Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Vroomheid.

Vertrouwelijk met Jezus omgaan

Wie niet van de heilige Mis houdt, wie niet probeert met rust, aandacht, devotie en liefde met de Mis mee te leven, houdt niet van Christus. Liefde maakt de verliefde mens fijngevoelig en attent. Liefde laat kleine dingen ontdekken die vaak nauwelijks opgemerkt worden, maar altijd getuigen van een verliefd hart. Op deze wijze moeten wij de heilige Mis bijwonen. Daarom denk ik dat mensen die een Mis willen bijwonen die kort duurt en overhaastig gelezen wordt, door deze overigens weinig elegante houding laten zien dat zij de betekenis van het altaaroffer niet hebben begrepen.

De liefde voor Christus, die zich voor ons opoffert, is voor ons een impuls om na afloop van de heilige Mis enkele minuten persoonlijk en intiem dank te zeggen, waarmee we in de stilte van ons hart de dankzegging voortzetten die de Eucharistie als zodanig al is. Hoe kunnen we ons tot Hem richten, hoe kunnen we met Hem spreken, hoe moeten we ons gedragen?

Het christelijk leven kent geen rigide richtlijnen, want de heilige Geest leidt de zielen niet en masse, maar geeft iedereen afzonderlijk voornemens, gevoelens en ingevingen in die hem zullen helpen de wil van de Vader te begrijpen en uit te voeren. Toch denk ik dat de leidraad voor ons gesprek met Christus in de dankzegging na de heilige Mis vaak de gedachte kan zijn dat Onze Lieve Heer onze koning, arts, meester en vriend is.

Hij is koning en wil graag heersen in ons hart, in het hart van de kinderen van God. Maar hierbij moeten we ons geen menselijk koningschap voorstellen, want Christus overheerst niet en wil zich niet opdringen, want Hij is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen (Mt 20, 28).

Zijn koninkrijk is vrede, vreugde, gerechtigheid. Christus, onze Koning, verwacht geen lege woorden van ons, maar daden, want niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Rijk der hemelen, maar hij die de wil doet van mijn Vader die in de hemel is (Mt 7, 21).

Hij is arts; als wij zijn genade tot de bodem van onze ziel laten doordringen, geneest Hij ons van ons egoïsme. Jezus heeft ons erop gewezen dat schijnheiligheid de ergste ziekte is; hoogmoed, waardoor wij doen alsof we geen zonden hebben. Het is absoluut noodzakelijk oprecht te zijn tegenover de arts, de hele waarheid uit de doeken te doen en te zeggen: Domine, si vis, potes me mundare, Heer, als Gij wilt, kunt Gij mij reinigen (Mt 8, 2). En U wilt dat altijd. U kent mijn zwakheden, ik heb die en die symptomen, ik lijd aan die en die kwalen. We laten Hem eenvoudigweg onze wonden zien en ook de etter, als die er is. Heer, U hebt al zoveel mensen genezen, laat ook mij een goddelijke arts in U vinden, wanneer ik U in mijn hart heb of U in het tabernakel aanbid.

Hij is meester in een wetenschap die alleen Hij machtig is: de wetenschap van de grenzeloze liefde tot God en, in Hem, tot alle mensen. We leren in de school van Christus dat ons leven niet aan onszelf toebehoort. Hij heeft zijn leven voor alle mensen gegeven, en als wij Hem willen volgen, moeten we begrijpen dat wij niet egoïstisch voor onszelf mogen leven, noch de noden van anderen uit de weg mogen gaan. We hebben ons leven van God gekregen en we moeten het inzetten ten dienste van Hem, door onbaatzuchtig voor de mensen te zorgen en hen in woorden en daden de draagwijdte van de christelijke leer te laten zien.

Jezus verwacht dat wij het verlangen hebben om ons die wetenschap eigen te maken, opdat Hij ook tegen ons kan zeggen: Als iemand dorst heeft, hij kome tot Mij (…) en drinke (Joh 7, 37-38). En wij antwoorden: leer ons onszelf te vergeten om aan U te denken en aan alle mensen. De Heer zal ons met zijn genade helpen om vooruit te gaan net zoals we vroeger, toen we nog een kind waren, werden geholpen om te leren schrijven. Weten jullie nog dat de meester onze hand pakte en ons hielp om onze eerste hanenpoten te zetten? Zo zullen we ons steeds gelukkiger voelen als we door de onmiskenbare trekken van een christelijke levenswijze, waaruit iedereen de wonderdaden van God kan aflezen, ons geloof laten zien, dat een geschenk is van God.

Hij is een vriend, dé vriend. Hij zegt tegen ons: Vos autem dixi amicos, maar u heb Ik vrienden genoemd (Joh 15, 15). Hij noemt ons vrienden en Hij zette de eerste stap voor deze vriendschap, want Hij hield als eerste van ons. Maar Hij dringt zijn liefde niet op. Hij biedt die aan en geeft een duidelijk bewijs van zijn vriendschap: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden (Joh 15, 13). Hij was een vriend van Lazarus en huilde toen Hij zag dat hij dood was. En Hij wekte hem op. Als Hij ons koud en lusteloos ziet, misschien met een star en stijf inwendig leven dat de geest dreigt te geven, dan zullen zijn tranen ons het leven geven: Vriend, Ik zeg u, sta op en loop (zie Joh 11, 43-44; Lc 5, 24), laat dat leven, dat geen leven is, achter je!

Vertrouwelijk met Maria

Spontaan en als vanzelfsprekend voelen we ons aangetrokken tot de Moeder van God, die ook onze Moeder is. We kunnen naar haar toegaan zoals we doen bij iemand die leeft, want de dood heeft niet over haar gezegevierd; zij is met lichaam en ziel bij God de Vader, bij haar Zoon en bij de heilige Geest.

Er zijn geen diepe beschouwingen nodig om de rol van Maria in het leven van de christen te begrijpen, ons tot haar aangetrokken te voelen en met de liefde van een kind haar gezelschap te zoeken, ook al is het mysterie van het goddelijk moederschap zo rijk aan inhoud dat we er nooit genoeg over kunnen nadenken.

Het katholieke geloof ziet in Maria een teken bij uitstek van de liefde van God. Hij noemt ons nu al zijn vrienden; zijn genade werkt in ons, geneest ons van de zonde en geeft ons de kracht om het gelaat van Christus enigszins te weerspiegelen, ondanks de zwakheid die eigen is aan wie nog stof en ellende is. We zijn niet langer alleen drenkelingen die God redding beloofd heeft, want die redding is al in ons werkzaam. Onze relatie met God is niet die van een blinde die hunkert naar het licht en zucht onder de angsten van de duisternis; het is die van een kind dat weet dat zijn Vader van hem houdt.

Deze hartelijkheid, dit vertrouwen en deze geborgenheid vinden wij bij Maria. Daarom spreekt haar naam zo direct tot het hart. Voor onze omgang met de Vrouwe met de zoete naam Maria kan de relatie met onze eigen moeder ons als voorbeeld en leidraad dienen. Wij moeten van God houden met hetzelfde hart waarmee we van onze ouders, broers en zussen houden, van andere familieleden en van onze vrienden of vriendinnen. Een ander hart hebben we niet, en met dat hart moeten we van Maria houden.

