Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Opvoeding → christelijke.

Monseigneur, kunt u ons zeggen wat u als de belangrijkste taak van de universiteit beschouwt. Welke plaats komt naar uw mening aan de religieuze vorming binnen de universitaire studie toe?

Dat de universiteit een bijdrage van de eerste orde moet leveren aan de menselijke vooruitgang weet u heel goed, omdat u vol ijver als student aan deze taak meewerkt. Daar het leven van de volkeren talloze vaak zeer complexe problemen van culturele, sociale, economische en geestelijke aard met zich meebrengt, zal ook de vorming die de universiteit biedt, met al die aspecten rekening moeten houden.

Het is niet voldoende de wens te koesteren om het algemeen welzijn te dienen. De wijze waarop die wens in de praktijk omgezet kan worden is bekwame mannen en vrouwen te vormen, die op hun beurt in staat zijn de vruchten van deze vorming aan anderen door te geven.

U had een vraag over de religieuze vorming. De godsdienst is de grootste rebellie van de mens die niet als een beest wil leven, die zich niet tevreden stelt en die niet tot rust komt alvorens zijn Schepper te kennen en omgang met Hem te hebben. De studie van de godsdienst is daarom een fundamentele noodzaak. Een mens die het aan godsdienstige vorming ontbreekt is niet echt ontwikkeld. De godsdienst moet daarom ook op de universiteit zijn plaats hebben, en onderwezen worden op hoog, wetenschappelijk niveau, van goede theologie. Een universiteit waar de godsdienst ontbreekt is onvolledig, want ze miskent een essentiële dimensie van de mens die de andere dimensies niet uitsluit, maar die eraan ten grondslag ligt.

Anderzijds mag nooit de vrijheid van de gewetens geschonden worden: het godsdienstonderwijs moet vrijwillig zijn. Maar wel zal een christen die conform zijn geloof wil leven zich bewust zijn van de zware verplichting die hij heeft om op dat terrein een grondige kennis te verkrijgen. Hij heeft beslist een uitgebreide kennis van de geloofsleer nodig om zijn leven daarnaar te kunnen inrichten en om door woord en voorbeeld een getuigenis van Christus te kunnen afleggen.

Denkt u niet dat na het Tweede Vaticaans Concilie begrippen als “kerkelijke colleges”, “katholieke scholen” of “universiteiten van de Kerk” ouderwets zijn? Vindt u niet dat dergelijke vormen de Kerk ten onrechte compromitteren of op privileges lijken?

Neen, ik vind van niet, als je onder “kerkelijke colleges”, “katholieke scholen” enzovoort, het resultaat verstaat van het recht van de Kerk en ordes en congregaties om eigen onderwijsinstituten in het leven te roepen. Een school of een universiteit stichten is geen privilege maar een belasting, als men ervoor zorgt dat ze voor alle mensen openstaan en niet alleen voor de financieel draagkrachtigen.

Het was niet de bedoeling van het Concilie om te verklaren dat de confessionele onderwijsinstellingen uit de tijd zijn. Het wilde alleen maar laten zien dat er daarnaast ook een andere vorm van christelijke aanwezigheid in het onderwijs bestaat die mogelijk nog nodiger en universeler van aard is. Deze wordt bijvoorbeeld al jaren lang door leden van het Opus Dei in praktijk gebracht en bestaat in het vrije initiatief van katholieke leken, die zich binnen of buiten de door de Staat geëxploiteerde scholen in hun beroep aan onderwijstaken wijden. Het bewijst alleen maar voor de zoveelste keer, dat de Kerk in deze tijd een duidelijk besef heeft gekregen van de doeltreffendheid van het apostolaat van de leken.

Aan de andere kant moet ik toegeven dat ik geen sympathie voel voor benamingen als “katholieke school”, “kerkelijk gymnasium”…, al respecteer ik de tegengestelde opvatting. Ik heb liever dat de dingen zich onderscheiden door hun vruchten, en niet door hun naam. Een school is dan pas echt christelijk als ze, zonder zich van de anderen te onderscheiden, naar een hoog niveau streeft, door een volledige - ook christelijke - vorming te geven met respect voor de persoonlijke vrijheid en met de bevordering van de dringend noodzakelijke sociale rechtvaardigheid. Als ze dit alles doet, doet de naam er niet toe. Persoonlijk, nogmaals, gebruik ik deze namen liever niet.

U bent de stichter van het Opus Dei en de initiatiefnemer voor een breed gamma van universitaire instellingen in de hele wereld. Kunt u ons zeggen welke redenen het Opus Dei ertoe gebracht hebben om die instellingen in het leven te roepen? Wat zijn de bijzondere kenmerken van de bijdrage van het Opus Dei op dit gebied van onderwijs?

Het doel van het Opus Dei is veel mensen in de hele wereld in theorie en in praktijk te doen beseffen dat je je gewone bezigheid, het dagelijkse werk in je beroep kunt heiligen. Dat je midden in het dagelijkse leven kunt streven naar de christelijke volmaaktheid, zonder het werk waartoe de Heer ons geroepen heeft te verlaten. De belangrijkste apostolische activiteit van het Opus Dei is dan ook het persoonlijke apostolaat dat de leden ervan individueel door het werken in hun beroep verwezenlijken. Zij bereiken dit door ernaar te streven hun werk - ondanks de persoonlijke tekortkomingen die ieder mag hebben, te beginnen bij mij - op menselijk zo volmaakt mogelijke wijze te doen. Dat gebeurt in elk milieu en overal ter wereld, want tot het Opus Dei behoren mensen uit alle rangen en standen van meer dan zeventig landen.

Bovendien bevordert het Opus Dei als zodanig, in samenwerking met een groot aantal andere mensen, die geen lid en vaak niet eens christen zijn, gemeenschappelijke apostolaatswerken, waarmee het een bijdrage wil leveren aan de oplossing van actuele problemen van onze maatschappij: vormingscentra, instellingen van sociale hulpverlening, scholen voor beroepsonderwijs enzovoort.

De initiatieven op het gebied van het universitaire onderwijs waarover u sprak, vormen slechts een van de vele aspecten van deze activiteiten. De kenmerken ervan kan men als volgt samenvatten: opvoeding tot persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid. Waar vrijheid en verantwoordelijkheid heersen werkt men graag en beter, controle of toezicht zijn overbodig, omdat ieder zich thuis voelt en een eenvoudig lesrooster is dan gewoon voldoende. Verder een geest van saamhorigheid, zonder enige vorm van discriminatie. In de gemeenschap wordt de persoonlijkheid gevormd, want daar leer je dat je de vrijheid van de ander moet respecteren als je je eigen vrijheid gerespecteerd wilt zien. En ten slotte de geest van menselijke broederlijkheid: je moet je eigen talenten in dienst van je medemensen stellen, anders hebben ze weinig nut. De gemeenschappelijke apostolaatswerken die het Opus Dei in de hele wereld tot stand brengt, staan ten dienste van alle mensen, omdat ze een christelijke dienst zijn.

U had het net over de grote waarde van de eenheid van het gezin. Daar zou ik de vraag aan vast willen knopen, waarom het Opus Dei geen geestelijke vormingsactiviteiten organiseert waaraan echtgenoten samen deelnemen.

Zoals in zoveel dingen zijn wij christenen hierin vrij om naar eigen goeddunken uit een verscheidenheid aan mogelijkheden te kiezen, zonder dat iemand anders het recht heeft om ons tot een bepaalde methode te verplichten. Je moet in de zielzorg, zoals trouwens in alle apostolaat, al die benaderingswijzen absoluut vermijden, die niets anders lijken dan een nieuwe verbeterde en vermeerderde druk van de eenheidspartij in het religieuze leven.

Ik weet dat er katholieke groeperingen zijn die retraites en andere vormingsactiviteiten voor echtparen organiseren. Ik vind het uitstekend dat zij van hun vrijheid gebruik maken en doen wat volgens hen juist is en ook, dat alle mensen eraan deelnemen, die daarin een middel vinden om hun christelijke roeping beter te kunnen vervullen. Maar voor mij is dat niet de enige mogelijkheid, noch is het vanzelfsprekend dat ze de beste is.

