Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is liefde → beantwoorden aan de liefde van God.

Goud, wierook en mirre

Videntes autem stellam gavisi sunt gaudio magno valdeMt 2, 10), herhaalt de Latijnse tekst met prachtige woorden. Toen ze de ster weer zagen werden zij vervuld van overgrote vreugde. Vanwaar die grote vreugde? Omdat de Heer aan degenen die nooit getwijfeld hebben het bewijs geeft dat de ster niet verdwenen was. Ze hadden haar in hun hart bewaard, ook al konden ze haar niet meer zien. Zo is het ook met de roeping van de christen: als we het geloof niet verliezen en vertrouwen stellen in Jezus die bij ons zal blijven tot aan het einde van de wereld (Mt 28, 20), dan zal de ster weer verschijnen. En als we opnieuw ervaren dat onze roeping echt is, zal onze blijdschap groter worden en ook ons geloof, onze hoop en onze liefde.

Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde (Mt 2, 11). Ook wij knielen voor Jezus neer, voor de God die verborgen gaat in zijn mensheid. Wij zeggen Hem opnieuw dat wij ons nooit meer doof zullen houden voor zijn goddelijke oproep, dat we nooit meer van Hem zullen weggaan, dat we iedere hindernis voor onze trouw uit de weg zullen ruimen, dat we de oprechte wens hebben zijn ingevingen op te volgen. Jij kunt in je hart tegen het Kind zeggen — dat doe ik ook, in stilte, met kreten die uit het diepst van mijn hart komen — dat we zo trouw willen zijn als de knechten in de parabel, zodat Hij ook tegen ons kan zeggen: Uitstekend, goede en trouwe dienaar (Mt 25, 23).

Zij haalden hun schatten te voorschijn en boden Het geschenken aan: goud, wierook en mirre (Mt 2, 11). Laten we bij deze passage van het evangelie stilstaan om die dieper te begrijpen. Hoe kunnen wij, die niets zijn en nergens voor dienen, iets aan God aanbieden? De Schrift zegt: Elke goede gave en elk volmaakt geschenk daalt van boven neer (Jak 1, 17). De mens is niet eens in staat om de diepte en de schoonheid van de geschenken van de Heer volledig te doorgronden: Als ge enig begrip had van de gave van God! (Joh 4, 10), antwoordt Jezus de Samaritaanse vrouw. Jezus heeft ons geleerd om alles van de Vader te verwachten, om vóór alles het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid te zoeken. Al het overige zal ons immers als toegift worden gegeven en Hij weet precies wat wij nodig hebben (zie Mt 6, 32-33).

In de heilseconomie zorgt onze Vader vol liefde voor iedere ziel: Ieder heeft van God zijn eigen gave ontvangen, de een deze, de ander die (1 Kor 7, 7). Daarom lijkt het zinloos Hem iets te willen aanbieden dat Hij nodig zou hebben. Gezien onze conditie van schuldenaren die niets hebben om onze schuld te vereffenen (zie Mt 18, 25), zouden onze gaven lijken op de offeranden van het Oude Verbond die niet meer door God worden aanvaard: Slachtoffers en gaven, brand- en zoenoffers hebt Gij niet gewild noch daarin behagen gevonden, terwijl deze toch volgens de Wet worden opgedragen (Hebr 10, 8).

De Heer weet echter dat het eigen is aan geliefden om geschenken te geven en Hij zegt ons wat Hij van ons verlangt. Rijkdom interesseert Hem niet, noch de vruchten van de aarde, noch de dieren van de zee en de lucht, want dat is allemaal van Hem. Hij wil iets heel persoonlijks dat wij Hem in vrijheid moeten geven: Mijn kind, schenk mij je hart (Spr 23, 26). Zie je? Hij stelt zich er niet tevreden mee met anderen te delen: Hij wil alles. Ik zeg het nog eens: Hij wil niets van wat wij hebben, Hij wil onszelf. Hierin, en alleen hierin, ligt de bron van alle andere geschenken die wij de Heer kunnen aanbieden.

