Lijst van punten

Er zijn 7 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Kerk → eenheid.

Als het lekendom ter sprake komt, wordt vaak geen aandacht besteed aan de vrouw en aan de rol die haar in de Kerk toekomt. Ook spreekt men gewoonlijk over de sociale emancipatie van de vrouw alleen maar met het oog op haar activiteiten in het openbare leven. Waaruit bestaat nu naar uw opvatting de taak van de vrouw in de Kerk en in de wereld?

Voor mij is er geen enkele geldige reden om, met betrekking tot de vrouw, onderscheid te maken als er sprake is van de leek en van zijn apostolische taak, zijn rechten en plichten enzovoort. Alle gedoopten, of het nu mannen of vrouwen zijn, bezitten zonder onderscheid dezelfde waardigheid, vrijheid en verantwoordelijkheid van de kinderen Gods. Zoals reeds sint Paulus aan de eerste christenen leerde, bestaat er in de Kerk deze radicale en fundamentele eenheid: Quicumque enim in Christo baptizati estis, Christum induistis. Non est Judaeus, neque Graecus; non est servus, neque liber; non est masculus, neque femina (Gal 3, 27-28); er is geen verschil meer tussen Jood en Griek, tussen slaaf en vrije, tussen man en vrouw.

Afgezien van het juridische vermogen om de heilige wijdingen te ontvangen - hier dient naar mijn mening om velerlei redenen, ook op gronden van het positieve goddelijke recht, een onderscheid gehandhaafd te blijven - moeten aan de vrouw in de wetgeving, het interne leven en de apostolische activiteiten van de Kerk dezelfde rechten en plichten toegekend worden als aan de man. Dit houdt dus in het recht om apostolaat te doen, verenigingen op te richten en te leiden, in alles wat het welzijn van de Kerk aangaat vrij en op verantwoorde wijze de eigen mening te uiten enzovoort. In theorie is dit niet moeilijk te accepteren als men de duidelijke theologische motieven beschouwt waarop dit alles steunt. Ik weet echter ook dat men hiermee in de praktijk bij een bepaalde mentaliteit nog op aanzienlijke weerstand stuit. Ik kan me nog goed de verbazing, zelfs de kritiek van bepaalde personen voor de geest halen, toen het Opus Dei moeite deed om het ook voor de vrouwelijke leden mogelijk te maken een academische graad in de theologie te behalen. Tegenwoordig doen deze personen ons na, en niet alleen hierin, maar in vele andere zaken. Naar mijn mening zullen deze weerstanden en aarzeling echter allengs verdwijnen. Want in laatste instantie is het slechts een kwestie van kerkopvatting: het gaat om het besef dat de Kerk nu eenmaal niet alleen uit priesters en religieuzen bestaat, maar dat ook de leken, mannen en vrouwen, het volk Gods vormen en krachtens goddelijk recht een geheel eigen taak en verantwoordelijkheid hebben.

Ik zou hieraan willen toevoegen dat de wezenlijke gelijkheid tussen man en vrouw mijns inziens juist vereist dat men inziet dat de rol van elk van beiden elkaar aanvult zowel bij de opbouw van de Kerk als bij de vooruitgang van de maatschappij. De mens is door God immers niet voor niets als man en vrouw geschapen! Dit verschil moet men echter niet in een patriarchale zin opvatten, maar men moet het leren verstaan in geheel zijn diepte, met al zijn nuances en consequenties. Dat behoedt de man voor de verleiding op de Kerk en de maatschappij een louter mannelijk stempel te drukken. De vrouw ontloopt zo het gevaar dat ze het als haar zending gaat beschouwen in het volk van God en in de wereld bepaalde taken op te eisen die tot nu toe aan de man waren voorbehouden, ofschoon ze evengoed door de vrouw verricht kunnen worden. Het lijkt mij dat zowel de man als de vrouw zich geheel terecht als hoofdfiguren in de heilsgeschiedenis moeten beschouwen, maar op een elkaar aanvullende wijze.

Volgens diverse bronnen staan de meeste religieuze ordes, met name de Jezuïeten, enigszins vijandig tegenover het Opus Dei. Zijn zulke geruchten gegrond of zijn het niets anders dan mythen die in de publiciteit hun weg vinden als het verband tussen bepaalde feiten en toestanden niet voldoende bekend is?

Ook al zijn wij geen religieuzen - we lijken er ook niet op, en geen autoriteit ter wereld kan ons dwingen het te worden - , toch achten en beminnen wij de religieuze staat. Elke dag bid ik dat alle religieuzen ook in de toekomst aan de Kerk de vruchten van hun deugden, van hun apostolische werken en van hun heiligheid zullen schenken. De geruchten waarover u het had, zijn niets anders dan… geruchten. Leden van veel orden en congregaties hebben het Opus Dei steeds van hun waardering en sympathie doen blijken, vooral veel leden van de beschouwende orden. Ze bidden voor ons, ze schrijven ons dikwijls en maken ons werk op alle mogelijke manieren bekend, want ze weten van ons contemplatieve leven te midden van onze bezigheden in de wereld. De algemeen secretaris van het Opus Dei, don Álvaro del Portillo, onderhield goede betrekkingen met de laatste generaal van de Jezuïeten, en ik heb contact met de tegenwoordige generaal, pater Arrupe, en wij hebben waardering voor elkaar. Als er gebrek aan begrip zou zijn, dan zou dat alleen maar op gebrek aan christelijke geest wijzen. Want ons geloof betekent eenheid, niet rivaliteit en verdeeldheid.

Wat is volgens u de reden dat een aantal religieuze ordes, zoals de Jezuïeten, aan het Opus Dei aanstoot neemt?

Ik ken een groot aantal religieuzen die weten dat wij geen orde zijn, en die onze genegenheid voor hen oprecht beantwoorden en ook bidden en offers opdragen voor het apostolische werk van het Opus Dei. Wat de Jezuïeten betreft, ik ken hun generaal pater Arrupe, en heb contact met hem. Ik kan u verzekeren dat wij elkaar waarderen en een warm hart toedragen.

Misschien hebt u een religieus ontmoet die ons Werk niet begrijpt. Als dat zo is, dan zal het wel op een misverstand berusten of op gebrek aan kennis van ons werk. Want dat is specifiek laïcaal en seculier en ontwikkelt zich op een totaal ander gebied dan waarop religieuzen actief zijn. Wij waarderen alle leden van de ordes, wij sluiten ze in ons hart en bidden God dat Hij hun dienst ten bate van de Kerk en van de hele mensheid steeds beter mag maken. Nooit zal er vijandigheid zijn tussen het Opus Dei en de leden van welke orde ook, want daarvoor zijn er twee nodig en wij willen niemands vijand zijn.

Hoe ziet u de toekomst van het Opus Dei in de komende jaren?

Het Opus Dei is nog erg jong. Negenendertig jaar is voor een instelling nauwelijks een begin. Het is onze taak om samen met alle christenen te werken aan de grote opdracht getuigen van Christus evangelie te zijn en de mensen eraan te herinneren dat die blijde boodschap in staat is om iedere menselijke situatie levenskrachtig te maken. Het werk dat ons wacht is geweldig. Het is een oeverloze zee, want hoe de productieprocessen ook veranderen, zolang er mensen op aarde zijn, zullen ze werk hebben, dat ze kunnen opdragen aan God en kunnen heiligen. Met behulp van de genade Gods wil het Werk hun leren, van dat werk een dienst ten bate van alle mensen te maken, waar ze ook vandaan komen, tot welk ras of tot welke godsdienst ze ook behoren. En door zo de mensen te dienen, zullen ze God dienen.

Een essentieel bestanddeel van de christelijke geest is niet alleen de eenheid met de hiërarchie - Paus en bisschoppen - maar ook de verbondenheid met de andere broeders in het geloof. Al lang ben ik van mening dat een van de grootste kwalen van de Kerk van onze tijd is dat veel katholieken niet weten wat de katholieken van andere landen en van andere rangen en standen denken en doen. Het is nodig dat men deze broederlijkheid die het leven van de eerste christenen zo diep beïnvloedde, opnieuw in praktijk brengt. Op die wijze zullen wij ons verenigd weten en tegelijk de verscheidenheid van persoonlijke roepingen liefhebben. Dan zullen veel onrechtvaardige en beledigende oordelen vermeden worden, die bepaalde kleine groepen in naam van het katholicisme verspreiden en die gericht zijn tegen andere geloofsgenoten, die in werkelijkheid rechtschapen en met offergeest werken, zich richtend op de bijzondere omstandigheden van hun land.

Het is belangrijk dat ieder trouw probeert te zijn aan zijn eigen goddelijke roeping en de Kerk dus niet berooft van de vruchten van zijn van God ontvangen charisma. De eigen taak van de leden van het Opus Dei, die normale christenen zijn, bestaat in het heiligen van de wereld van binnenuit door de meest uiteenlopende menselijke werkzaamheden te verrichten. Daar hun lidmaatschap van het Werk hun positie in de wereld niet verandert, nemen ze deel aan gemeenschappelijke religieuze diensten, aan het leven van de parochie enzovoort, op een wijze die overeenstemt met de omstandigheden van ieder geval. Ook in dit opzicht zijn het normale burgers die goede katholieken willen zijn.

Maar in de regel leggen de leden van het Werk zich niet toe op werk dat confessioneel van karakter is. Alleen in uitzonderingsgevallen, op uitdrukkelijk verzoek van het kerkelijk gezag, werkt deze of gene van het Werk in kerkelijke instellingen. Achter die houding steekt niet de wens om anders te zijn en nog veel minder is het een teken van geringschatting van confessionele activiteiten. Het is niets anders dan de beslissing om zich aan datgene te wijden dat tot de eigen roeping van het Opus Dei behoort. Er zijn al veel religieuzen en clerici en ook veel leken die op dat gebied vol ijver actief zijn en die daaraan al hun krachten geven.

De speciale taak van de leden van het Opus Dei, waartoe ze zich door God geroepen voelen is van andere aard. Binnen de algemene roeping om heilig te zijn ontvangen de leden van het Opus Dei nog een speciale roeping om in vrijheid en verantwoordelijkheid naar heiligheid te streven en apostolaat te doen midden in de wereld waarbij ze dan de plicht op zich nemen om volgens een specifieke geest te leven en gedurende hun leven een bijzondere vorming te ontvangen. Als de leden hun werk in de wereld zouden verwaarlozen om kerkelijk werk te doen, zouden ze hun door God ontvangen gaven braak laten liggen. En door hun wens om direct pastoraal werk te doen zouden ze de Kerk in feite schade berokkenen, want dan zouden er minder christenen zijn die bezig zijn met zichzelf te heiligen in alle beroepen en taken van de burgermaatschappij en op het immense gebied van de wereldlijke arbeid.

Bovendien eist de noodzaak om zich in beroep en geloof voortdurend verder te ontwikkelen, naast de tijd die men nodig heeft voor het geestelijk leven, het gebed en het offervaardig vervullen van zijn plichten van staat, het hele leven op: er blijft geen vrije tijd over.

Na uw duidelijke uiteenzetting over dit punt de volgende vraag: wat zijn de bijzondere kenmerken van de geestelijke vorming van de leden van het Opus Dei, waardoor er niemand op grond van materiële of tijdelijke overwegingen lid van het Opus Dei is?

Elk motief dat niet zuiver geestelijk van aard is, is absoluut uitgesloten, omdat het Werk veel verlangt - onthechting, offer, zelfverloochening, ononderbroken werken voor de mensen - en niets geeft. Ik bedoel hiermee dat het Werk geen wereldlijke voordelen biedt. In plaats daarvan verschaft het zoveel te meer op het niveau van het geestelijk leven. Het verschaft middelen om in de ascetische strijd te overwinnen, het leidt de mensen naar wegen van gebed, het leert met Christus als broer om te gaan, God te zien in alle omstandigheden van het leven, zich kind van God te voelen en daarom vastbesloten Zijn leer te verspreiden.

Wie niet op de weg van het innerlijk leven vooruitgaat en begrijpt dat het de moeite waard is zich helemaal weg te schenken, het eigen leven in dienstbaarheid aan de Heer over te geven, die kan in het Opus Dei niet volharden. Want heiligheid is geen etiket, noch etiquette, maar stelt diep ingrijpende eisen.

Ook heeft het Opus Dei geen enkele activiteit met politieke, economische of ideologische doeleinden. Het is niet gebaat bij tijdelijke activiteiten. Zijn werk is uitsluitend op de geestelijke vorming van de leden en op de apostolische projecten gericht, dat wil zeggen op de voortdurende geestelijke verzorging van alle leden en op de gemeenschappelijke apostolaatswerken voor sociale hulp, liefdadigheid, opvoeding…

De leden van het Opus Dei hebben zich enkel en alleen verenigd om een duidelijk omschreven weg van heiligheid te volgen en om aan bepaalde apostolische projecten mee te werken. Hun onderlinge verplichtingen hebben geen betrekking op enig tijdelijk belang, eenvoudigweg omdat op dit terrein alle leden van het Opus Dei vrij zijn, zodat ieder zijn eigen weg gaat met verschillende en soms tegengestelde doeleinden en belangen.

Als gevolg van de uitsluitend bovennatuurlijke doeleinden is de geest van het Werk een geest van vrijheid en van liefde voor de persoonlijke vrijheid van allen. Omdat die liefde voor de vrijheid oprecht is en niet alleen maar theorie, houden wij ook van het noodzakelijke gevolg van die vrijheid, namelijk het pluralisme. In het Opus Dei is het pluralisme gewenst en bemind, het wordt niet alleen maar getolereerd en beslist niet belemmerd. Als ik al deze verschillen in instelling en opvatting zie die er bij de leden van het Werk in politieke, economische, sociale, artistieke en andere kwesties bestaan, dan is dat panorama voor mij een rede van blijdschap, omdat het bewijst dat alles functioneert zoals God het gewild heeft.

Eenheid in geest en verscheidenheid in wereldlijke zaken zijn te verenigen als er geen fanatisme en intolerantie heersen en vooral als men vanuit het geloof leeft en beseft dat wij mensen niet alleen verbonden zijn door wederzijdse genegenheid of door gemeenschappelijke belangen, maar vooral ook door de werking van die ene Geest, die van ons broeders van Christus maakt en die ons zo naar God onze Vader leidt.

Een echte christen zal nooit denken dat de eenheid in het geloof, de trouw aan het leergezag en aan de traditie van de Kerk en het streven om aan alle mensen de heilsboodschap te brengen, in tegenspraak zouden kunnen zijn met de grote verscheidenheid in opvattingen, die er kunnen zijn in kwesties die God, zoals men wel zegt, aan de vrije discussie heeft overgelaten. Sterker nog, voor een echte christen is het volkomen duidelijk dat die verscheidenheid deel uitmaakt van het goddelijke plan, dat ze gewild is door God, die zijn gaven en zijn licht uitdeelt zoals Hij wil. De christen dient de andere mensen lief te hebben en daarom tegenovergestelde meningen te respecteren en broederlijk te leven met die mensen, die anders denken dan hij.

Juist omdat de leden van het Werk in deze geest gevormd zijn, is het onvoorstelbaar dat iemand het in zijn hoofd zou halen om zijn lidmaatschap van het Werk te eigen bate te gebruiken of om anderen zijn politieke of culturele opvattingen op te dringen. De andere leden zouden dat beslist niet accepteren. Het bewuste lid zou òf zijn houding moeten veranderen òf het Werk moeten verlaten. In dit opzicht mag niemand in het Werk ooit de geringste afwijking toelaten, want hier gaat het niet alleen om de verdediging van de eigen vrijheid, maar ook om het bovennatuurlijke karakter van een taak, waaraan men zich in overgave wijdt. Daarom ben ik van mening dat persoonlijke vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid de beste garantie vormen voor de bovennatuurlijke doelstelling van het Werk van God.

Mijn kinderen, het is tijd om te eindigen. Aan het begin zei ik dat ik jullie iets van de grootheid en de barmhartigheid van God wilde verkondigen. Ik denk dat ik dit gedaan heb door te spreken over het heiligen van het alledaagse leven. Want een geheiligd leven te midden van de aardse realiteit - zonder lawaai, in eenvoud en waarachtigheid - is dat vandaag de dag niet de meest aangrijpende verkondiging van de magnalia Dei, van de grote daden van de Heer (Sir 18,5), van de machtige barmhartigheid, die God altijd al heeft betoond en blijft betonen om de wereld te redden?

En nu wil ik jullie met de woorden van de psalmist vragen om je met mij in gebed en lofprijzing te verenigen: Magnificate Dominum mecum et extollamus nomen eius simul, verheerlijkt met mij de Heer, verheffen wij zijn naam eenparig (Ps 33,4). Met andere woorden: laten wij uit het geloof leven!

Laten wij het schild van het geloof nemen, de helm van het heil en het zwaard van de geest, dat het woord van God is. Zo spoort de apostel Paulus ons aan in zijn brief aan de Efeziërs (Ef 6,11 e.v.) die we zojuist in de liturgie van het woord gehoord hebben.

Geloof: een deugd die wij, christenen, zozeer nodig hebben, heel in het bijzonder in dit jaar van het geloof, dat onze geliefde Heilige Vader paus Paulus VI heeft uitgeroepen. Waar het geloof afwezig is, ontbreekt eigenlijk het fundament voor de heiliging van het dagelijks leven.

Een levendig geloof hebben we nodig, vooral nu wij het mysterium fidei (1 Tim 3,9), de heilige Eucharistie, naderen en deelnemen aan het Pasen van de Heer, dat heel de barmhartigheid van God met de mensen omvat en verwezenlijkt.

Geloof, mijn kinderen, om te belijden dat over enige ogenblikken hier op dit altaar het werk van onze verlossing vernieuwd wordt (Secreta van de 9de zondag na Pinksteren). Geloof om het Credo met geheel ons hart te bidden en om hier bij deze bijeenkomst, rond het altaar, de tegenwoordigheid van Christus te ervaren. Hij laat ons cor unum et anima una (Hnd 4,32), één van hart en één van ziel zijn en maakt ons tot dat ene gezin, tot Kerk: tot de ene heilige, katholieke, apostolische en roomse, dat wil zeggen universele Kerk.

En geloof hebben we ten slotte nodig, beminde zonen en dochters, om aan de wereld te laten zien dat dit alles niet slechts ceremonies en mooie woorden zijn, maar een goddelijke realiteit die wij aan de mensen door het getuigenis van een gewoon leven aanbieden, een gewoon dagelijks leven, dat met de hulp van Maria geheiligd wordt in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.