Lijst van punten

Er zijn 7 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Heiligheid → apostolaat en redding van de wereld.

Het doel dat ik u voor ogen stel, of nauwkeuriger gezegd, dat God iedereen voorhoudt, is geen luchtspiegeling of onbereikbaar ideaal. Ik zou u het relaas van heel wat concrete voorbeelden kunnen doen van doodgewone vrouwen en mannen zoals u en ik die een ontmoeting hadden met Jezus die quasi in occulto (Joh 7, 10), onopvallend voorbijgaat, blijkbaar langs de allergewoonste kruispunten, en die besloten hebben Hem te volgen, waarbij ze met liefde het Kruis van elke dag omhelsden (vgl. Mat 16, 24). Actueler dan ooit is volgens mij in onze tijd van algemene ontwrichting, van toegevendheid en moedeloosheid, van losbandigheid en anarchie, deze eenvoudige en diepe overtuiging die ik vanaf het begin van mijn priesterlijk werk en sindsdien zonder onderbreking de hele mensheid ten koste van alles heb willen laten weten: “deze wereldcrises zijn evenzovele vragen naar heiligen”.

Het innerlijk leven: dat is een eis die noodzakelijk hoort bij de oproep die de Meester in de ziel van iedere mens heeft laten klinken. Wij zijn het aan onszelf verplicht heilig te zijn 'tot in de allerlaatste hoofdhaar', om eens een uitdrukking van mijn land te gebruiken; echte, authentieke christenen die heilig verklaard zullen kunnen worden. Zo niet, dan zullen we als leerlingen van de enige Meester mislukken. Bedenk ook dat God, door zich met ons bezig te houden en ons met zijn genade te begunstigen, zodat we kunnen vechten om te midden van de wereld de heiligheid te bereiken, ons verplicht tot apostolaat. Begrijp, dat zelfs vanuit menselijk standpunt de voortdurende zorg voor de zielen geheel vanzelfsprekend uit deze keuze voortvloeit, zoals een van de Kerkvaders het uitdrukt: “wanneer u ontdekt dat iets voordeel brengt, zult u immers proberen anderen erin te betrekken. U moet dus wensen, dat anderen u langs de wegen van de Heer begeleiden. Als u op weg naar het forum of de baden iemand tegenkomt die niets te doen heeft, dan vraagt u hem met u mee te gaan. Pas die aardse gewoonte ook op het geestelijke toe en ga, als u naar God gaat, niet alleen” (H. Gregorius de Grote, Homiliae in Evangelia, 6, 6 (PL 76, 1098)).

Als we onze tijd niet zinloos willen verspillen —en ons niet willen verschuilen achter de smoes van buiten ons liggende problemen in onze directe omgeving, problemen waaraan sinds het begin van het christendom nooit gebrek is geweest—, dan moeten we goed in gedachten houden dat Christus heeft gewild dat het nuttig effect van onze inspanningen om mensen uit onze omgeving tot Hem te brengen, gewoonlijk bepaald wordt door ons innerlijk leven. Jezus heeft heiligheid als voorwaarde gesteld. Door Christus is het zó ingericht, dat apostolaat zonder heiligheid geen nuttig resultaat oplevert; of beter gezegd: zonder ons in te spannen trouw te zijn, want hier op aarde zullen we nooit heilig zijn. Dat lijkt ongeloofwaardig, maar God en de mensen verwachten, dat we trouw zijn zonder dat er water in de wijn gedaan wordt en zonder dat er iets verbloemd wordt; met een trouw die zonder middelmatigheid of concessies in de volheid van een christelijke roeping met ijver wordt gevolgd en in praktijk gebracht.

Als wij de woorden van Onze Heer overwegen: En Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij in waarheid geheiligd mogen zijn (Joh 17, 19), zien we op heldere wijze ons enige doel voor ons, de heiliging, met andere woorden dat wij heilig dienen te zijn om te heiligen. Misschien worden we tegelijkertijd door de subtiele verleiding overgehaald te denken dat er maar heel weinig onder ons besloten hebben aan die goddelijke oproep gehoor te geven en dat wij anderzijds onszelf als werktuigen van twijfelachtige waarde moeten beschouwen. In verhouding tot de rest van de mensheid zijn we met zeer weinigen, dat is waar, en uit onszelf deugen we nergens voor. Maar de bevestiging van de Meester weerklinkt met gezag: de christen is licht, zout en zuurdesem van de wereld, en een weinig zuurdesem maakt het hele deeg zuur (Gal 5, 9). Juist om die reden heb ik altijd gepreekt, dat alle zielen voor ons van belang zijn —honderd zielen van de honderd— zonder enige discriminatie, zo overtuigd ben ik van het feit, dat Christus ons allen heeft vrijgekocht en dat Hij, ondanks hun persoonlijke onbeduidendheid, gebruik wil maken van een klein aantal om dat geluk bekend te maken.

Een leerling van Christus zal nooit iemand slecht behandelen. Hij noemt een dwaling dwaling; maar vol genegenheid moet hij degeen die dwaalt weer in het goede spoor zetten. Anders kan hij hem niet helpen, kan hij hem niet heiligen. Hij moet met de anderen meeleven, hij moet begrip hebben, hij moet kunnen vergeven, hij moet als een broer zijn; en hij moet, zoals de heilige Johannes van het Kruis aanraadt, op ieder moment “liefde [brengen] waar geen liefde is, om er liefde te vinden” (vgl. H. Johannes van het Kruis, Brief aan Maria de la Encarnación, 6 juli 1591), ook op schijnbaar onbeduidende momenten tijdens onze beroepsbezigheden, in de kring van ons gezin en bij onze sociale contacten. U en ik moeten dus de gelegenheden die zich voordoen te baat nemen, ook de meest onbeduidende, om ze te heiligen, onszelf te heiligen en hen te heiligen die samen met ons dezelfde dagelijkse inspanningen leveren, zodat we in ons leven de zoete en aantrekkelijke last van de medeverlossing voelen.

De gist en het deeg

Wij willen de Heer volgen en zijn Woord verbreiden. Menselijk gesproken is het logisch, dat we ons dan ook afvragen: met zijn hoevelen zijn we voor zo'n groot aantal? Al waren we met miljoenen, dan nog zouden we met weinigen zijn in verhouding tot het aantal bewoners van de aarde. Daarom moeten we onszelf zien als een beetje zuurdesem, klaar en bereid om heel de mensheid een goede dienst te bewijzen. Daarbij moeten we de woorden van de Apostel in gedachten houden: Ge weet toch dat een beetje zuurdesem genoeg is om het hele deeg te laten gisten? (1 Kor 5, 6). We moeten leren gist en zuurdesem te zijn om de massa om te vormen en geheel te veranderen.

Is gist van nature beter dan deeg? Nee. Maar gist geeft de mogelijkheid op het deeg in te werken en het in eetbaar en gezond voedsel om te zetten.

Denken we eens, al is het maar in grove trekken, aan het effect van gist bij het maken van brood: basisvoedsel, heel eenvoudig en binnen ieders bereik. Hier en daar —misschien bent u er wel eens bij geweest— is het ovenklaar maken van het deeg een hele plechtigheid die ons tenslotte een verbazingwekkend, smakelijk resultaat voor ogen tovert.

Men neemt goed meel, zo mogelijk het beste. Men kneedt het deeg in de kom om de gist er doorheen te werken. Een langdurig karwei dat geduld vraagt. Dan een tijdje rust, nodig om het desem zijn werk te laten doen en het deeg te laten rijzen.

Intussen brandt in de oven het vuur, gestookt met hout dat verteerd wordt. En door de werking van de hitte van de vlammen krijgen we een vers, luchtig brood van grote klasse. Dat resultaat zouden we nooit bereikt hebben zonder de werking van de gist —er is maar een beetje nodig— die in een doeltreffend, onzichtbaar proces tussen de andere bestanddelen opgenomen en verdwenen is.