Laten we Hem dus goud geven: het fijne goud van het onthecht zijn van geld en materiële goederen. We mogen niet vergeten dat de dingen goed zijn, want ze komen van God, maar de Heer wil dat wij ze gebruiken zonder dat ons hart eraan vastzit, en dat we ze besteden voor het welzijn van de mensen.

De goederen van de aarde zijn niet slecht. Ze worden slecht als de mens er afgoden van maakt en ervoor neerknielt, maar ze worden edel als wij ze tot werktuigen voor het goede maken, voor christelijke werken van rechtvaardigheid en naastenliefde. We kunnen geen materiële goederen najagen als iemand die naar een schat zoekt. Onze schat is hier, Hij ligt in een kribbe. Het is Christus, en op Hem moet heel onze liefde geconcentreerd zijn, want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn (Mt 6, 21).

Na dit liefdevolle verwijt horen we ons te gedragen als mensen die van God houden. In omnibus exhibeamus nosmetipsos sicut Dei ministros, in alles proberen wij ons te gedragen als dienaars van God (2 Kor 6, 4). Door je te geven zoals Hij het wil wordt de werking van de genade zichtbaar in je beroepswerk, je andere bezigheden en in je inzet om alles, of het nu om kleine of grote dingen gaat, op een goddelijke manier te doen. Door de liefde krijgt alles immers een nieuwe dimensie.

Maar in de Veertigdagentijd mogen we niet vergeten dat het niet gemakkelijk is God werkelijk te dienen. Laten we verder gaan met de tekst van de heilige Paulus uit de lezing van de Mis van deze zondag, waarin we aan de moeilijkheden worden herinnerd: In alle omstandigheden proberen wij ons te gedragen als dienaars van God, schrijft de apostel, door het standvastig verduren van ontberingen, nood en ellende: slagen, gevangenschap, oproer, oververmoeidheid, gebrek aan slaap, te weinig eten. Onze aanbeveling is: zuiverheid, inzicht, geduld, goedheid, een geest van heiligheid en ongeveinsde liefde, het woord van de waarheid, de kracht van God zelf (2 Kor 6, 4-7).

Op de meest uiteenlopende momenten van ons leven en in allerlei situaties horen we ons als dienaar van God te gedragen, want we weten dat Hij bij ons is en dat wij zijn kinderen zijn. We kunnen steeds voor ogen hebben dat de Heer ons leven op een goddelijke stam heeft geënt, en daar moeten we naar handelen.

De woorden van de apostel moeten voor jullie een reden tot blijdschap zijn, want ze zijn als een plechtige erkenning van jullie roeping als gewone christenen die in de wereld leven en die delen in de idealen, activiteiten en vreugden van hun medemensen. Dat alles is een goddelijke weg. Wat de Heer van jullie vraagt is steeds als zijn kinderen en zijn dienaars te handelen.

Maar de gewone omstandigheden van het leven zullen alleen een goddelijke weg zijn als we ons echt bekeren en ons echt geven. De heilige Paulus spreekt harde taal. Hij verzekert de christen van een moeilijk leven, vol risico”s, een leven dat voortdurend onder spanning staat. Wat wordt het christendom toch vervormd wanneer ze er een gemakkelijke weg van willen maken! Maar de waarheid wordt ook geweld aangedaan als men denkt dat zo”n intens en serieus leven, dat alle obstakels van het menselijk bestaan maar al te goed kent, een leven is van angst, benauwdheid of vrees.

Een christen is een realist met een bovennatuurlijke én menselijke zin voor de realiteit. Hij kent alle schakeringen van het leven: lief en leed, het eigen lijden en dat van anderen, zekerheid en verwarring, edelmoedigheid en de tendens tot egoïsme… Een christen kent dat alles en probeert daar goed mee om te gaan, heel menselijk en met de sterkte die hij van God krijgt.

