Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Spijt.

De gunstige tijd

Exhortamur ne in vacuum gratiam Dei recipiatis, wij vermanen u dan ook: ontvangt zijn genade niet tevergeefs [2 Kor 6, 1 (destijds epistel van de Mis)]. Onze ziel kan zich in deze Veertigdagentijd met goddelijke genade vullen als we de deur van ons hart niet afsluiten. Onze houding moet goed zijn en we moeten willen veranderen; we kunnen niet met de genade van de Heer spelen.

Ik spreek niet graag over vrees voor God, want wat de christen beweegt is de liefde die ons in Christus is geopenbaard en die ons leert om alle mensen en de hele schepping lief te hebben. Maar we moeten het wel hebben over verantwoordelijkheid, want we moeten de dingen serieus nemen. Bedriegt u niet, God laat niet met zich spotten (Gal 6, 7), waarschuwt de apostel ons.

We moeten een besluit nemen. Je mag niet zo leven dat je, zoals ze zeggen, één kaarsje brandend houdt voor de heilige Michaël en een ander voor de duivel. De kaars voor de duivel moet worden gedoofd. We moeten ons leven helemaal opbranden in dienst van de Heer. Als we echt ons best doen om heilig te worden, als we volgzaam zijn en ons leven in de handen van God leggen, dan zal alles goed gaan. Hij staat altijd klaar om ons zijn genade te geven, vooral in deze Veertigdagentijd: de genade voor een nieuwe bekering, voor een stap vooruit in ons leven als christen.

We mogen de Veertigdagentijd niet als een willekeurige periode beschouwen, als een steeds terugkomend deel van de liturgische cyclus. Dit moment is uniek, het is het aanbod van God om ons te helpen en dat horen we aan te nemen. Jezus komt langs en Hij verwacht — vandaag, nu — een grote verandering in ons te zien.

Ecce nunc tempus acceptabile, ecce nunc dies salutis, dit is de gunstige tijd, dit is de dag van het heil (2 Kor 6, 2). Weer klinkt het geroep van de goede herder, zijn liefdevolle oproep: Ecce vocavi te nomine tuo, Ik heb je bij je naam geroepen (Js 4, 1). Hij roept ieder van ons bij de roepnaam die mensen die van ons houden voor ons gebruiken. De liefde van Jezus is niet in woorden te vatten.

Laten we het wonder van de liefde van God overwegen: de Heer komt ons tegemoet, Hij wacht op ons, Hij gaat aan de kant van de weg staan zodat we Hem wel moeten zien! En Hij roept ons persoonlijk, spreekt met ons over onze dingen die ook de zijne zijn, brengt ons tot berouw, maakt dat ons geweten zich openstelt voor een grotere edelmoedigheid, Hij prent in onze ziel het verlangen om trouw te zijn en ons zijn leerlingen te kunnen noemen. De intieme woorden van de genade zijn als een liefdevol verwijt en we moeten erkennen dat Hij ons, in al die tijd dat we Hem door onze eigen schuld niet hebben gezien, niet vergeten is. Christus houdt van ons met de onuitputtelijke liefde van zijn goddelijk hart.

Kijk hoe hij aandringt: Op de gunstige tijd heb ik u verhoord, op de dag van het heil ben ik u te hulp gekomen (2 Kor 6, 2). Als Hij je de heerlijkheid belooft, je op het gunstige moment zijn liefde aanbiedt en je roept, wat ga je Hem dan geven? Welk antwoord ga jij geven, welk antwoord ga ik geven, op de liefde van Jezus die langskomt?

Ecce nunc dies salutis, deze dag die vóór ons ligt is de dag van het heil. Het geroep van de goede Herder bereikt ons: ego vocavi te nomine tuo, Ik heb jou bij je naam geroepen. We kunnen niet anders dan Hem antwoorden — liefde wordt met liefde beantwoord — en zeggen: Ecce ego quia vocasti me (1 Sam 3, 5). U hebt mij geroepen en hier ben ik! Ik heb me vast voorgenomen deze Veertigdagentijd niet voorbij te laten gaan als water dat zonder een spoor na te laten over stenen stroomt. Ik zal me laten doordrenken, laten omvormen; ik zal me bekeren, mij opnieuw tot de Heer richten, Hem liefhebben zoals Hij wil dat we Hem liefhebben.

