Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Kerk → de Kerk, het volk van God.

Bij diverse gelegenheden hebt u, als de begintijd van het Opus Dei ter sprake kwam, gezegd dat u toen niet anders bezat dan “jeugd, Gods genade en een goed humeur”. In de jaren twintig had bovendien de theorie van het lekendom nog lang niet die graad van ontwikkeling bereikt die zij nu heeft. Het Opus Dei is echter nu al een tastbare werkelijkheid in het leven van de Kerk. Kunt u ons verklaren hoe u reeds als jong priester het inzicht had dat nodig was om dit werk te kunnen realiseren?

Het was en is mijn enig streven de wil van God te volbrengen. Neemt u me niet kwalijk als ik verder niet inga op de details met betrekking tot het begin van het Werk, waarvan ik de betekenis door Gods liefde al vanaf 1917 voorvoelde. Ze zijn onafscheidelijk verbonden met de geschiedenis van mijn ziel en behoren tot mijn eigen innerlijk leven. Ik zou alleen willen zeggen dat ik steeds met de toestemming en de welwillende zegen van de bisschop van Madrid, waar het Opus Dei op 2 oktober 1928 ontstond, gehandeld heb. Later, ook altijd, met de goedkeuring en de aanmoediging van de Heilige Stoel en, in ieder concreet geval, van de bisschoppen van de plaatsen waar wij werkten.

In dit zelfde kerkelijke ontwikkelingsproces zijn er ook aspecten die een prachtige verrijking van de christelijke leer vormen, en waartoe naar Gods wil het getuigenis en het leven van het Opus Dei wellicht niet weinig heeft bijgedragen, naast de waardevolle bijdragen van andere niet minder verdienstelijke apostolische initiatieven en verenigingen. Maar waarschijnlijk zal het nog geruime tijd vergen tot deze nieuwe theologische inzichten in het gehele leven van het volk Gods wortel schieten. U zelf hebt al in uw vorige vragen op enige van deze aspecten gewezen: de ontwikkeling van een authentieke lekenspiritualiteit; het begrijpen van de specifieke - niet officieel kerkelijke - taak in de Kerk van de leek; het nader formuleren van de rechten en verplichtingen die de leek als zodanig heeft; de relatie hiërarchie-leken; de gelijkwaardigheid van man en vrouw en het elkaar aanvullende karakter van hun beider taak in de Kerk; de noodzaak van een passende openbare mening binnen het volk Gods enzovoort.

Dit alles is nog volop in beweging, ook al is deze ontwikkeling soms niet vrij van paradoxen. Een zelfde zaak waaraan veertig jaar geleden bijna ieder, of zeg maar gerust iedereen, aanstoot nam, wordt vandaag heel normaal gevonden. En toch hebben maar zeer weinig mensen dat echt goed begrepen en proberen hun leven daarnaar in te richten.

Misschien kunnen we het beter met een voorbeeld duidelijk maken. Om de leden van het Opus Dei enige aspecten en consequenties van de bijzondere waardigheid en verantwoording uit te leggen die het Doopsel aan de christen geeft, schreef ik in 1932: “We moeten het vooroordeel uit de weg ruimen dat de gewone gelovigen niet veel anders kunnen dan de clerus bij het werk van het kerkelijke apostolaat behulpzaam zijn. Waarom zou het apostolaat van de leken altijd een participatie aan het hiërarchische apostolaat moeten zijn? De leken hebben een eigen plicht apostolaat te doen. En dat niet omdat ze bijvoorbeeld een missio canonica ontvangen, maar heel eenvoudig omdat ze een deel van de Kerk zijn. Deze taak… vervullen ze in hun beroep, in hun werk, in hun gezin, onder hun collega's en vrienden”.

