Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Dienst → dienst en vrijheid.

Denk nog eens aan de gelijkenis van de talenten. De dienaar die er maar één gekregen had, zou deze —net als zijn lotgenoten— nuttig hebben kunnen gebruiken en winstgevend hebben kunnen maken door al zijn mogelijkheden aan te wenden. En wat doet hij? Uit angst het te verliezen aarzelt hij. Dat is nog tot daaraan toe. Maar daarna? Hij begraaft het! (vgl. Mat 25, 18). Dat brengt geen vrucht voort.

Laten we dat geval van ziekelijke angst om eerlijk voordeel te trekken uit de mogelijkheid tot werken, tot gebruik van verstand en wil —tot inzetten van de hele mens— nooit vergeten. Ik begraaf het —schijnt die stakker te zeggen— maar dan is mijn vrijheid tenminste veilig! Nee. Zijn vrijheid is gezwicht voor iets heel concreets, voor de schraalste en dorstigste droogte. Zij heeft een keuze gemaakt, want zij kon alleen maar kiezen. Maar zij heeft verkeerd gekozen.

Het is volstrekt verkeerd vrijheid tegenover overgave te stellen, want het zich wegschenken vloeit voort uit de vrijheid. Bedenk, dat een moeder, als ze zich opoffert voor haar kinderen, een keuze heeft gemaakt. En de mate van haar liefde is bepalend voor de mate van haar vrijheid. Hoe groter de liefde is, des te vruchtbaarder zal de vrijheid zijn. En het geluk van haar kinderen komt voort uit die gezegende vrijheid die zelfgave insluit. Het geluk komt voort uit die verrukkelijke gave die de vrijheid nu juist is.

Maar, zult u me vragen, als we alles hebben wat ons hart begeert, zullen we dan niet ophouden met streven? Zal de vrijheid dan niet verdwenen zijn? Ik verzeker u, dat ze dan werkzamer zal zijn dan ooit. Liefde neemt immers geen genoegen met het uit sleur naleven van de regels en kan ook in genen dele verwisseld worden met verveeldheid of lusteloosheid. Liefhebben is elke dag opnieuw beginnen te dienen en elke dag met meer liefde.

Met nadruk zeg ik en ik zou het met ijzers in ieder van u willen branden: vrijheid en zelfgave spreken elkaar niet tegen; zij ondersteunen elkaar wederzijds. Men geeft zijn vrijheid alleen uit liefde. Een andere manier om vrij te komen kan ik niet bedenken. En dat is niet een min of meer geslaagde woordspeling. Als men zich vrijwillig geeft, zal op dat moment, in die dienstbaarheid, de liefde door de vrijheid vernieuwd worden. Of zichzelf vernieuwen, dat is voortdurend jong en edelmoedig zijn, bereid tot grote idealen en grote offers. Ik herinner me de vreugde die ik voelde toen ik hoorde dat jongeren in het Portugees 'os novos' [de nieuwen] betekent. En dat zijn ze dan ook. Ik vertel u dit, omdat ik al heel wat jaren achter me heb. Maar toch voel ik me heel jong als ik aan de voet van het altaar bid: naar God die mijn jeugd verblijdt (Ps 42, 4). En ik weet, dat ik me nooit meer oud zal kunnen voelen. Als ik aan mijn God trouw blijf, zal de Liefde me voortdurend nieuw leven geven. Mijn jeugd zal vernieuwd worden als die van de adelaar (vgl. Ps 102, 5).

Door de liefde voor de vrijheid binden we ons. Alleen door hoogmoed krijgen die banden het gewicht van een ketting. De echte nederigheid die Hij, die zachtmoedig en nederig van harte is, aan ons leert, toont ons dat zijn juk zacht en zijn last licht is (vgl. Mat 11, 29-30). Het juk is vrijheid, het juk is liefde, het juk is eenheid. Het juk is het leven dat Hij voor ons verdiend heeft aan het kruis.

Nee ten antwoord geven aan God, de oorsprong van het nieuwe en eeuwig geluk afwijzen, dat kan het schepsel. Maar het schepsel dat zoiets doet, is niet langer kind van God en wordt slaaf. “Ieder schepsel heeft een bij hem passende natuur; daarom handelt een schepsel, wanneer het iets nastreeft wat hem vreemd is, niet volgens zijn eigen zijnswijze, maar gedreven door een hem vreemde aandrift, en dat is slavernij. De mens is van nature redelijk. Als hij handelt volgens zijn rede, doet hij dat uit eigen beweging in overeenstemming met wat hij is. En dat is het eigene van de vrijheid. Als hij zondigt gaat hij buiten de rede om. Hij laat zich dus door een ander leiden. Hij is een onderworpene, verplicht zich in een vreemd gebied te bewegen. Daarom is wie zonde doet, slaaf van de zonde (Joh 8, 34)” (H. Thomas van Aquino, Quaestiones disputatae. De malo, q6 a1).

Laat me nog even bij dit punt blijven stilstaan. Het is overduidelijk, dat geen enkele mens aan een zekere vorm van slavernij ontsnapt. We kunnen het veelvuldig rondom ons en in ons vaststellen. De een doet een knieval voor geld; de ander vereert macht; weer een ander de betrekkelijke rust van het scepticisme; en nog een ander ontdekt zijn gouden kalf in het zingenot. En dat geldt ook voor respectabele zaken. We kunnen geheel opgaan in een of ander werk, in een onderneming van meer of mindere omvang, in het ten uitvoer brengen van wetenschappelijk, artistiek, literair, geestelijk werk. Wie dat met al zijn moeite, met een werkelijke hartstocht doet, wie zich daaraan verslingert, leeft in slavernij. Welgemoed stelt hij zich volledig in dienst van het doel van zijn zwoegen.

De ene slavernij voor de andere slavernij. Als we nu toch slaaf moeten zijn, omdat het menszijn daar nu eenmaal uit bestaat, dan kunnen we ons maar beter slaven van God weten, uit liefde. Want op hetzelfde moment verkeren we niet meer in slavernij, maar worden we vrienden, kinderen. En dan blijkt het verschil. We treden fatsoenlijke wereldse bezigheden tegemoet met dezelfde hartstocht en volharding als anderen, maar met vrede in het diepst van onze ziel; met vreugde en hemelse rust ook te midden van strijdigheden, want we stellen ons vertrouwen niet in wat er gebeurt, maar in wat voor altijd blijft. Wij zijn dus geen kinderen van een slavin, maar van de vrije vrouw (Gal 4, 31).

Waar komt die vrijheid voor ons vandaan? Van Christus, onze Heer. Het is de vrijheid waarmee Hij ons vrijgekocht heeft (vgl. Gal 4, 31). En daarom leert Hij: Als de Zoon u vrijmaakt, zult gij werkelijk vrij zijn (Joh 8, 36). Wij, christenen, hoeven aan niemand de werkelijke betekenis van dit geschenk te vragen, want de enige vrijheid die de mens redt, is de vrijheid van Christus.

Ik spreek graag over het avontuur van de vrijheid, want zo verlopen uw en mijn leven. Vrij —als kinderen en niet als slaven, excuseer dat ik er op blijf hameren— volgen we het pad dat de Heer voor ieder van ons heeft uitgestippeld. Wij ervaren die bewegingsvrijheid als een Godsgeschenk.

In vrijheid, zonder enige dwang, omdat ik het wil, kies ik voor God. En ik leg me erop toe te dienen, mijn bestaan te veranderen in een geschenk aan anderen, uit liefde voor Christus, mijn Heer. Die vrijheid laat me uitroepen, dat niets op aarde mij kan scheiden van de liefde Gods (vgl. Rom 8, 39).

Verwijzingen naar de H. Schrift