Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Gesprekken met mgr. Escrivá» waarvan het onderwerp is Christelijk leven  → algemene roeping tot de heiligheid.

Anderhalf jaar geleden had ik de gelegenheid om uw antwoorden op vragen uit een publiek van meer dan tweeduizend mensen in Pamplona te horen. Toen legde u er de nadruk op, dat katholieken zich moeten gedragen als verantwoordelijke en vrije burgers en dat ze “niet mochten leven van hun katholiek-zijn”. Wat betekent dit eigenlijk en welke bedoeling zit er achter deze gedachte?

Ik ben altijd pijnlijk getroffen door de houding van mensen die er een beroep van maken om zich katholiek te noemen, of van mensen die het principe van de persoonlijke vrijheid, waarop de hele christelijke moraaltheologie gebaseerd is, niet willen erkennen.

Een kenmerk van de geest van het Werk en van zijn leden is de Kerk en alle mensen te dienen, zonder zich van de Kerk te bedienen. Ik zie graag dat de christen van Christus getuigt in zijn gedrag en niet alleen in naam, en dat hij daardoor een echt voorbeeld is van een christelijk leven. Van klerikalisme moet ik niets hebben. Ik begrijp heel goed dat er naast een kwalijk antiklerikalisme ook een gezond antiklerikalisme bestaat, dat voortkomt uit de liefde voor het priesterschap en dat in verzet komt als de gewone gelovige of de priester een heilige zending voor zuiver aardse doeleinden misbruikt. U moet niet denken dat ik met die woorden een concreet iemand wil aanvallen. In ons Werk bestaat niet de neiging naar exclusivisme, maar slechts het verlangen om samen te werken met allen die zich voor Christus inzetten en met allen, christenen en niet-christenen, die hun leven zien als een prachtige gelegenheid om te dienen.

De nadruk die ik zelf, vooral na 1928, op dergelijke ideeën gelegd heb, is trouwens lang niet zo belangrijk als het belang dat het leergezag van de Kerk eraan hecht. Voor een arme priester als ik ben, was het een onbeschrijfelijke vreugde, toen het Concilie onlangs in de dogmatische constitutie over de Kerk Lumen gentium alle christenen eraan herinnerde dat ze zich volledig als burgers van de aardse stad dienen te voelen. Zij moeten dus met beroepsdeskundigheid en liefde voor alle mensen werken in alle menselijke activiteiten om zodoende de christelijke volmaaktheid te zoeken, waartoe ze geroepen zijn vanwege het simpele feit dat ze gedoopt zijn.

Hebt u een verklaring voor de groeiende betekenis die men aan het Opus Dei toekent? Komt dat alleen maar door het aantrekkelijke van zijn leer of worden daarin ook bepaalde verwachtingen van onze tijd weerspiegeld?

De Heer riep in het jaar 1928 het Opus Dei tot leven om de christenen eraan te helpen herinneren dat God, zoals het boek Genesis vertelt, de mens schiep om te werken. Wij zijn gekomen om opnieuw de aandacht te vestigen op het voorbeeld van Christus, die dertig jaar lang in Nazaret heeft gewerkt en daar een ambacht uitoefende. In de handen van Christus wordt de arbeid - beroepswerk, zoals door miljoenen mensen over de hele wereld verricht wordt - tot een goddelijk werk, een daad van verlossing en een weg van heil.

De geest van het Opus Dei neemt de prachtige, eeuwenlang door vele christenen vergeten werkelijkheid weer op, dat alle arbeid die op het menselijk vlak waardig en eerlijk is, een goddelijk werk kan worden. Als men God wil dienen bestaan er geen onbelangrijke of tweederangs werkzaamheden; allemaal zijn ze van het grootste belang.

Om God te beminnen en te dienen is het niet nodig bijzondere dingen te doen. Tot alle mensen, zonder uitzondering, richt Christus zijn oproep om volmaakt te zijn, zoals Zijn hemelse Vader volmaakt is (Mat 5,48). Heilig worden betekent voor veruit de meeste mensen hun eigen werk te heiligen, zichzelf en de anderen door het werk te heiligen, en daardoor elke dag God op hun levensweg te ontmoeten.

De huidige maatschappelijke ontwikkeling brengt een steeds groeiende waardering voor de arbeid met zich mee en maakt het aldus de mensen van onze tijd blijkbaar gemakkelijk om dat aspect van de christelijke boodschap te begrijpen, waarop de spiritualiteit van het Opus Dei zo de nadruk legt. Van beslissende betekenis echter is de invloed van de Heilige Geest. Die heeft met Zijn levenwekkende werkzaamheid onze tijd getuige willen maken van een diepe vernieuwing voor het hele christendom. Als men de decreten van het Tweede Vaticaans Concilie leest, dan lijkt de nieuwe waardering voor de gewone arbeid en voor de waardigheid van de roeping tot een christelijk werkzaam leven midden in de wereld een belangrijk deel van deze vernieuwing te zijn.