Nu, na de plechtige verklaringen van het Tweede Vaticaanse Concilie, zal waarschijnlijk niemand meer de rechtzinnigheid van deze leer in twijfel trekken. Maar hoeveel mensen hebben in werkelijkheid afstand gedaan van hun mening dat het apostolaat van leken eigenlijk een pastoraal werk is dat van boven af georganiseerd is? Wie heeft nu al echt deze monolitische opvatting over het lekenapostolaat overwonnen en begrepen dat het ook zonder starre gecentraliseerde structuren, zonder missio canonica en zonder hiërarchisch mandaat kan en moet? Hoevelen die het lekendom als de longa manus Ecclesiae zien, verwarren het begrip van de Kerk als volk van God niet met het veel beperktere begrip van de hiërarchie? En anderzijds, hoeveel leken hebben al echt begrepen dat ze hun recht op een legitiem gebied van autonomie binnen het apostolaat alleen maar kunnen doen gelden, als ze bereid zijn op een fijngevoelige wijze met de hiërarchie verenigd te blijven?

Dergelijke overwegingen gelden ongetwijfeld ook voor talloze andere problemen, want zowel bij het uiteenzetten van de leer als bij de vorming van de gewetens en de vernieuwing van de kerkelijke wetgeving is er nog veel, zeer veel te doen. Ik vraag de Heer vaak - het gebed is altijd mijn machtigste wapen geweest - dat de Heilige Geest zijn volk, en vooral de hiërarchie, bij de uitvoering van al deze taken moge bijstaan. En tegelijkertijd bid ik dat de Heer zich ook verder van het Opus Dei wil bedienen, opdat wij zo goed mogelijk kunnen bijdragen in dit moeilijke maar prachtige proces van ontplooiing en groei van de Kerk.

Wie samen met mij, een arme zondaar, Christus zijn gevolgd, zijn een klein percentage priesters, die vroeger als leek een beroep gehad hebben; verder een groot aantal seculiere priesters uit veel bisdommen op de hele wereld die op die manier hun gehoorzaamheid aan de eigen bisschop, hun liefde en de doeltreffendheid van hun diocesane activiteiten bekrachtigen, met hun armen wijd open als die van een gekruisigde, zodat alle mensen in hun hart een plaats vinden, en die - zoals ik - leven midden in de wereld en midden onder de mensen die ze liefhebben; en ten slotte, deze menigte mannen en vrouwen van verschillende nationaliteiten, talen en rassen - de meerderheid getrouwd, vele anderen ongetrouwd - die van hun beroepsarbeid leven en actief meewerken aan de belangrijke taak om de maatschappij menselijker en rechtvaardiger te maken. Staande naast hun medemensen, schouder aan schouder, doen zij in persoonlijke verantwoordelijkheid - herhaal ik - hun dagelijkse werk, ze hebben succes en tegenslag, doen moeite om hun rechten en plichten in de maatschappij serieus te nemen. Zonder mentaliteit van “uitverkorenen” gedragen ze zich in hun beroep heel natuurlijk, zoals elke christen die zich van zijn verantwoordelijkheid bewust is, zoals ieder ander van hun collega's. En zij proberen dat goddelijke licht te ontdekken, dat zelfs uit de meest alledaagse dingen ineens kan schitteren.

Ook de instellingen die het Opus Dei als vereniging bevordert, dragen die door en door wereldlijke kenmerken. Het gaat hier niet om kerkelijke projecten die in naam en in opdracht van de kerkelijke hiërarchie opgezet worden, maar gewoon om initiatieven voor menselijke, culturele en sociale vorming, die door burgers in het leven geroepen en geleid worden. Maar het zijn burgers, die ernaar streven om in die instellingen het licht van het evangelie en de warmte van de liefde van Christus te verspreiden. Om een voorbeeld te noemen: het is niet de taak van het Opus Dei, en het zal dat ook nooit worden, diocesane priesterseminaries te leiden waarin de bisschoppen, door de Heilige Geest aangesteld (Hnd 20,28), hun toekomstige priesters opleiden.

Verwijzingen naar de H. Schrift