Lijst van punten

Er zijn 7 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Heiligheid → deugden en bovennatuurlijk leven.

De aanwezigheid van God zoeken

Innerlijk leven. Heiligheid in alledaagse taken, heiligheid in kleine dingen, heiligheid in de beroepsarbeid, in de inspanningen van elke dag…; heiligheid om de anderen te heiligen. Op een dag droomde een bekende van mij —ik zal hem nooit goed genoeg kennen— dat hij in een vliegtuig op zeer grote hoogte vloog. Hij was niet in het vliegtuig, in de cockpit, maar hij zat op de vleugels. Arme ongeluksvogel, wat heeft hij geleden en wat was hij bang! Op een bepaalde manier heeft Onze Heer hem laten inzien, dat zielen zonder innerlijk leven, of zielen die dit verwaarlozen, op deze manier zich voortbewegen, weifelend en bang, voortdurend met het risico te pletter te vallen, in lijden en onzekerheid.

En ik denk werkelijk, dat er een groot gevaar tot dwalen dreigt voor degenen die zich in de actie storten —in het activisme!— en het gebed, de versterving en de andere middelen laten schieten die noodzakelijk zijn om een goed gefundeerde vroomheid te bereiken, dat wil zeggen de veelvuldige toevlucht tot de sacramenten, meditatie, gewetensonderzoek, geestelijke lezing, trouwe en veelvuldige omgang met de Heilige Maagd en de Engelbewaarders… Bovendien levert het allemaal, met een onvervangbare doeltreffendheid, onder meer een bijdrage om de dag van de christen zo aangenaam te maken, want uit de rijkdom van zijn innerlijk leven stromen de zoetheid en het geluk van God, zoals de honing stroomt uit de raat.

Ieder van ons moet proberen in zijn eigen binnenste, in zijn uiterlijk gedrag, in zijn omgang met anderen, in zijn werk, zonder onderbreking in aanwezigheid van God te zijn, door een gesprek —een tweegesprek— dat aan de buitenkant niet te merken is. Of nog beter, door een tweegesprek dat zich gewoonlijk zonder het geluid van woorden uit, maar dat niettemin merkbaar is door de vasthoudendheid en de liefdevolle ijver die wij aan de dag zullen leggen om al onze taken —de belangrijkste zowel als de onbeduidendste— goed te vervullen. Als wij niet met die vasthoudendheid bezig zijn, dan zullen we weinig in overeenstemming zijn met onze status van kind van God, want dan hebben we de hulpmiddelen verspild die de Heer in zijn voorzienigheid binnen ons bereik heeft gebracht met de bedoeling, dat we slagen in het vormen van die volmaakte Man, die de mannenmaat van Christus heeft bereikt (Ef 4, 13).

Tijdens de Spaanse burgeroorlog heb ik heel wat afgereisd om mijn priesterlijke diensten aan te bieden aan veel jongens die zich aan het front bevonden. In een loopgraaf hoorde ik een gesprek dat in mij gegrift is gebleven. In de buurt van Teruel zegt een jonge soldaat over een andere, kennelijk een beetje een weifelaar, een lafaard: ?het is geen man uit één stuk!? Ik zou erg bedroefd zijn, als men met recht en rede van een van ons zou kunnen stellen dat hij niet voldoende uit één stuk is; een man die verzekert werkelijk christen, werkelijk heilig te willen zijn, maar die de hulpmiddelen minacht, omdat hij niet voortdurend aan God zijn genegenheid, zijn kinderliefde toont in het vervullen van zijn plichten. Als dat onze manier van doen was, dan zouden wij evenmin, u noch ik, christenen uit één stuk zijn.

We moeten proberen in het diepst van ons hart een brandend verlangen, een groot streven om de heiligheid te bereiken, laten ontstaan, hoewel we van onszelf weten dat we zwak zijn. Weest daar niet bang voor; naarmate men voortgang maakt in het innerlijk leven ziet men zijn persoonlijke gebreken met meer scherpte. Het is namelijk zo, dat de hulp van de genade hetzelfde effect heeft als een vergrootglas; het kleinste hoopje stof, de kleine korrel zand, vrijwel onzichtbaar, ziet u erdoor met reuzenafmetingen, omdat de ziel het goddelijke onderscheidingsvermogen krijgt; de kleinste schaduw krijgt het voor elkaar het geweten, dat alleen maar tevreden is met de zuiverheid van God, te verstoren. Zeg Hem nu vanuit het diepst van uw hart: Heer, ik wil werkelijk heilig zijn, ik wil werkelijk een van uw leerlingen zijn, U waardig zijn, U onvoorwaardelijk volgen. En u moet u onmiddellijk voornemen de grote idealen, waarmee u op dit moment bezield bent, elke dag nieuw leven in te blazen.

Jezus, als we toch eens standvastig waren, wij die ons in uw Liefde verenigen! Als we er toch eens in zouden slagen die hevige verlangens die U Zelf in onze ziel oproept, om te zetten in daden! Vraag u heel regelmatig af: waartoe ben ik op aarde? En zo zult u, doordrenkt van naastenliefde, de volmaakte vervulling van uw dagelijkse taken en de zorg voor kleine zaken hervatten. We moeten ons het voorbeeld van heiligen voor ogen houden: mensen zoals wij, van vlees en bloed, met zwakheden en feilen die ze wisten te overwinnen en die zichzelf uit liefde tot God overwonnen; wij overwegen hun gedrag en wij doen —als bijtjes die uit elke bloem de lekkerste nectar halen— ons voordeel met hun strijd. U en ik, we leren ook heel wat deugden bij de mensen om ons heen te ontdekken —ze geven ons lesjes in werken, zelfopoffering, vreugde…— en we zullen niet al te lang bij hun gebreken stilstaan, tenzij het niet anders kan, om hen te helpen met een broederlijke terechtwijzing.

Natuurlijke deugden

Een bepaalde laïcistische mentaliteit en een andere denkwijze die we 'piëtistisch' kunnen noemen, treffen elkaar in zoverre ze de christen niet als een gehele en complete mens zien. Volgens de eerste zouden de eisen van het evangelie de menselijke kwaliteiten verstikken; volgens de andere brengt de geschonden menselijke natuur de zuiverheid van het geloof in gevaar. Het resultaat is hetzelfde: het miskennen van de diepte van de Menswording van Christus, ontkennen dat het Woord is vlees —mens— geworden en onder ons gewoond heeft (vgl. Joh 1, 14).

Uit mijn ervaring als mens, als christen en als priester weet ik volstrekt het tegendeel: er bestaat geen hart —al is het nog zo bevlekt met zonden— dat niet —zoals het kooltje onder de as— een glimp van edelmoedigheid bevat. En wanneer ik bij deze harten aanklopte, een voor een en met het woord van Christus, hebben ze altijd geantwoord.

In deze wereld hebben veel mensen geen omgang met God. Het zijn schepsels die misschien het goddelijk woord nooit gehoord hebben, of het vergeten zijn. Maar hun aard is menselijk gesproken oprecht, trouw, meelevend, eerlijk. En ik durf te stellen dat, wie deze karaktertrekken in zich verenigt, er heel na aan toe is God een eerlijke kans te geven, want de natuurlijke deugden vormen het fundament van de bovennatuurlijke deugden.

Natuurlijke en bovennatuurlijke deugden

Wanneer een ziel zich inspant de natuurlijke deugden te beoefenen, is zijn hart al heel dicht bij Christus. En de christen begrijpt dat de goddelijke deugden —geloof, hoop en liefde— en alle andere die de goddelijke genade met zich meebrengt, hem aanzetten nooit die goede eigenschappen te vergeten die hij deelt met zoveel andere mensen.