Een essentieel bestanddeel van de christelijke geest is niet alleen de eenheid met de hiërarchie - Paus en bisschoppen - maar ook de verbondenheid met de andere broeders in het geloof. Al lang ben ik van mening dat een van de grootste kwalen van de Kerk van onze tijd is dat veel katholieken niet weten wat de katholieken van andere landen en van andere rangen en standen denken en doen. Het is nodig dat men deze broederlijkheid die het leven van de eerste christenen zo diep beïnvloedde, opnieuw in praktijk brengt. Op die wijze zullen wij ons verenigd weten en tegelijk de verscheidenheid van persoonlijke roepingen liefhebben. Dan zullen veel onrechtvaardige en beledigende oordelen vermeden worden, die bepaalde kleine groepen in naam van het katholicisme verspreiden en die gericht zijn tegen andere geloofsgenoten, die in werkelijkheid rechtschapen en met offergeest werken, zich richtend op de bijzondere omstandigheden van hun land.

Het is belangrijk dat ieder trouw probeert te zijn aan zijn eigen goddelijke roeping en de Kerk dus niet berooft van de vruchten van zijn van God ontvangen charisma. De eigen taak van de leden van het Opus Dei, die normale christenen zijn, bestaat in het heiligen van de wereld van binnenuit door de meest uiteenlopende menselijke werkzaamheden te verrichten. Daar hun lidmaatschap van het Werk hun positie in de wereld niet verandert, nemen ze deel aan gemeenschappelijke religieuze diensten, aan het leven van de parochie enzovoort, op een wijze die overeenstemt met de omstandigheden van ieder geval. Ook in dit opzicht zijn het normale burgers die goede katholieken willen zijn.

Maar in de regel leggen de leden van het Werk zich niet toe op werk dat confessioneel van karakter is. Alleen in uitzonderingsgevallen, op uitdrukkelijk verzoek van het kerkelijk gezag, werkt deze of gene van het Werk in kerkelijke instellingen. Achter die houding steekt niet de wens om anders te zijn en nog veel minder is het een teken van geringschatting van confessionele activiteiten. Het is niets anders dan de beslissing om zich aan datgene te wijden dat tot de eigen roeping van het Opus Dei behoort. Er zijn al veel religieuzen en clerici en ook veel leken die op dat gebied vol ijver actief zijn en die daaraan al hun krachten geven.

De speciale taak van de leden van het Opus Dei, waartoe ze zich door God geroepen voelen is van andere aard. Binnen de algemene roeping om heilig te zijn ontvangen de leden van het Opus Dei nog een speciale roeping om in vrijheid en verantwoordelijkheid naar heiligheid te streven en apostolaat te doen midden in de wereld waarbij ze dan de plicht op zich nemen om volgens een specifieke geest te leven en gedurende hun leven een bijzondere vorming te ontvangen. Als de leden hun werk in de wereld zouden verwaarlozen om kerkelijk werk te doen, zouden ze hun door God ontvangen gaven braak laten liggen. En door hun wens om direct pastoraal werk te doen zouden ze de Kerk in feite schade berokkenen, want dan zouden er minder christenen zijn die bezig zijn met zichzelf te heiligen in alle beroepen en taken van de burgermaatschappij en op het immense gebied van de wereldlijke arbeid.

Bovendien eist de noodzaak om zich in beroep en geloof voortdurend verder te ontwikkelen, naast de tijd die men nodig heeft voor het geestelijk leven, het gebed en het offervaardig vervullen van zijn plichten van staat, het hele leven op: er blijft geen vrije tijd over.

Het is bekend dat van het Opus Dei mannen en vrouwen uit alle rangen en standen, getrouwd en ongetrouwd lid zijn. Wat is nu het gemeenschappelijke kenmerk dat de roeping voor het Werk onderscheidt? Welke verplichtingen neemt ieder lid op zich om de doelstelling van het Opus Dei te verwezenlijken?

Ik zal het u in een paar woorden zeggen: de heiligheid zoeken midden in de wereld, midden op straat. Wie van God de specifieke roeping tot het Opus Dei krijgt weet en leeft ernaar dat hij de heiligheid in zijn eigen levensstaat moet zoeken, in de uitoefening van zijn arbeid, of dat nu hand- of intellectueel werk is. Ik zeg u, hij weet het en leeft ernaar, want het gaat niet om het accepteren van een alleen maar theoretisch postulaat, maar om het elke dag weer in het gewone leven in praktijk te brengen.

