Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Hoogmoed → ijdelheid.

Als hoogmoed zich van een ziel meester maakt, moet niemand verbaasd staan te kijken als hij alle andere ondeugden als een sleep paarden met zich meevoert: gierigheid, onmatigheid, afgunst, onrechtvaardigheid. De hoogmoedige doet een nutteloze poging God, die barmhartig is tegenover alle mensen, van zijn troon te stoten. En dan zou hij die vol wrede streken zit er zelf op plaats nemen.

We moeten de Heer vragen ons niet te laten bezwijken voor die verleiding. Hoogmoed is de ergste en belachelijkste van alle zonden. Als hij met zijn veelvoudige hallucinaties iemand in zijn gloeiende klauwen krijgt, ziet het slachtoffer van de aanval schijnwerelden, vult hij zich met leegte. Hij gedraagt zich als de kikker uit de fabel die zich potsierlijk zo opblaast, dat hij er van barst. Hoogmoed is onaangenaam, ook vanuit menselijk standpunt gezien. Wie zich boven alles en iedereen verheven voelt, is voortdurend bezig met zichzelf en minacht de anderen die zich op hun beurt weer vrolijk maken om zijn ijdele dwaasheid.

Ik weet niet, of u in uw kinderjaren ooit de fabel van die boer gehoord hebt die een goudfazant cadeau had gekregen. Eerst is hij blij verrast met het geschenk, maar daarna moet hij een plaats vinden om het dier op te sluiten. Na lang aarzelen en na verschillende plannetjes besluit hij hem in het kippenhok te zetten. De kippen bewonderen de nieuwkomer om zijn schoonheid. Zij draaien allemaal om hem heen met de verbazing van mensen die denken een halfgod ontdekt te hebben. Terwijl het tumult nog in volle gang is, wordt het voedertijd. De boer gooit de eerste paar handen voer naar binnen en de fazant stort zich er, hongerig van het lange wachten, gulzig op om zijn maag te vullen. Als ze dit zien, deze wonderschone held die zijn voedsel als een dood-ordinaire vogel naar binnen schrokt, valt de hele troep kippen in het hok de fazant aan. Ze pikken hun gevallen idool net zolang met hun snavel, tot hij geplukt is. De ineenstorting van de mens die zichzelf tot idool heeft verheven, is even zielig en des te rampzaliger naarmate hij zijn eigen krachten overschat heeft en vol verwaandheid op eigen capaciteiten vertrouwd heeft.

Verbindt daar praktische gevolgtrekkingen voor uw dagelijks leven aan. Er zijn aan u talenten toevertrouwd als aan een schatmeester, bovennatuurlijke en menselijke talenten. Daar moet u in alle oprechtheid gebruik van maken. Hoedt u voor de belachelijke waanidee waardoor u zou kunnen denken, dat iets werkelijk helemaal van u is, alsof het louter en alleen het resultaat is van uw eigen inspanning. Er is nog een andere factor —God— die niemand buiten beschouwing kan laten.

Weest er vanuit deze visie van overtuigd, dat als we de Heer werkelijk van nabij willen volgen en aan God en de gehele mensheid een echte dienst willen bewijzen, we ons in ernst zullen moeten onthechten aan het eigen ik: onthechting aan verstandelijke vermogens, aan gezondheid, aan aanzien, aan nobele ambities, aan overwinningen en succes.

Hierbij doel ik ook —want zover moet uw beslissing gaan— op die verheven idealen waardoor we enkel en alleen de eer en lof van God nastreven. We moeten onze wil dan ijken op de volgende heldere en nauwkeurige maat: Heer, ik zou dit of dat willen doen, maar alleen als het U behaagt, want waarom zou ik me ermee bezighouden als het U niet behaagt! Zo brengen we de doodsteek toe aan het egoïsme en de ijdelheid die in ieders geweten binnensluipen. En zo verkrijgen we tegelijkertijd de ware vrede van de ziel, met een onthechting die uitloopt op het volledige bezit van God, steeds intiemer, steeds intenser.

Om Christus na te kunnen volgen moet ons hart geheel vrij zijn van verknochtheden. Wie mijn volgeling wil zijn, moet mij volgen door zichzelf te verloochenen en zijn kruis op te nemen. Want wie zijn leven wil redden, hij zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het vinden. Wat voor nut heeft het voor de mens heel de wereld te winnen, als dit ten koste gaat van zijn eigen leven? (Mat 16, 24­26). De heilige Gregorius gaat daar nader op in: “Het is niet voldoende afstand te doen van de aardse goederen, als we niet ook onszelf verloochenen. Maar… waar gaan we zonder onszelf naar toe? Wat betekent deze onthechting, als we onszelf daarin verliezen? Weet echter: enerzijds zijn wij gevallen door onze zonden, anderzijds zijn we gevormd door God. We zijn geschapen in een bepaalde gesteldheid, door ons eigen toedoen bevinden we ons nu in een andere, daarvan onderscheiden toestand. We moeten de toestand waartoe we door de zonden verworden zijn, ontvluchten en de gesteldheid waarin de genade ons gebracht heeft, handhaven. Zo heeft wie hoogmoedig was en in zijn bekering tot Christus nederig werd, zichzelf reeds verloochend; wie ontuchtig was en een kuis leven gaat leiden, heeft verloochend wat hij vroeger was; wie gierig was en niet meer begeert, maar begint royaal te zijn met het zijne, heeft zichzelf beslist verloochend” (H. Gregorius de Grote, Homiliae in Evangelia, 32, 2 (PL 76, 1233)).

Verwijzingen naar de H. Schrift