De natuurlijke deugden —nogmaals— zijn het fundament voor de bovennatuurlijke; en deze vormen altijd een nieuwe aansporing zich rechtschapen te gedragen. Maar in ieder geval is slechts het verlangen die deugden te bezitten niet voldoende. Het is noodzakelijk ze te leren beoefenen. Discite benefacere (Jes 1, 17), leert het goede te doen. Men moet zich regelmatig oefenen in de bijbehorende akten —daden van oprechtheid, waarachtigheid, gelijkmoedigheid, kalmte, geduld— want de daad is liefde en men moet God niet liefhebben met woorden en leuzen, maar met concrete daden (1 Joh 3, 18).

Nu alweer heel wat jaren geleden heb ik vanuit een overtuiging die van dag tot dag groeide, geschreven: “Verwacht alles van Jezus: je hebt niets, je bent niets, je kunt niets. — Hij zal handelen als jij je helemaal aan Hem overgeeft” (De Weg, 731). De tijd is verstreken en mijn overtuiging is sterker geworden, dieper. In veel levens heb ik gezien, dat de hoop op God wonderbaarlijke vreugdevuren van liefde doet ontbranden, met een gloed die het kloppen van het hart opstuwt, zonder ontmoediging, zonder neerslachtigheid, hoewel er onderweg geleden wordt, soms echt geleden wordt.

Het lezen van de tekst van het epistel van de Mis heeft me geroerd en ik stel me zo voor dat het u niet anders is vergaan. Ik begreep dat de Heer ons zal helpen en wel door de woorden van de Apostel, bij het overwegen van het goddelijk raamwerk der drie theologale deugden, die het weefraam vormen waarop het authentieke bestaan van een christelijke man, christelijke vrouw vervaardigd wordt.

Luister opnieuw naar Sint Paulus: Gerechtvaardigd door het geloof leven wij in vrede met God door Jezus Christus onze Heer. Hij is het die ons door het geloof de toegang heeft ontsloten tot die genade waarin wij staan; door Hem ook mogen wij ons beroemen op onze hoop op de heerlijkheid Gods. Meer nog, wij zijn zelfs trots op onze beproevingen, in het besef dat verdrukking leidt tot volharding, volharding tot beproefde deugd en deze weer tot hoop. En de hoop wordt niet teleurgesteld, want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest die ons werd geschonken (Rom 5, 1­5).

Hier, in aanwezigheid van God, die ons leidt vanuit het tabernakel —wat een krachtbron, die werkelijke nabijheid van Christus!— hier gaan wij vandaag onze gedachten wijden aan die zoete gave van God, de hoop, die onze ziel vult met vreugde, spe gaudentes (Rom 12, 12), verheugd door de hoop, verblijd, want ons wacht —als we trouw zijn— de oneindige Liefde.

Laten wij nooit vergeten, dat er voor iedereen —voor ieder van ons, zonder uitzondering— slechts twee wijzen van bestaan zijn hier op aarde: een goddelijk leven leiden en strijden om God te behagen of, wanneer men het zonder Hem stelt, het leven te leiden als een dier, met min of meer menselijke trekjes. Ik heb nooit veel waarde toegekend aan de 'schijn-heiligen' die er prat op gaan ongelovig te zijn. Ik houd werkelijk van hen, zoals ik van alle mensen, mijn broeders en zusters, houd. Ik bewonder hun goede wil die in bepaald opzicht zelfs heldhaftig blijkt te zijn, maar ik heb medelijden met hen, omdat hen het geweldige ongeluk treft, dat zij het licht en de warmte van God en de onnoemelijke blijdschap van de op God gerichte hoop missen.

Een oprecht christen, die leeft overeenkomstig zijn geloof, doet niets dan voor het aangezicht van God, met bovennatuurlijke visie. Hij werkt in deze wereld, die hij hartstochtelijk bemint, bezig met aardse beslommeringen, met de blik naar de Hemel. Sint Paulus bevestigt het: quae sursum sunt quaerite, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods. Zint op het hemelse, niet op het aardse. Gij zijt immers gestorven —aan wat van de wereld is door het doopsel— en uw leven is nu met Christus verborgen in God (Kol 3, 1­3).

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift