Lijst van punten

Er zijn 10 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Heiligheid → ontmoeting met het Kruis.

Met het doel voor ogen

Ik herinner u nu aan deze forse waarheden om u te vragen aandachtig te onderzoeken wat de beweegredenen zijn van uw gedrag, met het doel recht te zetten wat rechtgezet moet worden door alles te richten op het dienen van God en van onze broers en zussen, de mensen. Denk eraan dat de Heer ons van dichtbij voorbijgegaan is en naar ons gekeken heeft met genegenheid en ons uitverkoren heeft tot een heilige roeping, niet op grond van onze werken, maar door zijn eigen voorbeschikking en genade die ons van alle eeuwigheid verleend is in Jezus Christus (2 Tim 1, 9).

Zuiver uw bedoeling, doe alles uit liefde tot God door met animo het kruis van elke dag te omhelzen. Duizenden keren heb ik het herhaald, want ik denk dat deze ideeën in de harten van de christenen gegrift moeten worden: als wij ons niet meer beperken tot het accepteren van tegenspoed, lichamelijk of geestelijk lijden, maar het daarentegen liefhebben en het aan God offeren ter voldoening van onze persoonlijke zonden en van de zonden van alle mensen, dan verzeker ik u dat deze smart ons niet meer bedroefd maakt.

Er wordt dan niet zomaar een kruis gedragen, men ontdekt het Kruis van Christus en daarbij de troost te bemerken dat de Verlosser de last ervan draagt. Wij helpen mee, zoals Simon van Cyrene die van het werk op zijn land kwam en aan verdiende rust dacht, en toen gedwongen werd zijn schouders te lenen om Jezus te helpen (vgl. Mar 15, 21). Vrijwillig de Cyreneër van Christus te zijn, van zo dichtbij zijn lijdende Mensheid, ontdaan van alle waardigheid, te begeleiden, is voor een verliefde ziel geen tegenslag, maar brengt hem de zekerheid van de nabijheid van God die ons zegent met deze uitverkiezing.

Met grote regelmaat hebben niet weinig mensen mij met verbazing gesproken over de blijdschap die —dank zij God— mijn kinderen in het Opus Dei hebben en die zo aanstekelijk is. Voor dit klaarblijkelijke feit geef ik altijd dezelfde verklaring, want ik ken geen andere: het fundament van hun geluk bestaat erin geen angst te hebben voor het leven en ook niet voor de dood; in het zich niet laten ontmoedigen door tegenspoed; in de dagelijkse poging te leven in een geest van offervaardigheid, altijd bereid —ondanks persoonlijke kleinheid en zwakte— zichzelf te verloochenen om de christelijke weg voor hun medemensen gemakkelijker en aantrekkelijker te maken.

Sta me toe dat ik een- en andermaal de weg benadruk die God wenst dat iedereen zal volgen, als Hij ons roept Hem te dienen midden in de wereld om die te heiligen en onszelf te heiligen door onze gewone bezigheden. Met een kolossaal gezond verstand, tegelijk doordrongen van het geloof, zegt de heilige Paulus dat in de wet van Mozes staat: Ge moogt een os bij het dorsen niet muilbanden (Deut 25, 4). En hij vraagt zich af: Waar immers geschreven staat: Gij zult een dorsende os niet muilbanden, is het duidelijk dat het God eigenlijk niet te doen is om de dieren, maar om de mens. Om onzentwil staat het geboekstaafd dat de ploeger moet ploegen en de dorser dorsen, in de hoop zijn deel te ontvangen (1 Kor 9, 9­10).

Het christenleven is nooit alleen maar een verstikkend raamwerk van verplichtingen geweest dat de ziel ten prooi laat aan een slopende spanning. Het voegt zich soepel naar de individuele omstandigheden, zoals de handschoen zich voegt naar de hand, en het vraagt ons dat wij bij het met gebed en versterving verrichten van onze gewone werkzaamheden —grote en kleine— nooit de bovennatuurlijke visie kwijtraken. Bedenk, dat God zijn schepselen hartstochtelijk liefheeft, en hoe zou de ezel kunnen werken als hij niets te eten krijgt, als hij geen moment krijgt om op krachten te komen, of als zijn kracht gebroken wordt door buitensporige zweepslagen? Uw lichaam is als een ezeltje —een ezeltje was de troon van God in Jeruzalem— dat u op zijn rug over Gods wegen door de wereld draagt. Houd het stevig bij de teugel, anders dwaalt het van de paden van de Heer af. Spoor het aan, dan draaft het zo vrolijk en vastberaden voort als van een ezel verwacht kan worden.