Gij zult de Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw verstand (Mt 22, 37). Wat blijft er dan nog in uw hart over — zegt de heilige Augustinus — waarmee u uzelf nog liefhebt? Wat blijft er over in uw ziel, in uw verstand? ‘Ex toto’,staat er, ‘totum exigit te, qui fecit te’, Degene die je gemaakt heeft, vraagt alles van jou [Sermo 34, 4, 7 (PL 38, 212)].

De christenen dragen de grote genadeschatten in lemen vaten (zie 2 Kor 4, 7). God heeft ze toevertrouwd aan de broze en zwakke menselijke vrijheid. Ondanks zijn hulp zullen onze begeerten, gemakzucht en trots soms toch de weg versperren voor de genade en ons verleiden tot de zonde. Al lang, al meer dan een kwart eeuw, heb ik de gewoonte om bij het bidden van de geloofsbelijdenis iets toe te voegen aan de woorden waarmee ik mijn geloof in de goddelijkheid van de ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk bevestig: ondanks alles. Als ik dat aan iemand vertel en hij mij vraagt wat ik daarmee bedoel, antwoord ik: jouw en mijn zonden.

Ook al is dit nog zo waar, het geeft ons absoluut niet het recht om de Kerk naar menselijke maatstaven en zonder de goddelijke deugd van geloof te beoordelen, en alleen maar te kijken naar het meer of minder competent zijn van sommige geestelijken of sommige christenen. Dat zou oppervlakkig zijn. Het belangrijkste in de Kerk is niet dat we kijken hoe de mensen aan de genade beantwoorden, maar dat we kijken naar wat God doet. De Kerk is Christus die onder ons aanwezig is, God die naar de mensheid komt om haar te redden, die ons door zijn openbaring roept, met zijn genade heiligt, en ons in de kleine en grote strijd van het leven van alledag met zijn voortdurende hulp ondersteunt.

Het is niet uitgesloten dat wij de mensen gaan wantrouwen; iedereen zou in ieder geval zichzelf moeten wantrouwen en de dag met een mea culpa, met woorden van diep en oprecht berouw moeten afsluiten. Wij hebben niet het recht om aan God te twijfelen. En twijfelen aan de Kerk, aan haar goddelijke oorsprong, aan de reddende werking van haar prediking en van haar sacramenten, is twijfelen aan God en aan de werkelijke komst van de heilige Geest.

Voordat Christus werd gekruisigd — schrijft de heilige Johannes Chrysostomus — was er geen verzoening. En zolang er geen verzoening was, werd de heilige Geest niet gezonden… De afwezigheid van de heilige Geest was een teken van de goddelijke toorn. Maar nu u ziet dat Hij met de volheid van zijn gaven gezonden is, mag u niet aan de verzoening twijfelen. Men zal misschien vragen: waar is de heilige Geest dan? Men kon van zijn aanwezigheid spreken toen er wonderen gebeurden, doden ten leven werden opgewekt en melaatsen werden genezen. Maar hoe kunnen we nú weten dat Hij er werkelijk is? Weest niet bezorgd, ik zal u tonen dat de heilige Geest ook nu onder ons is…

Als de heilige Geest er niet was, zouden wij niet kunnen zeggen: Heer Jezus, want niemand kan zeggen: Jezus is de Heer, behalve in de heilige Geest (1 Kor 12, 3). Als de heilige Geest er niet was, zouden we niet met vertrouwen kunnen bidden. Want als we bidden, zeggen we: Onze Vader die in de hemel zijt (Mt 6, 9). Als de heilige Geest er niet was, zouden we God niet Vader kunnen noemen. Hoe weten we dat? Omdat de apostel ons leert: Omdat u kinderen bent, heeft God de Geest van zijn Zoon in onze harten gezonden, die roept: Abba, Vader (Gal 4, 6).