Bij veel gelegenheden kunnen en zouden de echtgenoten en eigenlijk het hele gezin samen aan het kerkelijk leven moeten deelnemen, zoals bijvoorbeeld aan de heilige Eucharistie en aan andere liturgische plechtigheden. Ik ben er echter van overtuigd dat bepaalde geestelijke vormingsactiviteiten meer effect hebben als de echtgenoten er gescheiden aan deelnemen. Aan de ene kant wordt op die manier het fundamenteel persoonlijke karakter van de eigen heiliging, van de ascetische strijd en van de vereniging met Christus onderstreept. Dit alles vindt uiteraard zijn weerslag in de anderen, maar het eigen geweten van de mens kan hierin nooit vervangen worden. Aan de andere kant is het zo makkelijker om bij dat soort activiteiten rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden en eisen van een ieder, zelfs met de specifieke psychologie van de betreffende groep. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat men het feit dat de deelnemers gehuwd zijn buiten beschouwing laat. Niets zou meer met de geest van het Opus Dei in strijd zijn!

Al veertig jaar lang zeg en schrijf ik steeds weer dat iedere man en iedere vrouw zich moet heiligen in het gewone leven, in de concrete omstandigheden van elke dag en dat de echtgenoten hun heiligheid dus moeten zoeken in de volmaakte vervulling van hun plichten in het gezin. De bezinningsdagen en de andere vormingsactiviteiten die het Opus Dei voor gehuwde mensen organiseert, zijn bedoeld om hen een duidelijk besef van de waarde van hun roeping als echtgenoot bij te brengen, om ze zo met de hulp van God beter in staat te stellen om volgens die roeping te leven.

Maar de eisen en de praktische consequenties van de echtelijke liefde zijn in veel opzichten voor man en vrouw verschillend. De activiteiten die daarmee rekening houden, kunnen er op een doeltreffende wijze toe bijdragen dat ze die concrete eisen in de realiteit van hun dagelijkse leven ontdekken. Zo heeft de scheiding voor een paar uur of dagen tot gevolg dat de echtgenoten zich in het dagelijkse leven meer een voelen en meer van elkaar gaan houden, met een liefde die ook de persoonlijkheid van de ander eerbiedigt.

Ik herhaal het dat wij onze manier van doen niet als de enig juiste beschouwen, die allen maar moeten volgen. Ik heb, zonder tegengestelde opvattingen te willen bestrijden, de indruk dat onze manier van werken goede resultaten oplevert en dat er, behalve de jarenlange ervaring, gedegen argumenten zijn om zo te handelen.

Afgezien van bepaalde activiteiten voor geestelijke vorming, waarbij wij in het Opus Dei volgens dit criterium te werk gaan, zijn er trouwens een groot aantal activiteiten van andere aard waaraan de echtgenoten samen deelnemen en meewerken. Ik denk hier bijvoorbeeld aan de samenwerking met de ouders van de leerlingen die scholen bezoeken die door leden van het Opus Dei geleid worden, of ook aan bijeenkomsten, lezingen en gemeenschappelijke vieringen, die in onze studentenhuizen voor de ouders van de studenten georganiseerd worden.

Als de aard van de activiteit de aanwezigheid van beide ouders nodig maakt, nemen ze er beiden aan deel. Maar dergelijke activiteiten onderscheiden zich van die andere activiteiten, die direct gericht zijn op de persoonlijke geestelijke vorming.

Een deel van de tegenwoordige jeugd heeft bijna helemaal het gevoel voor christelijke vroomheid verloren en maakt zich er met de term kwezelarij vanaf. Dat schijnt een reactie te zijn op een opgedrongen godsdienstige opvoeding die vaak niet verder komt dan het bijbrengen van een paar sentimentele, vrome routineuze oefeningen. Weet u misschien een oplossing voor dat probleem?

In de vraag zelf komt al direct tot uiting wat er gedaan moet worden. Je moet - eerst door het eigen voorbeeld en dan pas door het woord - laten zien wat echte vroomheid is. Kwezelachtigheid is alleen maar een trieste, pseudo-spirituele karikatuur, die in het algemeen ontstaat uit een onvoldoende kennis van de geloofsleer en ook uit een zekere misvorming van het karakter. Het is logisch dat zoiets weerstand oproept bij jongeren die zoeken naar het echte en het eenvoudige.

Met blijdschap heb ik geconstateerd dat jonge mensen, zowel van nu als van veertig jaar geleden, door de christelijke vroomheid gepakt worden:

- als ze zien dat men er oprecht naar leeft;

- als ze begrijpen dat bidden niets anders is dan spreken met God, zoals je met je vader en moeder of met je vriend spreekt, een heel persoonlijke omgang waarin elke vorm van anonimiteit afwezig is;

- als ervoor gezorgd wordt dat in hun hart die woorden van Christus weerklinken, die als een uitnodiging zijn voor een vertrouwelijke ontmoeting: vos autem dixi amicos (Joh 15,15), Ik heb jullie vrienden genoemd;

- als men ten slotte een flink beroep weet te doen op hun geloof, opdat ze begrijpen dat Christus dezelfde is, gisteren, vandaag en in eeuwigheid (Heb 13,18).

Aan de andere kant moeten jonge mensen begrijpen dat die eenvoudige, uit het hart komende vroomheid ook de beoefening van de natuurlijke deugden vereist. Vroomheid kan echt niet beperkt blijven tot het doen van een paar vrome oefeningen of gebeden elke week of elke dag, maar moet het hele leven doordringen en aan werk, ontspanning, vriendschap en plezier, in een woord aan alles, een nieuwe zin geven. Wij zijn niet alleen maar op gezette tijden kinderen van God, ook al moeten er ogenblikken zijn die speciaal bestemd zijn om te beschouwen en dieper besef te krijgen van ons goddelijk kindschap, dat de kern is van onze vroomheid.

Zojuist zei ik dat jonge mensen dat soort dingen goed begrijpen. Nu voeg ik eraan toe dat wie zo probeert te leven, zich altijd jong zal voelen. De christen die in vereniging met Christus leeft kan, ook al is hij een oudje van 80 jaar, nog met het volste recht de smaak van de woorden proeven die aan de voet van het altaar gebeden worden: Ik wil opgaan naar het altaar van God, van God die mijn jeugd verblijdt (Ps 42,4).

Vindt u het dan belangrijk om kinderen al als ze klein zijn in het godsdienstig leven op te voeden? Bent u van mening dat in het gezin gebed en vroomheid een plaats moeten hebben?

Dat lijkt me nu juist de beste manier om kinderen een echt christelijke opvoeding te geven. De heilige Schrift maakt melding van de gezinnen van de eerste christenen - huiskerken (1 Kor 16,19) noemt de heilige Paulus ze - waaraan het licht van het evangelie een nieuwe impuls en een nieuw leven gaf.

In elk christelijk milieu heeft men met deze natuurlijke en bovennatuurlijke inleiding in het leven van de vroomheid binnen het gezin uitstekende ervaringen opgedaan. Het kind leert aan Christus zijn eerste diepe genegenheid te schenken; het leert hoe het met God als een Vader en met Maria als een moeder moet omgaan, het leert bidden door het voorbeeld van zijn ouders te volgen. Als je dat ziet begrijp je hoe belangrijk het apostolaat van de ouders is en hoe nodig het is om zelf oprecht vroom te zijn, zodat ze deze vroomheid hun kinderen - meer dan die aan te leren - kunnen doorgeven.

U vraagt welke middelen er zijn? Er zijn er een paar die ik uitstekend vind, weinig in aantal en kort, die in de christelijke gezinnen steeds gebeden zijn: het gebed voor en na het eten, de gezamenlijke rozenkrans, ofschoon tegenwoordig door sommigen deze beproefde vorm van Mariadevotie aangevallen wordt, het persoonlijke morgen- en avondgebed. Die gewoonten zullen voor elke plaats verschillend zijn, maar ik denk dat er altijd een of andere vroomheidsoefening moet zijn, die de gezinsleden samen kunnen bidden, op een eenvoudige en natuurlijke manier, zonder kwezelarij.

Op die wijze zullen wij bereiken dat God niet als een vreemdeling beschouwd wordt die je één keer in de week, 's zondags in de kerk, opzoekt, maar dat God gezien en behandeld wordt zoals Hij werkelijk is: ook midden in het gezin, want, zoals Hij zelf heeft gezegd, waar twee of drie in Mijn naam bij elkaar zijn daar ben Ik midden onder hen (Mat 18,20).

Met dankbaarheid en met kinderlijke trots kan ik zeggen dat ik ook nu nog 's morgens en 's avonds hardop de gebeden opzeg die ik als kind van mijn moeder geleerd heb. Ze brengen mij bij God en herinneren mij eraan met hoeveel liefde men mij bij mijn eerste stappen op weg naar Christus geholpen heeft. En als ik aan God de beginnende dag opdraag of Hem dank voor de afgelopen dag, vraag ik dat Hij het hemelse geluk vergroot van hen van wie ik bijzonder veel houd, en dat Hij ons later voor altijd bij zich mag samenbrengen.

Verwijzingen naar de H. Schrift