De bezinning op de dood van Christus is een uitnodiging om met een volstrekt oprechte houding onze dagelijkse bezigheden te verrichten en het geloof dat wij belijden serieus te nemen. De Goede Week mag dus niet tussen haakjes worden geplaatst in de context van een leven dat alleen maar op menselijke belangen is gericht. Het moet een gelegenheid zijn om dieper door te dringen in de liefde van God, om die in woord en daad aan andere mensen te kunnen wij tonen.

Maar de Heer stelt voorwaarden. De heilige Lucas heeft een uitspraak van Hem bewaard waar we niet omheen kunnen: Als iemand naar Mij toekomt, die zijn vader en moeder, zijn vrouw en kinderen, ja zelfs zijn eigen leven niet haat, kan hij mijn leerling niet zijn (Lc 14, 26). Dat zijn harde woorden. “Haten” of “een afschuw hebben van” drukken de eigenlijke gedachte van Jezus zeker niet goed uit. Maar hoe dan ook, de woorden van de Heer zijn krachtig. Ze kunnen niet worden teruggebracht tot minder houden van, zoals soms wordt gedaan om de zin te verzachten. We schrikken van zo”n veeleisende uitspraak, niet omdat er een negatieve of meedogenloze houding achter zit, want de Jezus die hier spreekt is immers dezelfde die de opdracht geeft om anderen lief te hebben als onszelf, en Hij is degene die zijn leven geeft voor de mensen. Deze manier van spreken wil gewoon zeggen dat God zich niet tevreden stelt met halfslachtigheid. Deze woorden van Christus zouden we kunnen vertalen met meer houden van, beter houden van, ofwel door “niet liefhebben met een egoïstische of kortzichtige liefde”: we moeten liefhebben met de liefde van God.

Daar gaat het om. Laten we letten op de laatste eis van Jezus: et animam suam, en zijn eigen leven. Hij vraagt om ons leven, om onze ziel. Als we dwaas zijn, als we alleen maar denken aan ons persoonlijk gemak, als wij het middelpunt willen zijn van het leven van de anderen en zelfs van de hele wereld, dan hebben we niet het recht ons christen te noemen, ons als leerlingen van Christus te beschouwen. De overgave moet waarachtig zijn en dat uit zich niet alleen in woorden, maar ook in daden (zie 1 Joh 3, 18). De liefde voor God nodigt ons uit het kruis op ons te nemen, de last van de hele mensheid op onze schouders te voelen, en in de specifieke omstandigheden van onze levensstaat en van ons werk de wil van de Vader uit te voeren, die duidelijk en tegelijk vol liefde is. In deze passage gaat Jezus verder: Als iemand zijn kruis niet draagt en Mij volgt, kan hij mijn leerling niet zijn (Lc 14, 27).

Laten we zonder vrees de wil van God aanvaarden en vastberaden het voornemen maken om ons leven in te richten naar wat het geloof ons leert en van ons eist. We kunnen er zeker van zijn dat we met strijd, lijden en verdriet te maken krijgen, maar als we echt geloven zullen we ons nooit ongelukkig voelen. Ook in het lijden en zelfs onder laster zullen we gelukkig zijn, en dat geluk zal ons stimuleren van anderen te houden en hen in onze bovennatuurlijke blijdschap te laten delen.

Ik wil niet eindigen zonder een laatste overweging: een christen die Christus onder de mensen gestalte geeft door zelf ipse Christus, een andere Christus te zijn, probeert niet alleen te leven vanuit de liefde, maar brengt door zijn menselijke liefde ook anderen in aanraking met de liefde van God.

Jezus heeft zijn leven als een openbaring van deze liefde beschouwd. Aan Filippus, een van zijn leerlingen, antwoordt Hij: wie Mij ziet, ziet de Vader (Joh 14, 9). In de lijn van dit onderricht nodigt de heilige Johannes de christenen uit de liefde van God die zij hebben ervaren, ook uit hun daden te laten blijken: Geliefden, laten wij elkaar liefhebben want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft is een kind van God, en kent God. De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde. En de liefde die God is, heeft zich onder ons geopenbaard doordat Hij zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft, om ons het leven te brengen. Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad, en Hij heeft zijn Zoon gezonden om door het offer van zijn leven onze zonden uit te wissen. Vrienden, als God ons zozeer heeft liefgehad, moeten ook wij elkaar liefhebben (1 Joh 4, 7-11).