Geest van boetvaardigheid

Probeert u al oprechte voornemens te maken? Vraag de Heer dat Hij u helpt vervelende dingen te doorstaan uit liefde tot Hem; in alles op een onopvallende wijze de zuiverende geur van versterving te leggen; zonder vertoon en in stilte in zijn dienst verteerd te worden, zoals de lamp die schittert bij het Tabernakel zich opbrandt. En mocht u nu niet weten hoe u concreet moet antwoorden op de verlangens van God die in uw hart kloppen, luister dan goed.

Boete is het stipt uitvoeren van de dagindeling die u opgesteld hebt, ook als het lichaam tegenstreeft of de geest zich wil verliezen in hersenspinsels. Boete is op tijd opstaan. En ook, het niet —tenzij om een geldige reden— uitstellen van dat moeilijke en inspannende karwei.

Boete bestaat in het kunnen samenvoegen van de verplichtingen tegenover God, tegenover de anderen en tegenover uzelf door van uzelf veel te eisen zodat u voor alle noodzakelijke dingen tijd vindt. U doet boete als u zich met liefde onderwerpt aan uw gebedsrooster, ook als u uitgeput bent, lusteloos of kil.

Boete is zich altijd met de grootste genegenheid tegenover de anderen gedragen, te beginnen bij uw familie. Het is zorg dragen voor de grootst mogelijke fijngevoeligheid jegens hen die lijden, zieken, voor hen die pijn hebben. Het is het met geduld tegemoet treden van lastige en ongelegen komende mensen. Het is het onderbreken of veranderen van onze plannen als dat —vooral vanwege de goede en juiste belangen van anderen— nodig is.

Boete bestaat in het met goed humeur verdragen van duizend vervelende kleinigheden die domweg voorkomen; in het niet opgeven van het werk, ook niet op momenten waarop het elan van het begin verdwenen is; in het dankbaar opeten wat ons wordt voorgezet zonder lastig te doen met onze grillige voorkeuren.

Boete is —voor ouders en in het algemeen voor ieder die een leidende of opvoedende opdracht heeft— corrigeren wat gecorrigeerd moet worden met inachtneming van de aard van de fout en de omstandigheden van degeen die hulp nodig heeft en zonder toe te geven aan geborneerde en sentimentele subjectieve oordelen.

De geest van boete brengt ons ertoe niet gehecht te raken aan die monumentale schetsen van toekomstplannen, waarin we nu al onze meesterlijke pen- en penseelstreken zien. Wat zal God blij zijn als het meestertje weet af te zien van gekrabbel en geklieder en als we ermee instemmen dat Hij de kleuren en lijnen gebruikt die Hij het mooist vindt.

Ik zou door kunnen gaan u nog duizend kleine dingen aan te wijzen —ik heb alleen maar genoemd wat nu in mijn hoofd opkwam— die u in de loop van de dag kunt gebruiken om steeds nader tot God, steeds nader tot uw naaste te komen. Nu ik u deze voorbeelden gegeven heb, moet u alstublieft niet denken dat ik geen waarde hecht aan grote boetedoeningen. Integendeel, die zijn heilig en goed en zelfs noodzakelijk, als de Heer ons tot die weg geroepen heeft, mits u het doet met instemming van uw geestelijk leidsman. Maar ik waarschuw u, dat de grote boetedoeningen ook verenigbaar zijn met de pompeuze valpartijen die de hoogmoed uitlokt. Met dit voortdurende verlangen echter om God te behagen in de kleine persoonlijke gevechten —zoals glimlachen, als u er geen zin in hebt; ik verzeker u bovendien, dat een glimlach bij gelegenheid meer kost dan een uur met de boetegordel— is het moeilijk voedsel te geven aan onze trots of aan die belachelijke naïviteit onszelf te zien als opmerkelijke helden. We zouden ons moeten zien als een kind dat zijn vader alleen maar kleinigheden kan aanbieden, die deze dan met grote vreugde aanneemt.

Dus, moet een echte christen altijd in een geest van versterving leven? Ja, maar uit liefde. Omdat we die schat van onze roeping dragen in aarden potten; een duidelijk blijk dat die overgrote kracht van God komt en niet van ons. Wij worden aan alle kanten bestookt, maar raken toch niet klem; wij zien geen uitweg meer, maar zijn nooit ten einde raad; wij worden opgejaagd maar niet in de steek gelaten; wij worden neergeveld, maar gaan er niet aan dood. Altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee, want ook het leven van Jezus moet in ons lichaam openbaar worden (2 Kor 4, 7­10).

Misschien hebben we tot nu toe niet de aandrift gevoeld Christus' schreden van zo dichtbij te volgen. Misschien hebben we ons niet gerealiseerd dat we onze kleine onthoudingen kunnen samenvoegen met zijn verlossend offer: voor onze zonden, voor de zonden van de mensen van alle tijden, voor dat verderfelijke werk van Lucifer die maar doorgaat tegen God in opstand te komen met zijn non serviam! Hoe durven wij zonder schijnheiligheid te roepen: ?Heer, ik lijd onder de beledigingen die uw allerbeminnelijkst Hart worden aangedaan?, als we niet tot het besluit komen af te zien van een kleinigheid, of een minuscuul offer te brengen om zijn Liefde te loven? Boete —echt eerherstel— brengt ons op de weg van overgave, van liefde. Overgave om genoegdoening te geven en liefde om anderen te helpen zoals Christus juist ons geholpen heeft.

Van nu af aan, maak haast, begin met beminnen. Liefde weerhoudt ons te klagen en tegen te spreken. Want met regelmaat worden we geconfronteerd met tegenspoed, natuurlijk; maar we zeuren, zodat we niet alleen de genade van God verspelen, maar het Hem ook onmogelijk maken ons in de toekomst nog iets te vragen. Hilarem enim datorem diligit Deus (2 Kor 9, 7), God heeft immers lief wie geeft met vreugde, met de spontaneïteit die vloeit uit een verliefd hart, zonder het vertoon van iemand wiens overgave een gunst is.

Richt opnieuw uw blik op uw leven en vraag vergeving voor deze kleinigheid en voor die andere die onmiddellijk door de ogen van het geweten worden waargenomen; voor het verkeerde gebruik dat u van uw tong hebt gemaakt; voor die gedachten die voortdurend om uzelf draaien; voor de instemming met die kritische geest die u op een stomme wijze bezighoudt en voor u een voortdurende bron van onrust en bezorgdheid vormt… Wat zoudt u veel gelukkiger kunnen zijn. De Heer wil dat we blij zijn, dronken van vreugde, dat wij dezelfde wegen van geluk bewandelen die Hij heeft afgelegd. Wij voelen ons alleen ongelukkig, als we hardnekkig van de weg afdwalen en ons begeven op het pad van het egoïsme en de zinnelijke begeerte; of, wat veel erger is, als we dat van de schijnheiligen inslaan.

De christen zal zich in al zijn werken echt, waarachtig en eerlijk betonen. Zijn houding zal een afstraling zijn van een bepaalde geest, de geest van Christus. Als op iemand in deze wereld de plicht rust een consequente houding en gedrag te tonen, dan is het op de christen, want hij heeft deze gave in bewaring gekregen om vrucht te doen dragen (vgl. Luc 19, 13): de waarheid die bevrijdt, die redt (vgl. Joh 8, 32). Vader, zult u me vragen, hoe bereik ik die eerlijkheid van leven? Jezus Christus heeft aan zijn Kerk alle noodzakelijke middelen nagelaten: Hij heeft ons geleerd te bidden, omgang te hebben met onze hemelse Vader; Hij heeft ons zijn Geest gezonden, de Grote Onbekende, die werkzaam is in onze ziel; Hij heeft ons die zichtbare tekenen van de genade gelaten, de sacramenten. Gebruik die. Verhevig uw godsvruchtige gewoonten. Bid elke dag. En haal nooit uw schouders weg bij de zoete last van het Kruis van de Heer.

Jezus zelf heeft u gevraagd Hem te volgen als een goed leerling, met de bedoeling dat u uw doortocht over deze wereld aflegt met het zaaien van vrede en blijdschap die de wereld niet geven kan. Daartoe —ik blijf het zeggen— moeten we op weg gaan zonder angst voor het leven en zonder angst voor de dood, zonder tot elke prijs het lijden te ontvluchten dat voor een christen altijd een middel tot loutering en een gelegenheid zijn broeders en zusters waarachtig lief te hebben is, door gebruik te maken van de duizend en een omstandigheden van het gewone dagelijkse leven.

De tijd is verstreken. Ik moet nu komen tot het laatste punt van deze overdenkingen, waarmee ik uw ziel heb willen bereiken, opdat u reageert met het maken van een paar voornemens, niet veel, maar duidelijk bepaald. Denk er aan, dat God wil dat u blij bent en dat u —als u van uw kant doet wat u kunt— gelukkig, gelukkiger, allergelukkigst zult zijn, ook al zal het Kruis nooit van u wijken. Maar dat Kruis is geen schavot meer, maar de troon van waaraf Christus heerst. Met aan zijn zijde zijn Moeder, die ook onze Moeder is. De heilige Maagd zal u de kracht verlenen die nodig is om vastbesloten in het voetspoor van haar Zoon te treden.

Vergeet dan echter niet, dat het samenzijn met Christus, zeker wil zeggen, dat we zijn kruis tegenkomen. Als wij onszelf in Gods hand stellen, laat Hij ons regelmatig zorgen, eenzaamheid, tegenstand, laster, smaad en hoongelach ondergaan, zowel innerlijk als uiterlijk. Dat is omdat Hij ons wil vormen naar zijn beeld en gelijkenis. Hij laat zelfs toe, dat we dwazen genoemd worden en voor gek worden aangezien.

Dat is het moment om de passieve versterving te omhelzen die —misschien verdoken, of juist zonder masker en onbeschaamd— komt, als wij haar het minst verwachten. Het kan voorkomen dat schapen gewond raken door de stenen die bedoeld waren voor de wolven: wie Christus volgt, zal aan den lijve ervaren dat de mensen die van hem zouden moeten houden, tegenover hem een gedrag vertonen dat gaat van wantrouwen tot vijandigheid, van argwaan tot haat. Zij bekijken hem met achterdocht, alsof zij te doen hebben met een leugenaar, want zij geloven niet dat je een persoonlijke verhouding met God, een innerlijk leven, kunt hebben. Tegenover de atheïst en de onverschillige daarentegen, die gewoonlijk weerspannig en schaamteloos zijn, zijn ze vol vriendelijkheid en begrip.

De Heer laat misschien toe, dat zijn leerling zich aangevallen ziet met het wapen dat nooit eervol is voor wie het ter hand neemt, het wapen van de persoonlijke beledigingen; of een aanval met gemeenplaatsen die de tendentieuze en misdadige vrucht zijn van een massieve en leugenachtige campagne. Niet iedereen is immers begiftigd met goede smaak en niet iedereen weet maat te houden.

Het is niet te verwonderen dat zij die een wankelmoedige theologie en een lakse en ongebreidelde moraal aanhangen, zij die volgens de eigen grillen een twijfelachtige liturgie vieren met een 'hippiediscipline' en onder onverantwoorde- lijke leiding, zich afzetten met heftige jaloezie, verdachtmakingen, valse aanklachten, beledigingen, mishandelingen, vernederingen, lasterpraatjes en kwellingen van allerlei soort tegen diegene die alleen maar van Jezus Christus spreken.

Zo beitelt Jezus de zielen van de zijnen zonder na te laten hun innerlijk rust en vreugde te verschaffen. Zij weten immers, dat de duivels —met honderd leugens tegelijk— niet in staat zijn een waarheid te creëren. Hij grift in hun levens de overtuiging, dat zij zich alleen op hun gemak zullen voelen als zij besluiten het gemak niet meer te zoeken.

