Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Armoede → onthechting.

Voor wie op elk moment meester over zichzelf wil zijn, heb ik een goede raad. Probeer uzelf zonder vrees en zonder aarzelen tot het uiterste van alles te onthechten. En verder moet u, als u uw verplichtingen tegenover uzelf, gezin, familie nakomt… alle eerlijke aardse middelen met een goede bedoeling gebruiken. En denk daarbij aan het dienen van God, van de Kerk, van uw gezin, aan uw werk, uw land, aan de hele mensheid. Denk eraan dat het belang van iets niet ligt in het al dan niet bezitten van dat iets, maar in de vraag of men handelt overeenkomstig de waarheid die het christelijk geloof ons voorhoudt: de geschapen dingen zijn alleen maar middelen, verder niets. Denk niet er iets definitiefs in te zien, dat is een luchtspiegeling. Verzamelt u geen schatten op aarde, waar ze door mot en worm vergaan en waar dieven inbreken om te stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar ze niet door mot of worm vergaan en waar dieven niet inbreken om te stelen. Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn (Mat 6, 19­21).

Als iemand zijn geluk enkel en alleen in de dingen van hier beneden zoekt —ik heb wat echte tragedies gezien— laat hij het verstandig gebruik ervan ontaarden en verstoort hij de orde die de Schepper in zijn wijsheid gewild heeft. Het hart wordt dan ongelukkig en onbevredigd. Het slaat de weg in van het eeuwig ongenoegen en wordt uiteindelijk al op aarde slaaf, slachtoffer van juist die dingen die hij misschien ten koste van onmeetbare inspanningen en ontberingen verworven heeft. Maar op de allereerste plaats druk ik u op het hart nooit te vergeten, dat God geen plaats, geen woning vindt in een hart dat bevuild is door ongeordende, grove, ijdele liefde. Niemand kan twee heren dienen: hij zal de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en de ander verachten. Gij kunt niet God dienen en de mammon (Mat 6, 24). “We moeten ons hart dus richten op de liefde die ons gelukkig kan maken… We moeten ons verlangen richten op de schatten van de hemel” (H. Johannes Chrysostomus, In Matthaeum homiliae, 63, 3 (PG 58, 607)).

Heel wat jaren geleden, meer dan vijfentwintig jaar, ging ik nog wel eens naar een charitatieve instelling. De bedelaars in de eetzaal hadden de hele dag niets anders te eten dan de maaltijd die daar geserveerd werd. Het was een ruime zaal. De verzorging was in handen van een paar toegewijde dames. Nadat de eerste maaltijd uitgedeeld was, verdrongen andere bedelaars zich om de restjes. Een van de bedelaars uit die tweede groep trok mijn aandacht. Hij was in het bezit van een tinnen lepel! Die haalde hij voorzichtig en met graagte uit zijn zak. Hij bekeek hem vol genot. Toen hij zijn portie gegeten had, keek hij opnieuw naar de lepel. Het leek wel alsof zijn ogen het uitschreeuwden: die is van mij! Hij likte hem twee keer af om hem schoon te maken en stak hem toen geheel voldaan weer tussen de plooien van zijn lompen. Het was zijn lepel, echt helemaal van hem: de armoedzaaier, die zich tussen die mensen, tussen zijn armzalige lotgenoten, rijk voelde!

In diezelfde tijd kende ik een dame uit de hoogste adellijke kringen, een Grande van Spanje. Voor God telt dat niet. We zijn allemaal gelijk, allemaal kinderen van Adam en Eva, allemaal zwakke schepselen, met deugden en gebreken, tot de ergste misdaden in staat —als de Heer ons aan ons lot zou overlaten. Nu Christus ons vrijgekocht heeft, bestaat er geen verschil meer van ras, taal, huidskleur, afstamming, rijkdom…: wij zijn allen kinderen van God. De persoon over wie ik u nu vertel, woonde in een voornaam huis, maar ze gaf nog geen twee stuiver per dag voor zichzelf uit. Haar personeel echter betaalde ze wel royaal en de rest besteedde ze om behoeftigen te hulp te komen, terwijl ze zichzelf allerlei dingen ontzegde. Deze dame had geen gebrek aan dingen waar anderen zo naar verlangen, maar zelf was ze arm, zeer offervaardig, aan alles volledig onthecht. Hebt u mij begrepen? We hoeven trouwens alleen maar naar het woord van de Heer te luisteren: Zalig de armen van geest, want aan hen behoort het Rijk der hemelen (Mat 5, 3).

Als u die geest wilt verwerven, moet u gierig zijn voor uzelf en heel royaal voor anderen. Geef niet te veel uit voor luxe, grillen,ijdelheid, gemakzucht… Praat uzelf geen behoeften aan. Kortom, leer met de heilige Paulus te weten wat armoede is en wat overvloed is. Ik ben volledig ingewijd. Ik kan volop eten en ik kan honger lijden, ik ben vertrouwd met overvloed en met gebrek. Alles vermag ik in Hem die mij kracht geeft (Fil 4, 12­13). En we zullen net als de Apostel als overwinnaars uit de geestelijke strijd te voorschijn komen voor zover we zorgen in ons hart onthecht en vrij van banden te zijn.

“Wij allen die het strijdperk van het geloof hebben betreden —zegt de heilige Gregorius de Grote— nemen het op ons te strijden tegen de boze geesten. De duivels bezitten niets in deze wereld. En omdat ze daardoor naakt in het krijt treden, moeten wij ook naakt strijden. Want als een kampvechter met kleren aan strijdt tegen een kampvechter zonder kleren, zal hij snel in het stof moeten bijten, want zijn vijand zal iets vinden om hem vast te grijpen. En wat zijn de dingen van deze wereld anders dan een soort kleding?” (H. Gregorius de Grote, Homiliae in Evangelia, 32, 2 (PL 76, 1233)).