Jezus aan het kruis, met een Hart dat doorboord is uit liefde voor de mensen, is een duidelijk antwoord — woorden zijn hier overbodig — op de vraag naar de waarde van de dingen en van de mensen. De mensen, hun leven en hun geluk, zijn zoveel waard dat de Zoon van God zich overgeeft om hen te verlossen, te zuiveren en te verheffen. Wie zal zijn gewonde Hart niet beminnen? vroeg een mens van gebed zich af. En hij ging verder: Wie zal niet met liefde aan liefde beantwoorden? Wie zal zo’n zuiver Hart niet omhelzen? Wij, die van vlees zijn, zullen liefde met liefde vergelden. We zullen Degene die voor ons gewond werd, omhelzen. Degene wiens handen en voeten, wiens zijde en Hart door de goddelozen doorboord werden. Laten wij bidden dat Hij zich verwaardigt ons hart aan zich te binden door de band van de liefde en ons hart met een lans te doorsteken, want het is nog altijd hard en onboetvaardig [H. Bonaventura, Vitis mystica, 3, 11 (PL 184, 643)].

Liefhebbende harten hebben zich altijd met zulke gedachten, gevoelens en woorden tot Jezus gericht. Maar om die taal te verstaan, om werkelijk te begrijpen wat het menselijk hart is en wat het Hart van Christus en de liefde van God is, hebben we geloof en nederigheid nodig. Met geloof en nederigheid heeft de heilige Augustinus wereldwijd geroemde woorden voor ons nagelaten: Gij hebt ons geschapen, Heer, opdat wij van U zijn en ons hart heeft geen rust totdat het rust vindt in U [Confessiones, 1, 1, 1 (PL 32, 661)].

Als de mens niet nederig is pretendeert hij over God te beschikken, maar niet op de manier die Christus zelf voor ons mogelijk maakte toen Hij zei: Neemt en eet dit is mijn lichaam, (1 Kor 11, 24) maar veeleer door te proberen de grootheid van God tot menselijke afmetingen terug te brengen. De rede — de koude en blinde rede en niet de intelligentie die voortkomt uit het geloof, noch de gezonde intelligentie van de mens die de dingen op hun waarde kan schatten en liefhebben — verwordt tot de redeloosheid van de mens die zijn eigen armzalige ervaring als maatstaf neemt, die de waarheid over de mens omlaaghaalt en het hart met een korst bedekt, waardoor het ongevoelig wordt voor de inspiraties van de heilige Geest. Ons arme verstand zou verloren zijn als de macht van de barmhartige God het niet uit zijn ellende zou bevrijden: Ik geef u een nieuw hart en een nieuwe geest in uw binnenste; uw hart van steen haal Ik uit u weg, en Ik geef u een hart van vlees (Ez 36, 26). Bij deze beloften van de heilige Schrift krijgt de ziel weer licht en jubelt zij van blijdschap.

Ik ken de plannen die Ik met u heb: ze hebben uw heil op het oog, niet uw onheil, (Jer 29, 11) verklaart God door de mond van de profeet Jeremia. De liturgie betrekt deze woorden op Jezus, want in Hem wordt ons duidelijk hoe God ons liefheeft. Hij komt niet om ons te veroordelen en ons armzaligheid of kleinzieligheid te verwijten. Hij komt om ons te redden, te vergeven, te verontschuldigen en om ons vrede en vreugde te brengen. Als wij deze schitterende relatie van de Heer met zijn kinderen eenmaal gaan zien, zal ons hart als vanzelf veranderen en zal er voor onze ogen een nieuw panorama opengaan, vol reliëf, diepte en licht.