Als we deze passage van de apostel Paulus met gevoel voor het bovennatuurlijke overdenken, zullen we inzien dat er geen andere mogelijkheid is dan ten dienste van alle zielen te werken. Anders gedragen we ons als egoïsten. Als we ons leven nederig beschouwen, zullen we helder zien, dat de Heer ons behalve de genade van het geloof ook nog talenten en goede eigenschappen gegeven heeft. Niemand van ons is een serieprodukt: onze Vader heeft ons een voor een geschapen en Hij heeft verschillende goederen onder zijn kinderen verdeeld. Wij moeten die talenten en eigenschappen ten dienste van iedereen stellen: die gaven van God gebruiken als hulpmiddelen om anderen Christus te laten ontdekken.

Zie dat niet als een extra, als een randversiering van ons christelijk bestaan. Als de desem niet gist, gaat hij verloren. Hij kan verdwijnen zonder het deeg te laten rijzen, maar hij kan ook verspild worden in nutteloosheid en egoïsme. We bewijzen God Onze Heer geen gunst, als we aan anderen over Hem vertellen. Dat ik het evangelie predik, is voor mij geen reden om te roemen; ik kan niet anders, als gevolg van het gebod van Jezus Christus: Wee mij, als ik het evangelie niet verkondig! (1 Kor 9, 16).

Wonderen zullen zich herhalen

Ik durf te stellen, dat de Heer ook van ons werktuigen zal maken, als we elke dag slag leveren om de heiligheid te bereiken in ons gewone leven, op onze eigen plaats midden in de wereld en in de uitoefening van ons beroep; werktuigen die wonderen kunnen verrichten, ook de meest uitzonderlijke als daar behoefte aan is. Wij zullen blinden laten zien. Wie zou er niet duizend voorbeelden kunnen opnoemen van de manier waarop mensen die bijna vanaf hun geboorte blind zijn, weer ziende worden en de volle glans van het licht van Jezus in zich opnemen? Een ander was doof, een derde stom, ze konden niet horen, geen enkel verstaanbaar woord uitbrengen, althans niet als kinderen van God… Hun zintuigen werden gezuiverd en ze horen en ze uiten zich meteen als mensen en niet als dieren. In nomine Jesu! (Hand 3, 6). in de naam van Jezus gaven de apostelen aan een man die vanaf zijn geboorte lam was en niet in staat was één enkele nuttige handeling te verrichten, zijn krachten terug. Zo gold voor een luiaard, die zijn plicht kende maar niet nakwam: In de naam van Jezus, surge et ambula (Ibidem), sta op en wandel.

Een ander, gestorven, vergaan, riekend naar lijken, heeft de stem van God gehoord, zoals bij het wonder van de zoon van de weduwe van Naïn: Jongeman, Ik zeg je: sta op! (Luc 7, 14). Wonderen als die van Christus; wonderen als die van de eerste apostelen. Misschien hebben die wonderen zich voltrokken in u, in mij. Misschien waren we blind, of doof, of lam, of riekten we naar de dood, toen het woord van de Heer ons uit onze krachteloosheid opgeheven heeft. Als we Christus liefhebben, als we Hem zonder reserve volgen, als we niet onszelf zoeken, maar Hem alleen: dan kunnen we in zijn naam gratis uitdelen wat we gratis gekregen hebben.

Met deze overgave ontbrandt de apostolische ijver en vermeerdert zich elke dag —en zij steekt de anderen aan met deze ijver—. Het goede heeft immers een sterke uitstraling. Het is niet mogelijk, dat onze arme natuur, zo dicht bij God, niet brandt van verlangen deze blijdschap in de hele wereld uit te zaaien, alles te bevloeien met de verlossende wateren die ontspringen aan de geopende Zijde van Christus (vgl. Joh 19, 34), alle taken aan te pakken en af te maken uit liefde.

Ik heb u eerder al gesproken over smart, lijden en tranen. En ik spreek mezelf niet tegen als ik vaststel dat voor een leerling, die de Meester liefdevol zoekt, verdriet, inspanningen en beledigingen anders smaken. Deze verdwijnen in de mate waarin men de Wil van God werkelijk aanvaardt, waarin men zijn plannen met graagte uitvoert, als trouwe kinderen, ook al lijkt het, dat de zenuwen het begeven, ook al lijkt de kwelling ondraaglijk.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift