Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is arbeid → vakbekwaamheid, dienstbaarheid .

Mogelijk zijn er mensen die denken dat het Opus Dei het tot nu toe van de geestdrift van zijn eerste leden moest hebben, al zijn er intussen al duizenden. Wat garandeert het voortbestaan van het Werk en hoe is het risico, waarmee trouwens iedere instelling te maken heeft, te voorkomen dat de ijver en het elan van het eerste uur verslappen?

Het Werk is niet op enthousiasme gebaseerd maar op geloof. De jaren van het begin - lange jaren - waren erg hard, er waren alleen maar moeilijkheden. Het Opus Dei ging vooruit door de genade Gods en door het gebed en het offer van de eerste leden, zonder dat het over menselijke middelen beschikte. Het enige dat wij bezaten was jeugd, een goed humeur en de wens om de wil van God te doen.

Vanaf het begin waren de wapens van het Opus Dei het gebed, een leven van overgave, het in stilte opgeven van alles wat egoïsme is, om zo de mensen te dienen. Zoals ik u al zei, komt men bij het Opus Dei alleen maar om een geest te ontvangen die juist leidt naar een volledige zelfverloochening, terwijl de beroepsarbeid uit liefde tot God, en om Hem tot zijn schepselen gewoon doorgaat.

De garantie tegen een verslapping bestaat alleen maar hierin dat mijn kinderen van het Opus Dei de geest ervan nooit verliezen. Ik weet dat de werken van de mensen na verloop van tijd verslijten. Met de werken van God gebeurt dit niet, of het moet zijn dat ze door de mensen omlaag gehaald worden. Alleen als de goddelijke drijfveer verloren gaat, treden verval en ondergang op. In ons geval ziet men duidelijk de Voorzienigheid van de Heer die er in die korte tijd van maar veertig jaar voor zorgde, dat in zo verschillende landen gewone burgers die zich in niets van de andere mensen onderscheiden, die specifieke roeping ontvangen en ernaar leven.

Het doel van het Opus Dei is, ik herhaal het, de heiligheid van elk van zijn leden, van mannen en vrouwen, die blijven op de plaats die ze in de wereld hadden. Als iemand niet met de bedoeling bij het Werk komt om, ondanks alles - dat wil zeggen, ondanks de eigen ellende, de eigen persoonlijke fouten - heilig te worden, zal hij al gauw weer gaan. Ik ben van mening dat heiligheid heiligheid oproept en ik bid tot God dat in het Opus Dei die vaste overtuiging en dat leven uit het geloof nooit zullen ontbreken. U ziet, wij bouwen niet alleen maar op menselijke of juridische zekerheden. De werken waartoe God opwekt, bewegen zich op het ritme van de genade van God. Mijn enige recept is: heilig zijn, heilig willen worden, met persoonlijke heiligheid.

Monseigneur, kunt u ons zeggen wat u als de belangrijkste taak van de universiteit beschouwt. Welke plaats komt naar uw mening aan de religieuze vorming binnen de universitaire studie toe?

Dat de universiteit een bijdrage van de eerste orde moet leveren aan de menselijke vooruitgang weet u heel goed, omdat u vol ijver als student aan deze taak meewerkt. Daar het leven van de volkeren talloze vaak zeer complexe problemen van culturele, sociale, economische en geestelijke aard met zich meebrengt, zal ook de vorming die de universiteit biedt, met al die aspecten rekening moeten houden.

Het is niet voldoende de wens te koesteren om het algemeen welzijn te dienen. De wijze waarop die wens in de praktijk omgezet kan worden is bekwame mannen en vrouwen te vormen, die op hun beurt in staat zijn de vruchten van deze vorming aan anderen door te geven.

U had een vraag over de religieuze vorming. De godsdienst is de grootste rebellie van de mens die niet als een beest wil leven, die zich niet tevreden stelt en die niet tot rust komt alvorens zijn Schepper te kennen en omgang met Hem te hebben. De studie van de godsdienst is daarom een fundamentele noodzaak. Een mens die het aan godsdienstige vorming ontbreekt is niet echt ontwikkeld. De godsdienst moet daarom ook op de universiteit zijn plaats hebben, en onderwezen worden op hoog, wetenschappelijk niveau, van goede theologie. Een universiteit waar de godsdienst ontbreekt is onvolledig, want ze miskent een essentiële dimensie van de mens die de andere dimensies niet uitsluit, maar die eraan ten grondslag ligt.

Anderzijds mag nooit de vrijheid van de gewetens geschonden worden: het godsdienstonderwijs moet vrijwillig zijn. Maar wel zal een christen die conform zijn geloof wil leven zich bewust zijn van de zware verplichting die hij heeft om op dat terrein een grondige kennis te verkrijgen. Hij heeft beslist een uitgebreide kennis van de geloofsleer nodig om zijn leven daarnaar te kunnen inrichten en om door woord en voorbeeld een getuigenis van Christus te kunnen afleggen.

