Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is apostolaat → dienst.

Velen zijn van mening dat het Opus Dei als organisatie over aanzienlijke financiële middelen beschikt. En inderdaad is het zo dat het Opus Dei diverse activiteiten ontplooit op het gebied van onderwijs en sociale zorg. Zou u ons kunnen zeggen hoe het Opus Dei dergelijke instellingen beheert, dat wil zeggen, hoe men aan de financiële middelen komt, waarvoor ze bestemd zijn en hoe ze verdeeld worden?

Het is juist dat het Opus Dei in alle landen waar het werkzaam is, instellingen tot stand brengt met een opvoedkundige of sociale doelstelling. Dat soort activiteiten is echter niet de belangrijkste taak van het Werk. Wat het Opus Dei wil, is ertoe bijdragen dat steeds meer mannen en vrouwen alles doen wat in hun vermogen ligt om te midden van hun dagelijkse werkzaamheden als echte christenen en zo als getuigen van Christus te leven. De centra waarop u zinspeelt, zijn juist op dit doel gericht. Daarom is het succes van al ons werk gebaseerd op de genade van God en op een leven van gebed, arbeid en offer. Maar vanzelfsprekend kan geen instelling die opvoedkundige of sociale doelen nastreeft het stellen zonder geldelijke middelen.

Zulke instellingen worden op een heel normale wijze gefinancierd. Zo krijgen bijvoorbeeld de studentenhuizen inkomsten uit de huur van de bewoners, scholen uit het schoolgeld van de leerlingen, de landbouwscholen onder andere uit de verkoop van hun producten. Maar natuurlijk zijn die inkomsten haast nooit voldoende om de kosten van zo'n instelling te dekken. Dat geldt temeer omdat alle projecten van het Opus Dei opgezet zijn op grond van apostolische overwegingen en het merendeel ervan gericht is op mensen met geringe financiële middelen, die voor het aangeboden onderwijs maar een symbolisch bedrag betalen.

Om dit soort activiteiten mogelijk te maken rekenen we ook op de bijdragen van de leden van het Werk, die daarvoor een deel van het geld beschikbaar stellen dat ze met hun beroepsarbeid verdienen. Maar we rekenen vooral op de hulp van velen die geen lid zijn van het Opus Dei maar die aan projecten van opvoedkundige of sociale aard willen meewerken. De mensen die in zulke centra werkzaam zijn zoeken contact met anderen die tot hulp bereid zijn, wekken hen tot apostolische ijver en gemeenschapszin op en maken zo velen enthousiast om als medewerkers en helpers aan hun taak deel te nemen. Juist omdat die instellingen door gekwalificeerde krachten vakkundig geleid worden en in echte maatschappelijke behoeften voorzien, vinden ze over het algemeen veel weerklank. Zo zult u ongetwijfeld weten dat de Vereniging van Vrienden van de Universiteit van Navarra circa 12.000 leden telt.

Elke instelling op zich is wat financiering en beheer betreft autonoom, functioneert onafhankelijk en steunt voor het verkrijgen van de nodige geldmiddelen op de hulp van de mensen die belangstelling hebben voor dit concrete project.

Monseigneur, kunt u ons zeggen wat u als de belangrijkste taak van de universiteit beschouwt. Welke plaats komt naar uw mening aan de religieuze vorming binnen de universitaire studie toe?

Dat de universiteit een bijdrage van de eerste orde moet leveren aan de menselijke vooruitgang weet u heel goed, omdat u vol ijver als student aan deze taak meewerkt. Daar het leven van de volkeren talloze vaak zeer complexe problemen van culturele, sociale, economische en geestelijke aard met zich meebrengt, zal ook de vorming die de universiteit biedt, met al die aspecten rekening moeten houden.

Het is niet voldoende de wens te koesteren om het algemeen welzijn te dienen. De wijze waarop die wens in de praktijk omgezet kan worden is bekwame mannen en vrouwen te vormen, die op hun beurt in staat zijn de vruchten van deze vorming aan anderen door te geven.

U had een vraag over de religieuze vorming. De godsdienst is de grootste rebellie van de mens die niet als een beest wil leven, die zich niet tevreden stelt en die niet tot rust komt alvorens zijn Schepper te kennen en omgang met Hem te hebben. De studie van de godsdienst is daarom een fundamentele noodzaak. Een mens die het aan godsdienstige vorming ontbreekt is niet echt ontwikkeld. De godsdienst moet daarom ook op de universiteit zijn plaats hebben, en onderwezen worden op hoog, wetenschappelijk niveau, van goede theologie. Een universiteit waar de godsdienst ontbreekt is onvolledig, want ze miskent een essentiële dimensie van de mens die de andere dimensies niet uitsluit, maar die eraan ten grondslag ligt.

Anderzijds mag nooit de vrijheid van de gewetens geschonden worden: het godsdienstonderwijs moet vrijwillig zijn. Maar wel zal een christen die conform zijn geloof wil leven zich bewust zijn van de zware verplichting die hij heeft om op dat terrein een grondige kennis te verkrijgen. Hij heeft beslist een uitgebreide kennis van de geloofsleer nodig om zijn leven daarnaar te kunnen inrichten en om door woord en voorbeeld een getuigenis van Christus te kunnen afleggen.

U noemde de aanwezigheid van de vrouw in het openbare en politieke leven. Tegenwoordig tekenen zich in Spanje in dat opzicht belangrijke ontwikkelingen af. Wat is volgens u de specifieke taak die de vrouw op dat terrein zou moeten vervullen?

De aanwezigheid van de vrouw in het grote geheel van het sociale leven is een logisch en volledig positief verschijnsel en vormt een deel van het eerder door mij genoemde gegeven. Een moderne, democratische maatschappij moet de vrouw het recht laten om actief aan het politieke leven deel te nemen en moet de noodzakelijke voorwaarden scheppen om aan allen die dat willen, de gelegenheid te geven van dat recht ook inderdaad gebruik te maken.

De vrouw die in openbare functies actief leiding wil geven, is verplicht om zich er eerst op een gepaste wijze op voor te bereiden,zodat haar werk verantwoordelijk en positief is. Elke beroepsbezigheid vereist een opleiding en verder een voortdurende bijscholing, om zich aan nieuwe omstandigheden te kunnen aanpassen. Die eis geldt vooral voor al degenen die een leidende functie in de maatschappij ambiëren, want zij hebben een belangrijke dienst te verrichten waarvan het welzijn van allen afhankelijk is.

Voor een vrouw met de vereiste vooropleiding zouden op elk niveau van het openbare leven alle mogelijkheden open moeten staan. In die zin kan niet van specifieke taken gesproken worden die alleen voor vrouwen bestemd zijn. Zoals ik zo-even al zei, is de specifieke rol van de vrouw eigenlijk niet toegespitst op bijzondere taken en posities, maar wel op de manier waarop zij functioneert, op de nuances die het vrouw-zijn bij de oplossing van actuele problemen kan aanbrengen en zelfs op het ontdekken en aanpakken van deze problemen.

Op grond van haar natuurlijke aanleg kan de vrouw het openbare leven zeer verrijken. Dat is zonder meer duidelijk als we het oog richten op het uitgestrekte terrein van de gezins- of sociale wetgeving. De specifieke bekwaamheden van de vrouw zijn de beste garantie dat bij alle beslissingen, die op de een of andere wijze met gezins-, opvoedings- of jeugdproblemen te maken hebben, de echt menselijke en christelijke waarden gerespecteerd worden.

Ik noemde hier het belang van de christelijke waarden voor de oplossing van sociale en gezinsproblemen, en ik wil nu de grote betekenis onderstrepen van die waarden voor het gehele openbare leven. Net als aan de man, geeft het christelijk geloof ook aan de vrouw die politiek actief wil zijn, de verantwoordelijkheid om echt apostolaat te beoefenen, dat wil zeggen de gehele maatschappij in echt christelijke zin te dienen. Dit betekent niet dat je in het politieke leven officieel of officieus de Kerk vertegenwoordigt, en zeker niet dat je je van de Kerk bedient voor de eigen persoonlijke carrière of voor de belangen van een partij. Het gaat er integendeel om dat je je in alle tijdelijke kwesties met christelijke vrijheid en conform je persoonlijke geloofsovertuiging een eigen zelfstandige mening vormt en de volledige persoonlijke verantwoording voor je eigen denken en doen op je neemt.

Wie samen met mij, een arme zondaar, Christus zijn gevolgd, zijn een klein percentage priesters, die vroeger als leek een beroep gehad hebben; verder een groot aantal seculiere priesters uit veel bisdommen op de hele wereld die op die manier hun gehoorzaamheid aan de eigen bisschop, hun liefde en de doeltreffendheid van hun diocesane activiteiten bekrachtigen, met hun armen wijd open als die van een gekruisigde, zodat alle mensen in hun hart een plaats vinden, en die - zoals ik - leven midden in de wereld en midden onder de mensen die ze liefhebben; en ten slotte, deze menigte mannen en vrouwen van verschillende nationaliteiten, talen en rassen - de meerderheid getrouwd, vele anderen ongetrouwd - die van hun beroepsarbeid leven en actief meewerken aan de belangrijke taak om de maatschappij menselijker en rechtvaardiger te maken. Staande naast hun medemensen, schouder aan schouder, doen zij in persoonlijke verantwoordelijkheid - herhaal ik - hun dagelijkse werk, ze hebben succes en tegenslag, doen moeite om hun rechten en plichten in de maatschappij serieus te nemen. Zonder mentaliteit van “uitverkorenen” gedragen ze zich in hun beroep heel natuurlijk, zoals elke christen die zich van zijn verantwoordelijkheid bewust is, zoals ieder ander van hun collega's. En zij proberen dat goddelijke licht te ontdekken, dat zelfs uit de meest alledaagse dingen ineens kan schitteren.