Als u dus God de Vader aanroept, bedenk dan dat het de Geest is die uw ziel heeft beroerd en u dit gebed ingegeven heeft. Als de heilige Geest er niet was, zou er in de Kerk geen enkel woord van wijsheid of wetenschap zijn, want er staat geschreven: Door de Geest wordt het woord der wijsheid gegeven (1 Kor 12, 8)… Als de heilige Geest niet aanwezig was, zou er geen Kerk zijn. Als er echter een Kerk is, dan is het zeker dat de heilige Geest er is [H. Johannes Chrysostomos, Sermones panegyrici in solemnitates D.N. Iesu Christi, hom. 1, De Sancta Pentecoste, nr. 3-4 (PG 50, 457)].

Ondanks alle menselijke gebreken en tekorten, herhaal ik, is de Kerk het teken en in zekere zin — dus niet in de strikte zin van de dogmatische definitie van het wezen van de zeven sacramenten van het Nieuwe Verbond — het universele sacrament van de tegenwoordigheid van God in de wereld. Christen zijn betekent opnieuw geboren worden uit God en naar de mensen gezonden worden om hun de redding te verkondigen. Als wij een sterk en levend geloof zouden hebben en met moed bekendheid zouden geven aan Christus, dan zouden ook onze ogen wonderen zien, zoals in de tijd van de apostelen.

Ook nu worden blinden genezen die niet meer naar de hemel konden kijken om de wonderwerken van God te zien. Ook nu wordt bewegingsvrijheid gegeven aan lammen en kreupelen die door hun hartstochten geketend waren en die al niet meer wisten lief te hebben. Ook nu wordt het gehoor teruggegeven aan doven die niets van God wilden weten. En stommen van wie de tong gebonden was, omdat ze hun nederlagen niet wilden bekennen, worden tot spreken gebracht. En doden die door hun zonden het leven verloren hadden, staan op. Opnieuw ervaren wij dat het woord van God levend en krachtig is, snijdender dan elk tweesnijdend zwaard (Heb 4, 12). En net als de eerste christengelovigen verheugen ook wij ons vol verbazing over de kracht van de heilige Geest en zijn werking in het verstand en de wil van zijn schepselen.

Binnen de perken van onze huidige situatie, want de zonde is op een of andere manier nog in ons aanwezig, kan de christen met een nieuwe helderheid de grote rijkdom van zijn goddelijk kindschap zien wanneer hij beseft dat hij uit vrije wil in de zaken van zijn Vader werkt en dat zijn vreugde constant wordt omdat niets zijn hoop teniet kan doen.

Juist dan kan hij ook heel de schoonheid van de aarde bewonderen, alle rijkdom en goedheid naar waarde schatten, liefhebben met de kracht en zuiverheid waarvoor het menselijk hart geschapen is. Dan ontaardt het verdriet om de zonde ook niet in een bittere, wanhopige of trotse houding, want het berouw en het besef van de persoonlijke zwakheid brengen hem er opnieuw toe zich te verenigen met het grote verlangen van Christus om te verlossen, en een diepere solidariteit met alle mensen te voelen. Als de christen ten slotte onmiskenbaar de kracht van de heilige Geest in zich ervaart, zal het eigen falen hem niet ontmoedigen, maar een aansporing zijn om opnieuw te beginnen en een trouwe getuige van Christus te blijven op alle wegen van de aarde, ondanks de persoonlijke ellende, die in deze gevallen doorgaans uit lichte fouten bestaat waardoor de ziel nauwelijks wordt vertroebeld. Maar ook al zouden deze fouten ernstig zijn, de vrede met God komt weer terug als hij vol berouw zijn toevlucht neemt tot het sacrament van de boete, en opnieuw wordt hij een goede getuige van de goddelijke barmhartigheid.

Dit is een korte samenvatting die door de ontoereikendheid van de menselijke taal nauwelijks kan weergeven wat de rijkdom van het geloof en het leven van de christen is, als die zich door de heilige Geest laat leiden. Daarom kan ik niet beter eindigen dan door me aan te sluiten bij het smeekgebed van een van de liturgische hymnen van Pinksteren, die als het ware een echo is van het aanhoudend gebed van de hele Kerk: Daal neer, o Geest die Schepper zijt, kom naar de geesten van hen die U toebehoren, vervul de harten die U geschapen hebt met hemelse genade. Geef dat wij door U de Vader leren kennen, dat wij ook de Zoon erkennen en dat wij steeds geloven in U, de Geest die uit beiden voortkomt (Hymne Veni Creator Spiritus, uit de Mis van pinksterzondag).