Lijst van punten

Er zijn 12 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Evangelie → scenes van het evangelie.

Het leven kiezen

We hebben geleerd, en daar zijn wij dankbaar voor, omdat we ons bewust zijn van het geluk waartoe wij geroepen zijn, dat alle schepsels door God en voor God uit het niets te voorschijn zijn gebracht. Redelijke wezens, mensen, hoewel wij zo vaak tot redeloosheid vervallen; en redeloze schepsels die over de aardbol krioelen, in de schoot van moeder aarde verblijven, het hemelblauw doorklieven en soms opvliegen tot ze oog in oog met de zon zijn. Midden in die wonderbare verscheidenheid echter verenigen alleen wij, mensen —ik laat hier de engelen buiten beschouwing— ons met de Schepper door het gebruik van onze vrijheid: wij kunnen al dan niet aan de Heer de eer brengen die Hem als Schepper van al wat bestaat, toekomt.

Die mogelijkheid vormt het clair-obscur van de menselijke vrijheid. Omdat de Heer ons met de allergrootste tederheid liefheeft, vraagt Hij ons, dwingt Hij ons te kiezen wat goed is. Ik houd u vandaag het leven en het geluk voor. Als gij luistert naar de geboden van Jahwe uw God, die ik u heden geef, als gij Jahwe uw God bemint, zijn wegen gaat en zijn geboden, voorschriften en bepalingen nakomt, dan zult gij leven… Kies dan het leven, dan zult gij… het leven bezitten (Deut 30, 15-16 en 19).

Vraagt u zich wel eens af —samen met mij, ik doe immers hetzelfde onderzoek— of u onwrikbaar en standvastig trouw bent aan de keuze van uw levensweg? Of u, als u de zeer lieflijke stem van God u tot heiligheid hoort aansporen, in vrijheid antwoordt: <ja>? Laten we onze blik opnieuw richten op de Jezus die in Palestina in stad en land tot de menigten sprak. Hij probeert niet zich op te dringen. Wilt ge volmaakt zijn (Mat 19, 21)…, zegt hij tot de rijke jongeling. Die laatste wees het voorstel af en het evangelie zegt ons —abiit tristis— dat hij bedroefd heenging (Mat 19, 22). Daarom heb ik die rijke jongeling die de vreugde verloor omdat hij weigerde zijn vrijheid te geven, wel eens de bijnaam 'avis tristis', droeve vogel, gegeven.

In de zaken van onze Vader

Ik denk dat een stuk uit het tweede hoofdstuk van het evangelie van Lucas ons het meest van dienst zal zijn om deze overweging te besluiten. Christus is een kind. De smart van zijn Moeder en die van de heilige Jozef is groot, want op de terugweg van Jeruzalem bevond Hij zich noch bij de zijnen, noch bij zijn vrienden. En wat een vreugde voor hen toen ze Hem vanuit de verte ontwaarden, terwijl Hij bezig was de schriftgeleerden te onderrichten. Maar let eens op de schijnbare hardheid van de woorden die in het antwoord aan zijn Moeder uit de mond van de Zoon kwamen: Wat hebt ge toch naar Mij gezocht? (Luc 2, 49).

Was het niet logisch, dat ze Hem zochten? De zielen die weten wat het betekent Christus te verliezen en weer terug te vinden, kunnen dat begrijpen… Wat hebt ge toch naar Mij gezocht? Wist ge dan niet dat ik in de zaken van mijn Vader moest zijn? (Ibidem). Weet ge niet, dat Ik al mijn tijd moet wijden aan de Vader in de hemel?

Als we onze aandacht richten op de lofprijzingen van de mensen die van Jezus' leven getuige waren, dan is er een die in zekere zin alle andere omvat. Ik heb het over die uitroep met een intonatie van verwondering en geestdrift die de menigte spontaan herhaalde toen deze verbluft zijn wonderen meemaakte: bene omnia fecit (Mar 7, 37), Hij heeft alles wel gedaan: de grotere wonderen en de mindere, alledaagse dingen die niemand versteld deden staan, maar die Christus deed met de volheid van hem die is perfectus Deus et perfectus homo (Symbolum Quicumque), volmaakt God en volmaakt mens.

Aan het hele leven van de Heer ben ik verknocht. Toch heb ik in het bijzonder een zwak voor die dertig jaren van zijn verborgen leven in Betlehem, in Egypte en in Nazaret. Die tijd, die lange tijd, waarover in het evangelie nauwelijks gesproken wordt, lijkt geen bijzondere betekenis te hebben in de ogen van iemand die deze jaren oppervlakkig bekijkt. En toch heb ik altijd vastgehouden aan de overtuiging dat dit stilzwijgen over het levensverhaal van de Meester heel welsprekend is, dat het een schat aan lessen bevat voor de christenen. Het waren intense jaren van werken en gebed, jaren waarin Jezus Christus een gewoon leven leidde —zoals het onze, als we willen— goddelijk en menselijk tegelijk; in die eenvoudige en onbekende werkplaats doet Hij, zoals later ten overstaan van de menigte, alles tot in de perfectie.

Strijd tegen die overdaad aan begrip die iedereen voor zichzelf heeft: stel eisen! Soms denken we te veel aan onze gezondheid; aan ontspanning, die niet mag ontbreken in de mate die we nodig hebben om weer met hernieuwde kracht aan de slag te kunnen gaan. Maar 'ontspanning —schreef ik alweer heel wat jaren terug— betekent niet niets doen, maar zich ontspannen door bezigheden, die minder inspanning vergen'.

Op andere momenten nemen we er —met slappe smoesjes— wat al te veel ons gemak van, vergeten we de gezegende verantwoordelijkheid die op onze schouders rust. We doen wat minimaal nodig is om ons er van af te kunnen maken. We laten ons leiden door redenen zonder rede om met de armen over elkaar te gaan zitten, maar Satan en zijn bondgenoten nemen geen vakantie. Luister goed en overweeg wat Sint Paulus schrijft aan christenen die van beroep slaaf waren; hij spoorde hen aan hun meesters te gehoorzamen: niet als ogendienaars om de mensen te behagen, maar als slaven van Christus, die Gods wil van harte volbrengen. Dient welgemoed in de mensen de Heer (Ef 6, 6-7). Een goede raad om opgevolgd te worden door u en door mij.

We gaan onze Heer, Jezus Christus, vragen om licht en Hem smeken ons te helpen —elk ogenblik— de goddelijke betekenis te ontdekken die de roeping tot ons beroep omvormt tot de spil waaraan de oproep tot heiligheid die tot ons gericht is, bevestigd is en ronddraait. In het evangelie kunt u lezen, dat Jezus bekend was als faber, filius Mariae (Mar 6, 3), timmerman, zoon van Maria. Wel, met een heilige trots moeten we dus met daden laten zien, dat we werkers zijn, mannen en vrouwen die zich inspannen!

Aangezien ons gedrag elk moment het gedrag dient te zijn van een gezant van God, dient het voor ons ook een levende werkelijkheid te zijn, dat we Hem niet trouw dienen als we ons werk in de steek laten. Als we niet de inspanning en zelfverloochening van anderen delen in het vervullen van onze beroepsplichten. Als men ons zou kunnen bestempelen als lui, inaccuraat, lichtzinnig, ordeloos, leeglopers, nutteloos… Want wie deze, schijnbaar minder belangrijke, plichten verwaarloost, kan moeilijk in die van het bovennatuurlijk leven overwinnen die stellig heel wat zwaarder zijn. Wie betrouwbaar is in het kleinste, is ook betrouwbaar in het grote; en wie onrechtvaardig is in het kleinste, is ook onrechtvaardig in het grote (Luc 16, 10).

Daarom, geliefde broeders —opnieuw de stem van de heilige Paulus— weest standvastig en onwankelbaar, en gaat altijd voort met het werk des Heren; gij weet toch, dat uw inspanning, dank zij Hem, niet vergeefs is (1 Kor 15, 58). Ziet u? Een heel netwerk van deugden is in het geding bij het uitoefenen van ons beroep, met het voornemen het te heiligen. Sterkte, om te volharden in onze arbeid, ondanks de gewone moeilijk heden, en zonder ons te laten overmeesteren door uitputting. Matigheid om zich zonder terughoudendheid te kunnen geven en gemakzucht of egoïsme te overwinnen. Rechtvaardigheid om onze plichten te vervullen jegens God, de samenleving, het gezin, collega's. Verstandigheid om in elk geval te weten wat te doen en om zonder dralen aan de slag te gaan… En dat alles —het kan niet vaak genoeg gezegd worden— uit liefde, met een levendig en rechtstreeks verantwoordelijkheidsgevoel voor de vrucht van ons werk en het bereik van ons apostolaat daarin.

“Daden zijn liefkozingen, fraaie woorden niet”, zegt een volkswijsheid en ik denk dat het niet nodig is daar iets aan toe te voegen.

Heer, verleen ons uw genade. Open voor ons de deur van de werkplaats in Nazaret zodat we kunnen leren van het kijken naar U, met uw Moeder, de heilige Maria, en met de heilige patriarch Jozef —die ik zozeer bemin en vereer— gedrieën toegewijd aan een leven van heilige arbeid. Onze arme harten zullen erdoor geraakt worden. We zullen U zoeken en U vinden in het dagelijks werk waarvan U wilt, dat we het omzetten in een werk van God, een werk van Liefde.

De heilige Lucas vertelt in het zevende hoofdstuk van zijn evangelie dat een Farizeeër Hem bij zich te eten vroeg. Hij trad het huis van de Farizeeër binnen en ging aanliggen (Luc 7, 36). Toen kwam er ook een vrouw binnen die publiekelijk als zondares bekend stond. Zij trad naar voren om de voeten te wassen van Jezus die volgens de gebruiken van die tijd aanlag om te eten. Tranen zijn het water van deze ontroerende voetwassing; als droogdoek gebruikt ze haar haren. Met balsem die zij in een rijke, albasten vaas meebracht, zalft zij de voeten van de meester. En kust ze.

De Farizeeër denkt daar kwaad van. Het komt niet in zijn hoofd op, dat Jezus in zijn hart zoveel barmhartigheid herbergt. Als dit een profeet was —zei de Farizeeër bij zichzelf— zou hij weten wie en wat voor een vrouw het is die Hem aanraakt (Luc 7, 39). Jezus leest zijn gedachten en legt hem uit: Ge ziet die vrouw daar? Ik kwam uw huis binnen; gij hebt niet eens water over mijn voeten gegoten, maar mijn voeten zijn nat geworden door haar tranen en zij heeft ze met haar haren afgedroogd. Gij hebt mij niet eens een kus gegeven, maar zij hield, sinds Ik binnenkwam, niet op mijn voeten te kussen. Gij hebt mijn hoofd niet met olie gezalfd, maar zij heeft mijn voeten gezalfd met balsem. Daarom zeg ik u: haar zonden zijn haar vergeven, al waren ze vele, want zij heeft veel liefde betoond (Luc 7, 44-47).

Wij kunnen nu niet stilstaan bij de goddelijke wonderen van het barmhartige Hart van onze Heer. Laten we eens kijken naar een ander aspect van het tafereel: hoe Jezus al die kleine blijken van hoffelijkheid en menselijke fijngevoeligheid moet missen die de Farizeeër Hem niet heeft kunnen betonen. Christus is perfectus Deus, perfectus homo (Symbolum Quicumque), God, Tweede Persoon van de Allerheiligste Drie-eenheid, en volmaakte mens. Hij brengt het heil en niet de vernietiging van de natuur. Laten wij van Hem leren dat het niet christelijk is ons slecht te gedragen tegenover de mens, schepsel van God, gemaakt naar zijn beeld en gelijkenis (vgl. Gen 1, 26).

Het verhaal van het evangelie gaat verder: En zij zonden hun leerlingen —leerlingen van de Farizeeën— op Hem af, samen met de Herodianen, om te vragen: Meester… (Mat 22, 16). Let eens op het gedraai van woorden waarmee ze Hem Meester noemen. Zij doen alsof zij Hem bewonderen en zijn vrienden zijn, zij kennen Hem het gezag toe van iemand die iets te onderwijzen heeft. Magister, scimus quia verax es (Ibidem), Magister, Meester wij weten dat Gij oprecht zijt…! Wat een onbeschaamde slimmigheid! Hebt u ooit zo'n dubbelhartigheid gezien? Wees in deze wereld op alles voorbereid. Wees niet achterdochtig of wantrouwig, maar voel liever op uw schouders —denk maar aan het beeld van de Goede Herder dat we kennen uit de catacomben— de last van dat schaap, dat niet een enkele ziel is, maar de gehele Kerk, de hele mensheid.

Door het grootmoedig aanvaarden van die verantwoordelijkheid zult u stoutmoedig zijn en zult u verstandig zijn in het verdedigen van en het staan op de rechten van God. Dan zullen velen u om de rechtschapenheid van uw gedrag beschouwen als meester en u zo noemen, zonder dat u dat nastreeft. Wij zoeken geen aardse roem. Maar wees niet verbaasd als er tussen de mensen die naar u toe komen ook een paar glippen die u alleen maar willen vleien. Grif in uw ziel wat u me al zo vaak hebt horen zeggen: laster, roddel, menselijk opzicht, noch het wat-zullen-ze-ervan-zeggen, en nog minder schijnheilige eerbewijzen, mogen ons ooit weerhouden onze plicht te doen.

Het voorbeeld van Christus

Onze Heer Jezus Christus is gedurende zijn gehele aardse leven overspoeld met smaad en hoon. Hij is op alle mogelijke manieren mishandeld. Weet u dat nog? Er wordt rondgebazuind dat Hij zich gedraagt als een oproerkraaier en men beweert dat Hij van de duivel bezeten is (vgl. Mat 11, 18). Een andere keer worden de blijken van zijn oneindige liefde verkeerd uitgelegd en verwijt men Hem een zondaarsvriend te zijn (vgl. Mat 9, 11).

Later wordt Hem, die de boetvaardigheid en ingetogenheid in persoon is, ten laste gelegd dat Hij de tafels der rijken frequenteert (vgl. Luc 19, 7). Men noemt Hem ook minachtend fabri filius (Mat 13, 55), zoon van een werkman, van een timmerman, alsof dat een scheldnaam zou zijn. Hij verzet Zich niet tegen de verwijten een drinkebroer, een gulzigaard te zijn. Hij laat zich van alles beschuldigen, behalve dat Hij niet kuis zou zijn. Op dat punt heeft Hij hen de mond gesnoerd, want Hij wil dat zijn voorbeeld voor ons door niets overschaduwd wordt: een prachtig voorbeeld van zuiverheid, van helderheid, van licht, van liefde, dat de hele wereld in vuur en vlam weet te zetten om haar te zuiveren.

Wat mij betreft, als ik het over de heilige zuiverheid heb, overweeg ik altijd graag het gedrag van Onze Heer. Hij heeft altijd een grote fijngevoeligheid getoond in deze deugd. Richt uw aandacht eens op wat Sint Jan vertelt, toen Jezus fatigatus ex itinere, sedebat sic supra fontem (Joh 4, 6), vermoeid van de reis, zomaar bij de bron ging zitten.

Richt uw blik naar binnen en breng het tafereel weer helemaal tot leven: Jezus Christus, perfectus Deus, perfectus homo (Symbolum Quicumque), is moe van de tocht en van het apostolisch werk. Zoals het u wel eens overkomen is, dat u doodmoe ophield, omdat u niet meer kon. Het is roerend de Meester uitgeput te zien. Bovendien heeft Hij honger: de leerlingen zijn naar het nabijgelegen stadje gegaan om iets te eten te halen. En Hij heeft dorst.

Meer dan door lichamelijke vermoeidheid echter wordt Hij verteerd door de dorst naar zielen. Daarom stroomt bij de komst van de Samaritaanse, die zondares, het priesterhart van Christus over, bezorgd, om het verdoolde schaap weer terug te krijgen: zo vergeet Hij vermoeidheid, honger en dorst.

De Heer was bezig met dat grote liefdewerk, toen de apostelen terugkwamen uit de stad. En mirabantur quia cum muliere loquebatur (Joh 4, 27), zij verwonderden zich dat Hij in zijn eentje met een vrouw sprak. Wat een bezorgdheid! Wat een liefde voor de verrukkelijke deugd van de heilige zuiverheid, die ons helpt sterker, stoutmoediger, vruchtbaarder, effectiever in het werk voor God, effectiever in al het grote te zijn.

Het evangelie van de heilige Mis heeft ons dat ontroerende tafereel geschetst waarbij Jezus in Jeruzalem achterblijft en in de tempel leraart. Maria en Jozef gingen een dagreis ver en zochten Hem toen onder familieleden en bekenden. Omdat ze Hem niet vonden, keerden ze al zoekende naar Jeruzalem terug (Luc 2, 44­45). De Moeder van God die bezorgd op zoek was naar haar Zoon die buiten haar schuld zoek was geraakt, en die de opperste vreugde smaakte toen zij Hem terugvond, die Moeder zal ook ons helpen op onze schreden terug te keren en te verbeteren wat nodig is, wanneer wij door onze lichtzinnigheden of zonden er niet in slagen Christus te zien. Zo zullen wij de vreugde beleven Hem opnieuw te omhelzen om Hem te zeggen, dat wij Hem nooit meer willen verliezen.