Ook de instellingen die het Opus Dei als vereniging bevordert, dragen die door en door wereldlijke kenmerken. Het gaat hier niet om kerkelijke projecten die in naam en in opdracht van de kerkelijke hiërarchie opgezet worden, maar gewoon om initiatieven voor menselijke, culturele en sociale vorming, die door burgers in het leven geroepen en geleid worden. Maar het zijn burgers, die ernaar streven om in die instellingen het licht van het evangelie en de warmte van de liefde van Christus te verspreiden. Om een voorbeeld te noemen: het is niet de taak van het Opus Dei, en het zal dat ook nooit worden, diocesane priesterseminaries te leiden waarin de bisschoppen, door de Heilige Geest aangesteld (Hnd 20,28), hun toekomstige priesters opleiden.

Wel bevordert het Opus Dei op de hele wereld de bouw en instandhouding van vormingscentra voor arbeiders in de industrie en in de landbouw, van scholen voor basis- en middelbaar onderwijs en van universiteiten, verder van velerlei andere instellingen, want het werkterrein van het apostolaat is - zoals ik jaren geleden eens geschreven heb - als een zee zonder oevers.

Maar waarom zou ik hier langer bij stil blijven staan, als jullie aanwezigheid hier veel meer zegt dan een lange redevoering? Jullie, vrienden van de Universiteit van Navarra, maken deel uit van een volk, dat zich verplicht weet tot de vooruitgang van de maatschappij waartoe het behoort. Jullie hartelijk medeleven, jullie gebed en jullie onbaatzuchtige hulp lopen niet via de kanalen van een katholiek confessionalisme. Jullie medewerking is eerder een duidelijk bewijs van de rechtschapen gezindheid, waarmee jullie als staatsburgers voor het tijdelijke welzijn zorg dragen. Jullie getuigen ervan dat een universiteit vanuit de krachten van een volk geboren kan worden en door het volk in stand gehouden kan worden.

En daarom zou ik ze allemaal opnieuw voor de medewerking aan onze universiteit willen danken: de stad Pamplona, de provincie Navarra en de vrienden van de universiteit, die uit alle streken van Spanje afkomstig zijn en onder wie zich ook, tot mijn grote blijdschap, niet-Spanjaarden en niet-katholieken en zelfs niet-christenen bevinden die daadwerkelijk bewijzen dat ze het doel en de geest van deze onderneming begrepen hebben.

Zij allen dragen ertoe bij dat de universiteit een steeds levendiger brandpunt van burgerlijke vrijheid, intellectuele opleiding en beroepsijver wordt en nieuwe impulsen aan de universitaire vorming geeft. Jullie edelmoedige opoffering is de basis voor de realisering van een universeel werk, dat streeft naar de verbetering van de menselijke wetenschap, naar sociale vooruitgang en naar de vorming in het geloof.

Het volk van Navarra heeft dat allemaal duidelijk begrepen en ziet in zijn universiteit niet op de laatste plaats een factor ten gunste van de economische en vooral sociale vooruitgang van de regio. Want de universiteit heeft voor veel jongeren uit de regio de toegang tot academische beroepen mogelijk gemaakt, wat anders in elk geval moeilijker en in bepaalde gevallen zelfs onmogelijk zou zijn geweest. Het duidelijke besef van de betekenis die de universiteit voor de regio zou kunnen krijgen was zeker de reden voor de steun, die Navarra aan de universiteit van meet af aan verleend heeft, een steun, die ongetwijfeld steeds omvangrijker en enthousiaster zal moeten zijn.

Ik hoop nog steeds - het zou trouwens rechtvaardig zijn en het is in veel landen gebruikelijk - dat ook de Spaanse staat op zekere dag bereid zal zijn om de last te verlichten van een onderneming die geen privé-voordeel zoekt, maar die zich uitsluitend wijdt aan de dienst aan de maatschappij, en die ernaar streeft om doelgericht aan het tegenwoordig en toekomstig welzijn van het hele land mee te werken.