Hoe gedraagt een zoon of dochter zich normaliter tegenover zijn moeder? Weliswaar heel verschillend, maar altijd hartelijk en met vertrouwen. Die hartelijkheid zal bij iedere situatie een andere vorm aannemen, zoals het spontaan komt, maar zal nooit iets kouds over zich hebben. Het zijn de vertrouwde gewoontes van een gezin: de kleine, dagelijkse dingen die een kind graag voor zijn moeder doet en die de moeder mist als ze weleens vergeten worden: een kus of een liefkozing bij het weggaan of thuiskomen, een kleine attentie, een paar lieve woorden…

In de relatie met onze Moeder in de hemel hebben we ook uitingen van kinderlijke liefde. Veel christenen volgen het oude gebruik om het scapulier te dragen, of ze maken zich de gewoonte eigen de Mariabeelden te groeten die in christelijke gezinnen te vinden zijn en de straten van zoveel steden sieren. Dat hoeft trouwens niet met woorden, een groet in gedachten is genoeg. Een andere manier is het prachtige rozenkransgebed waarbij de ziel niet moe wordt steeds weer hetzelfde te zeggen — zoals verliefden niet moe worden steeds hetzelfde te herhalen — en waardoor zij leert de belangrijkste momenten uit het leven van Onze Lieve Heer opnieuw te beleven. Of ze nemen de gewoonte aan om een dag van de week aan Maria te wijden — de dag waarop we nu bij elkaar zijn: de zaterdag — en haar dan een kleine attentie aan te bieden en haar moederschap te overdenken…

Er zijn nog veel andere mariale devoties die we nu niet hoeven op te noemen. Het is niet nodig dat ze allemaal een rol spelen in het leven van iedere christen — groeien in bovennatuurlijk leven is heel wat anders dan het opstapelen van devoties — maar ik moet ook zeggen dat iemand die geen enkele devotie tot Maria heeft, die haar op geen enkele manier zijn liefde laat blijken, niet de volheid van het christelijk geloof bezit.

Wie de devotie tot de heilige Maagd achterhaald vindt, laat zien dat hij de diepe christelijke zin ervan is kwijtgeraakt en de bron ervan niet meer kent, namelijk het geloof in de wil van God de Vader om ons te verlossen; de liefde voor God de Zoon, die werkelijk mens is geworden en uit een Vrouw is geboren; het vertrouwen in God de heilige Geest, die ons door zijn genade heiligt. Het is God die ons Maria heeft gegeven, en we hebben het recht niet haar af te wijzen, we horen ons veeleer met de liefde en blijdschap van kinderen tot haar te wenden.

Ik begrijp niet hoe iemand een christelijk leven kan leiden zonder behoefte te hebben aan een voortdurende vriendschap met Jezus in het Woord en in het Brood, in het gebed en in de Eucharistie. Ik begrijp echter heel goed dat de eucharistische vroomheid onder de generaties die elkaar in de loop van de eeuwen zijn opgevolgd concrete vormen heeft aangenomen. Soms door massale tochten waarbij het geloof openlijk werd beleden, soms op een stille en onopvallende wijze in de gewijde vrede van een kerk of in de intimiteit van het hart.

Boven alles moeten wij van de heilige Mis houden en die centraal stellen in onze dag. Zullen we, als we de Mis goed bijwonen, de rest van de dag niet met onze gedachten bij de Heer zijn, met de vurige wens bij Hem te blijven, te werken zoals Hij werkte en lief te hebben zoals Hij liefhad? Zo leren we Hem ook voor een andere attentie te bedanken: dat Hij zijn aanwezigheid niet heeft willen beperken tot het moment van het misoffer, maar besloten heeft in de heilige hostie te blijven die in het tabernakel wordt bewaard.

Ik wil jullie zeggen dat het tabernakel voor mij altijd als Betanië is geweest, het rustige en vredige oord waar Christus verblijft en waar we eenvoudig en ongedwongen onze zorgen, ons leed, onze aspiraties en onze vreugde aan Hem kunnen toevertrouwen, zoals zijn vrienden Marta, Maria en Lazarus deden. Daarom ben ik blij als ik het silhouet van een kerk ontdek als ik door de straten van een stad of dorp loop, al is het maar in de verte: daar is nog een tabernakel, weer een gelegenheid om de ziel te laten uitvliegen in het verlangen even bij Onze Lieve Heer in het heilig sacrament te zijn.