Moeder van wetenschap is Maria, omdat van haar de belangrijkste les geleerd wordt: dat niets de moeite waard is als wij niet naast de Heer staan; dat alle wonderen der aarde, alle bevredigde ambities tot niets dienen, als in onze borst niet de vlam van een levende liefde brandt, het licht van de heilige hoop die een voorproef is van de oneindige liefde in ons definitieve Vaderland.

Leermeesteres van geloof, hoop en liefde

“Door haar liefde heeft Maria eraan meegewerkt dat er in de Kerk gelovigen geboren zullen worden, lidmaten behorend bij dat Hoofd waarvan zij naar het vlees de echte moeder is” (H. Augustinus, De Sancta Virginitate, 6 (PL 40, 399)). Als een moeder onderricht zij; en net als bij een moeder zijn haar lessen niet opzienbarend. Om te begrijpen wat zij ons wil laten zien, niet zozeer door beloften als wel door daden, is het nodig dat onze ziel een basis aan fijnzinnigheid en een minimum aan fijngevoeligheid bezit.

Leermeesteres van het geloof. Zalig zij die geloofd heeft (Luc 1, 45), zo begroet haar nicht Elisabet haar, wanneer Onze Lieve Vrouw de bergen overtrekt om haar te bezoeken. De akte van geloof van Maria moet iets geweldigs geweest zijn: Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord (Luc 1, 38). Bij de geboorte van haar Zoon beschouwt zij de grootse dingen van God hier op aarde: er is een koor van engelen en zowel de herders als de machtigen der aarde komen het Kind aanbidden. Vervolgens echter moet de heilige Familie naar Egypte vluchten om te ontsnappen aan de misdadige plannen van Herodes. Daarna heerst er stilte: dertig lange jaren van eenvoudig en gewoon leven, zoals dat van zoveel gezinnen in een klein dorpje in Galilea.

Het heilig evangelie maakt het ons met enkele woorden makkelijk om het voorbeeld van Maria te begrijpen: Maria bewaarde al deze dingen in haar hart en overwoog ze bij zichzelf (Luc 2, 19). Wij moeten proberen haar na te volgen door in een liefdevolle dialoog met de Heer over alles te spreken wat ons overkomt, tot en met de kleinste gebeurtenissen. Laten we niet vergeten, dat we die moeten afwegen, inschatten en bekijken met de ogen van het geloof om de Wil van God te achterhalen.

Als ons geloof zwak is, laten we dan onze toevlucht nemen tot Maria. De heilige Johannes vertelt dat de leerlingen vanwege het wonder op de bruiloft van Kana, dat Christus op verzoek van zijn moeder deed, in Hem geloofden (Joh 2, 11). Onze Moeder is altijd onze voorspreekster bij haar Zoon, opdat hij ons aandacht schenkt en zich zo aan ons toont, dat wij kunnen belijden: Gij zijt waarlijk de Zoon van God.

Het heilig Kruis

Verlangen tot aanbidding, zucht tot eerherstel, kalmte en bereidheid tot lijden. Dan leeft in uw leven het woord van Jezus: wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig (Mat 10, 38). En de Heer zal elke keer meer blijken te eisen. Hij vraagt ons genoegdoening en boete tot Hij ons zover krijgt dat wij vurig verlangen voor God te leven, aan het kruis genageld met Christus (Gal 2, 19). Maar wij dragen deze schat in aarden potten, broos en breekbaar, opdat duidelijk blijkt, dat die overgrote kracht van God komt en niet van ons (2 Kor 4, 7).

Wij worden aan alle kanten bestookt, maar raken toch niet klem; wij zien geen uitweg meer, maar zijn nooit ten einde raad; wij worden opgejaagd, maar niet in de steek gelaten; wij worden neergeveld, maar gaan er niet aan dood. Altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee (2 Kor 4, 8­10).

Verder verbeelden wij ons, dat de Heer niet naar ons luistert, dat alleen de monoloog van onze stem opklinkt. Wij ontdekken, dat er geen aardse steun is en dat wij door de Hemel verlaten zijn. Toch hebben wij een werkelijke en feitelijke afkeer van de zonden, ook van de dagelijkse. Met de koppigheid van de Kananese vrouw knielen wij vol toewijding neer, zoals zij die Hem aanbad door te smeken: Heer, help mij (Mat 15, 25). De duisternis zal verdwijnen: het licht van de liefde zal zegevieren.