Gezien de materiële en geestelijke nood en de ellende van zovele mensen over de hele wereld voelen veel studenten zich gedwongen om hun solidariteit tot uitdrukking te brengen door actief stelling te nemen voor die mensen. Welke sociale idealen zou men de academische jeugd volgens u tegenwoordig voor ogen moeten houden?

Het ideale is vooral de realiteit van het goed gedane werk, een adequate wetenschappelijke opleiding tijdens de jaren op de universiteit. Is deze basis er eenmaal, dan zijn er talloze plaatsen op de wereld te vinden waar hulp nodig is en waar een persoonlijke, zware en opoffering vergende taak wacht. De universiteit is niet bedoeld om jongeren op te leiden die later de voordelen van hun studie egoïstisch, te eigen bate, aanwenden. Ze moet integendeel voorbereiden op de taak om de medemens in christelijke broederlijkheid en met edelmoedigheid te helpen.

Maar al te vaak blijft de door u genoemde solidariteit steken in gepraat of geschrijf of zelfs nutteloze of schadelijke demonstraties. Voor mij is de enige maatstaf van een echte solidariteit de dienstbaarheid aan de medemens. Ik ken duizenden studenten in Spanje en in andere landen, die afgezien hebben van het opbouwen van hun eigen kleine privé-wereld en zich in hun beroepswerk geven aan de anderen. Menselijk zo volmaakt mogelijk en met jeugdige geest en blijdschap werken zij in onderwijsinstellingen, ontwikkelingsprojecten, initiatieven op sociaal gebied enzovoort.

U noemde de aanwezigheid van de vrouw in het openbare en politieke leven. Tegenwoordig tekenen zich in Spanje in dat opzicht belangrijke ontwikkelingen af. Wat is volgens u de specifieke taak die de vrouw op dat terrein zou moeten vervullen?

De aanwezigheid van de vrouw in het grote geheel van het sociale leven is een logisch en volledig positief verschijnsel en vormt een deel van het eerder door mij genoemde gegeven. Een moderne, democratische maatschappij moet de vrouw het recht laten om actief aan het politieke leven deel te nemen en moet de noodzakelijke voorwaarden scheppen om aan allen die dat willen, de gelegenheid te geven van dat recht ook inderdaad gebruik te maken.

De vrouw die in openbare functies actief leiding wil geven, is verplicht om zich er eerst op een gepaste wijze op voor te bereiden,zodat haar werk verantwoordelijk en positief is. Elke beroepsbezigheid vereist een opleiding en verder een voortdurende bijscholing, om zich aan nieuwe omstandigheden te kunnen aanpassen. Die eis geldt vooral voor al degenen die een leidende functie in de maatschappij ambiëren, want zij hebben een belangrijke dienst te verrichten waarvan het welzijn van allen afhankelijk is.

Voor een vrouw met de vereiste vooropleiding zouden op elk niveau van het openbare leven alle mogelijkheden open moeten staan. In die zin kan niet van specifieke taken gesproken worden die alleen voor vrouwen bestemd zijn. Zoals ik zo-even al zei, is de specifieke rol van de vrouw eigenlijk niet toegespitst op bijzondere taken en posities, maar wel op de manier waarop zij functioneert, op de nuances die het vrouw-zijn bij de oplossing van actuele problemen kan aanbrengen en zelfs op het ontdekken en aanpakken van deze problemen.

Op grond van haar natuurlijke aanleg kan de vrouw het openbare leven zeer verrijken. Dat is zonder meer duidelijk als we het oog richten op het uitgestrekte terrein van de gezins- of sociale wetgeving. De specifieke bekwaamheden van de vrouw zijn de beste garantie dat bij alle beslissingen, die op de een of andere wijze met gezins-, opvoedings- of jeugdproblemen te maken hebben, de echt menselijke en christelijke waarden gerespecteerd worden.

Ik noemde hier het belang van de christelijke waarden voor de oplossing van sociale en gezinsproblemen, en ik wil nu de grote betekenis onderstrepen van die waarden voor het gehele openbare leven. Net als aan de man, geeft het christelijk geloof ook aan de vrouw die politiek actief wil zijn, de verantwoordelijkheid om echt apostolaat te beoefenen, dat wil zeggen de gehele maatschappij in echt christelijke zin te dienen. Dit betekent niet dat je in het politieke leven officieel of officieus de Kerk vertegenwoordigt, en zeker niet dat je je van de Kerk bedient voor de eigen persoonlijke carrière of voor de belangen van een partij. Het gaat er integendeel om dat je je in alle tijdelijke kwesties met christelijke vrijheid en conform je persoonlijke geloofsovertuiging een eigen zelfstandige mening vormt en de volledige persoonlijke verantwoording voor je eigen denken en doen op je neemt.