God houdt van de mens die met vreugde geeft

In hetzelfde kader van de volledige onthechting die de Heer van ons vraagt, wil ik u op een ander bijzonder belangrijk punt opmerkzaam maken: gezondheid. U bent voor het grootste deel nog jong. U beleeft nu die geweldige periode in uw leven die bruist van vitaliteit en overloopt van energie. Maar de tijd staat niet stil en de slijtage van het lijf begint onverbiddelijk zich te laten voelen. Daarna komen de beperkingen van de rijpere leeftijd en tenslotte de gebreken van de ouderdom. Verder kan er op elk moment zomaar iemand van ons ziek worden of aan een kwaal lijden.

Alleen als we in alle oprechtheid en op een christelijke manier profiteren van de perioden waarin het ons fysiek voor de wind gaat, de goede perioden, zullen we ook met een bovennatuurlijke vreugde de gebeurtenissen aanvaarden die men ten onrechte slecht noemt. Zonder al te veel in bijzonderheden te treden zou ik u in een eigen ervaring willen laten delen. Als we ziek zijn, kunnen we stierlijk vervelend zijn: er wordt geen aandacht aan me geschonken, niemand denkt aan mij, ik krijg niet de behandeling die ik verdiend heb, niemand begrijpt me… De duivel ligt altijd op de loer. Hij valt aan waar hij maar kan. Bij ziekte is het zijn tactiek een soort psychose op te wekken waardoor we ons van God verwijderen, de sfeer vergallen of die schat aan verdiensten vernietigen die we voor het welzijn van alle zielen kunnen verwerven door het ongemak en het lijden met een bovennatuurlijk optimisme —en met liefde!— te aanvaarden. En als het Gods wil is, dat we in de greep van de beproeving raken, aanvaardt het als een blijk dat Hij ons rijp genoeg acht om inniger aan zijn verlossend Kruis deel te hebben.

Wel, er is een lange weg van voorbereiding te gaan, waarop we elke dag vorderen door een heilige zelfonthechting, om ons in staat te stellen —als de Heer het toelaat— ziekte en ongeluk edelmoedig te dragen. Neem nu al elke voorkomende gelegenheid te baat, ontzeg uzelf iets, verdraag het kleine verdriet van alledag, versterf u en beoefen de christelijke deugden.

We moeten in het dagelijks leven tegenover onszelf veeleisend zijn, anders maken we problemen die er niet zijn, krijgen we quasi-behoeften die per slot van rekening het gevolg zijn van inbeelding, grilligheid, gemakzucht en luiheid. We moeten met rasse schreden naar God gaan, zonder dodelijke last en zonder belemmeringen waardoor de tocht bemoeilijkt wordt. Juist omdat de armoe van geest niet bestaat uit bezitloosheid, maar uit werkelijk onthecht zijn, moeten we op onze hoede blijven en ons niet laten misleiden door behoeften waarvan we denken dat er in ieder geval aan toegegeven moet worden. “Zoek wat toereikend is, zoek wat voldoende is. En koester verder geen verlangens. Al wat meer is, is een last en geen verlichting; het bedrukt ons in plaats van ons op te heffen” (H. Augustinus, Sermo LXXXV, 6 (PL 38, 523)).

Als ik dit alles als raad meegeef, heb ik geen vreemde, abnormale of ingewikkelde situaties voor ogen. Ik ken iemand die als bladwijzer stukjes papier gebruikte waarop hij een paar schietgebedjes schreef. Zo hielp hij zichzelf om Gods tegenwoordigheid niet te vergeten. En zo ontstond in hem het verlangen die schat liefdevol te bewaren. Tot hij op een dag merkte, dat hij zich ging hechten aan die papiertjes van niks. Dat is nog eens een voorbeeld van deugd! Het kan mij niets schelen u al mijn zwakheden te laten zien, als dat u ook maar iets zou helpen. Ik heb een tipje van de sluier opgelicht, want u zal misschien hetzelfde overkomen: uw boeken, uw kleren, uw tafel, uw… afgoden uit de snuisterijengalerij.

In dat soort gevallen adviseer ik u met uw geestelijk raadsman te gaan praten, maar niet als een klein kind en zonder scrupuleus te zijn. Vaak is een kleine versterving, het voor een korte tijd afzien van iets, al voldoende als medicijn. Soms kunt u heel goed een dag zonder het vervoermiddel dat u altijd gebruikt. Wat u zo bespaart, geeft u weg als aalmoes. Ook al is het maar weinig. Hoe dan ook, als u een geest van onthechting hebt, dan zult u voortdurend constante, stille en efficiënte gelegenheden vinden om die geest in praktijk te brengen.

Nu ik voor u mijn ziel heb blootgelegd, moet ik u ook bekennen, dat ik nog een gehechtheid heb waarvan ik nooit afstand zal doen: ik houd werkelijk van u allemaal. Ik heb dat van de beste Leermeester geleerd en zijn voorbeeld wil ik allertrouwst volgen door de zielen grenzeloos lief te hebben, te beginnen met de zielen om me heen. Bent u niet geroerd door die vurige naastenliefde, die tederheid van Jezus Christus die de evangelist ertoe bracht een van zijn leerlingen te beschrijven als quem diligebat Iesus (Joh 13, 23), degeen die door Jezus bemind werd?

Verwijzingen naar de H. Schrift