In het werkelijk bewonderen en beminnen van de Allerheiligste Mensheid van Jezus zullen wij een voor een zijn wonden ontdekken. En in die ogenblikken van lijdelijke loutering, moeizame harde momenten, met zoete en bittere tranen die wij trachten te verbergen, zullen wij ons genoopt voelen ons in elk van die allerheiligste wonden te nestelen: om ons te louteren, ons te verheugen in dat verlossende Bloed, ons te sterken. Als de duiven uit het Hooglied (vgl. Hoogl 2, 14), die bij de storm onderdak vinden in de rotsspleten, zullen wij onze toevlucht tot Hem nemen. Zijn wonden zullen onze wijkplaats zijn, daar zullen wij de intimiteit van Christus vinden. Wij zullen zien dat zijn wijze van spreken vredig is en zijn gelaat schoon (vgl. Ibidem). “Zij immers die weten dat zijn stem aangenaam en beminnelijk is, zij hebben de genade van het evangelie ontvangen, waardoor zij zeggen: Gij hebt woorden van eeuwig leven” (H. Gregorius van Nyssa, In Canticum Canticorum homiliae, 5 (PG 44, 879)).

Het heilig Kruis

Verlangen tot aanbidding, zucht tot eerherstel, kalmte en bereidheid tot lijden. Dan leeft in uw leven het woord van Jezus: wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig (Mat 10, 38). En de Heer zal elke keer meer blijken te eisen. Hij vraagt ons genoegdoening en boete tot Hij ons zover krijgt dat wij vurig verlangen voor God te leven, aan het kruis genageld met Christus (Gal 2, 19). Maar wij dragen deze schat in aarden potten, broos en breekbaar, opdat duidelijk blijkt, dat die overgrote kracht van God komt en niet van ons (2 Kor 4, 7).

Wij worden aan alle kanten bestookt, maar raken toch niet klem; wij zien geen uitweg meer, maar zijn nooit ten einde raad; wij worden opgejaagd, maar niet in de steek gelaten; wij worden neergeveld, maar gaan er niet aan dood. Altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee (2 Kor 4, 8­10).

Verder verbeelden wij ons, dat de Heer niet naar ons luistert, dat alleen de monoloog van onze stem opklinkt. Wij ontdekken, dat er geen aardse steun is en dat wij door de Hemel verlaten zijn. Toch hebben wij een werkelijke en feitelijke afkeer van de zonden, ook van de dagelijkse. Met de koppigheid van de Kananese vrouw knielen wij vol toewijding neer, zoals zij die Hem aanbad door te smeken: Heer, help mij (Mat 15, 25). De duisternis zal verdwijnen: het licht van de liefde zal zegevieren.

Dit is het ogenblik om uit te roepen: herinner U de beloften die Gij mij gedaan hebt om mij met hoop te vervullen; dat troost mij, want ik ben niets en het vervult mijn leven met kracht (vgl. Ps 119, 49­50). De Heer wil, dat wij op hem rekenen, in alles. Het is ons duidelijk dat wij zonder Hem niets vermogen (vgl. Joh 15, 5), maar dat met Hem geen zee ons te hoog gaat (vgl. Fil 4, 13). Ons besluit altijd voort te gaan in zijn tegenwoordigheid wordt bevestigd (vgl. Ps 119, 167).

Met de verlichting door God van ons schijnbaar inactieve verstand is het duidelijk, dat de Schepper die zorg heeft voor allen —ook voor zijn vijanden— de meeste zorg zal hebben voor zijn vrienden. Wij kunnen ervan overtuigd zijn, dat ons geen kwaad of tegenspoed kan overkomen, dat zich niet ten goede zal wenden. Blijdschap en vreugde worden in onze geest dusdanig versterkt, dat geen menselijk motief ons die kan ontrukken, omdat deze 'bezoekingen' steeds iets van Hem in ons achterlaten, iets goddelijks. Wij zullen God onze Heer loven, die grote ondoorgrondelijke dingen in ons verricht heeft (vgl. Job 5, 9), en begrijpen, dat wij geschapen zijn met het vermogen een onuitputtelijke schat te bezitten (vgl. Wijsh 7, 14).