Het willen bereiken van de heiligheid ondanks de persoonlijke fouten en ellende, waarmee ieder mens in zijn leven te maken heeft, betekent zich inspannen om, met de genade van God, de liefde te beleven die immers de volheid van de wet en de band van de volmaaktheid is. De liefde is niet iets abstracts. Ze is een echte en onbeperkte overgave in de dienst aan God en aan alle mensen: dienst aan God, die in de stilte van het gebed en in het lawaai van de wereld spreekt; en dienst aan de mensen wier levensweg de onze kruist.

Als wij volgens de Liefde leven, beoefenen wij alle natuurlijke en bovennatuurlijke deugden van de christen. Deze vormen tezamen een eenheid en zijn niet beperkt tot een telbare lijst. De liefde vereist het in praktijk brengen van rechtvaardigheid, gemeenschapszin, verantwoordelijkheid voor gezin en maatschappij, onthechting, vreugde, kuisheid, vriendschap enzovoort.

Men ziet onmiddellijk dat het beoefenen van deze deugden vanzelf tot het apostolaat leidt, ja, het is al apostolaat. Want als je zo probeert midden in het dagelijkse werk te leven, wordt het christelijk gedrag meteen een voorbeeld, een getuigenis, een concrete en doeltreffende hulp. Je leert de voetsporen te volgen van Christus, die bij zijn voorbeeld ook het woord voegde: coepit facere et docere (Hnd 1,1), Hij begon te doen en te onderwijzen. Daarom heb ik dit werk al meer dan veertig jaar het apostolaat van vriendschap en vertrouwen genoemd.

Alle leden van het Opus Dei delen in deze ijver naar heiligheid en apostolaat. Daarom zijn er in het Werk geen rangen of standen onder de leden. Wel bestaat er verschil in de posities die ieder persoonlijk in de wereld inneemt. Aan deze verscheidenheid past zich de voor allen gelijke en unieke, specifieke en door God zelf gewilde roeping tot het Werk aan: de roeping tot overgave, tot een persoonlijke, vrije en verantwoordelijke inzet om de wil van God te vervullen, die voor ieder van ons duidelijk geworden is.

Zoals u ziet is het pastorale verschijnsel van het Opus Dei iets dat van onder af groeit, dat wil zeggen vanuit het gewone leven van de christen, die samen met de andere mensen leeft en werkt. Het ligt niet op het vlak van een verwereldlijking, van een desacralisatie van het monastieke of religieuze leven en vormt ook niet het laatste stadium van de toenadering van de religieuzen tot de wereld.

Wie de roeping tot het Opus Dei ontvangt, krijgt een nieuwe kijk op de dingen om hem heen. Hij ontdekt een nieuw licht in zijn sociale contacten, in zijn beroep, in zijn zorgen, zijn verdriet en zijn blijdschap. Maar nooit trekt hij zich van dat alles terug. Het is daarom niet juist om van aanpassing aan de wereld of aan de moderne maatschappij te spreken. Niemand past zich aan aan wat van hemzelf is. Men is in datgene wat men heeft als iets eigens. De ontvangen roeping is dezelfde als de roeping die in de harten van de vissers, landarbeiders, kooplieden of soldaten opbloeide, die in Galilea om Christus heen zaten en Hem hoorde zeggen: Wees volmaakt, zoals uw Vader in de hemel volmaakt is. (Mat 5,48).

Ik herhaal dat het bij de volmaaktheid die de leden van het Opus Dei zoeken gaat om de specifieke volmaaktheid van iedere christen als zodanig, de volmaaktheid dus waartoe elke christen geroepen is en die ervan uitgaat dat men helemaal volgens de eisen van het geloof leeft. Het gaat ons niet om de evangelische volmaaktheid die men beschouwt als eigen aan de religieuzen en aan sommige instellingen die lijken op de religieuzen. Nog minder gaat het ons om het zogenoemde leven van evangelische volmaaktheid, dat kerkrechtelijk betrekking heeft op de religieuze staat.

De weg van de religieuze roeping beschouw ik als noodzakelijk en zegenrijk in de Kerk. Wie deze niet zou waarderen, zou niet de geest van het Werk bezitten. Maar die weg is niet de mijne noch die van de leden van het Opus Dei. Men kan zeggen dat wie bij het Opus Dei komen, dit doen op de uitdrukkelijke voorwaarde, dat ze niet van levensstaat veranderen. Ons specifieke kenmerk bestaat in de heiliging van onze eigen staat in de wereld en in de persoonlijke heiliging van elk lid op de plaats waar hij Christus ontmoet. Dat is de verplichting die elk lid op zich neemt om de doelstellingen van het Opus Dei te verwezenlijken.