Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Overgave → edelmoedigheid.

We staan aan het begin van het liturgisch jaar en het openingsgebed van de Mis nodigt ons uit tot een overweging die nauw samenhangt met het begin van ons christelijk leven: de roeping die wij hebben ontvangen. Vias tuas, Domine, demonstra mihi, et semitas tuas edoce me, Heer, toon mij uw wegen, leer mij uw paden kennen (Ps 24, 4). Wij vragen de Heer om ons te leiden en ons zijn voetsporen te laten zien, zodat wij tot de volheid van zijn geboden, tot de liefde kunnen komen (zie Mt 22, 37; Mc 12, 30; Lc 10, 27).

Ik denk dat jullie, als je aan de omstandigheden denkt die invloed hadden op je besluit om uit het geloof te gaan leven, Onze Lieve Heer, net zoals ik, heel dankbaar zullen zijn en er ook van overtuigd zullen zijn dat dit geen eigen verdienste is, en dat is geen valse nederigheid. De meesten van ons hebben als kind van onze christelijke ouders geleerd hoe we moeten bidden. Later hebben docenten, vrienden en kennissen ons op allerlei manieren geholpen om de Heer niet uit het oog te verliezen.

Open je hart voor Jezus en vertel Hem je persoonlijke geschiedenis. Ik wil niet generaliseren, maar misschien was het een vriend, een gewone christen zoals jij, die je op een dag een groots en nieuw panorama liet ontdekken. Nieuw, maar toch zo oud als het evangelie. Hij maakte je attent op de mogelijkheid om Christus van dichtbij te volgen, om een apostel van apostelen te worden. Misschien was het toen met je rust gedaan en kreeg je die pas terug in de vorm van een diepe vrede toen je uit vrije wil ja hebt gezegd tegen God. Dat deed je om een heel bovennatuurlijke reden: omdat je het wilde. Toen kwam die vreugde, die sterke, blijvende vreugde, die alleen maar verdwijnt als je van Hem wegloopt.

Ik spreek niet graag van uitverkoren en bevoorrechte mensen, maar Christus doet dat wel en Hij is degene die kiest. Het is de taal van de heilige Schrift: Elegit nos in ipso ante mundi constitutionem ut essemus sancti (Ef 1, 4). Hij heeft ons uitverkozen vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig zouden zijn, zegt de heilige Paulus. Ik weet dat deze gedachte je niet hoogmoedig maakt, dat je niet zult denken dat je beter bent dan anderen. Maar in deze uitverkiezing is je roeping geworteld en die moet de basis van je nederigheid zijn. Is er ooit een monument opgericht voor de penselen van een groot schilder? Ze hebben ervoor gediend om meesterwerken te maken, maar de verdienste ligt bij de kunstenaar. Wij christenen zijn niet meer dan werktuigen van de Schepper van de wereld, van de Verlosser van alle mensen.

De bekoringen van Christus

De Veertigdagentijd brengt de dagen in herinnering die Jezus doorbracht in de woestijn als voorbereiding op de jaren van prediking die naar het hoogtepunt van het Kruis en de heerlijkheid van Pasen voeren. Het waren veertig dagen van gebed en boetedoening. Aan het einde van deze dagen vond de gebeurtenis plaats die de liturgie ons vandaag laat overdenken in het evangelie van de Mis: de bekoringen van Christus (zie Mt 4, 1-11).

Deze gebeurtenis is vol mysterie. De mens probeert dat tevergeefs te bevatten — God die zich aan de bekoring onderwerpt, die de duivel zijn gang laat gaan — maar we kunnen daarover mediteren. We kunnen de Heer vragen dat Hij ons laat begrijpen welke les erin besloten ligt.

Jezus wordt bekoord! De traditie licht deze gebeurtenis toe met de overweging dat Onze Lieve Heer de bekoring wilde ondergaan om ons in alles het voorbeeld te geven. Zo is het, want Christus was volmaakt mens, aan ons gelijk, behalve in de zonde (zie Heb 4, 15). Na veertig dagen vasten, misschien met als enig voedsel kruiden, wortels en een beetje water, krijgt Jezus honger, echte honger, zoals ieder ander schepsel. En als de duivel Hem voorstelt stenen in brood te veranderen, wijst Hij niet alleen het voedsel af waar zijn lichaam om vraagt, maar Hij houdt een nog grotere aanvechting van zich af: zijn goddelijke macht gebruiken om bij wijze van spreken een persoonlijk probleem op te lossen.

Je hebt ongetwijfeld in elk evangelie opgemerkt dat Jezus geen wonderen doet voor zichzelf. Hij verandert water in wijn voor het jonge paar in Kana (zie Joh 2, 1-11). Hij vermenigvuldigt broden en vissen om een hongerige menigte te eten te geven (zie Mc 6, 33-46), maar Hij verdient jarenlang zijn brood door zelf te werken. En later, in de tijd dat Hij door de streken van Israël rondtrekt, leeft Hij van de hulp van degenen die Hem volgen (zie Mt 27, 55).

De heilige Johannes vertelt dat Jezus zijn leerlingen naar de stad stuurt om eten te kopen wanneer Hij na een lange tocht bij de put van Sichar aankomt. Als een Samaritaanse vrouw naar de put komt vraagt Hij haar water, want Hij heeft niets waarmee Hij het uit de put kan halen (zie Joh 4, 4 e.v). Zijn lichaam dat uitgeput is door de lange tocht ervaart de vermoeidheid. Bij andere gelegenheden komt Hij weer op krachten door te gaan slapen (zie Lc 8, 23). Wat een edelmoedigheid om zich zo te vernederen en de menselijke conditie volledig te aanvaarden. Hij maakt geen gebruik van zijn goddelijke macht om moeilijkheden of inspanning te ontvluchten. Zo leert Hij ons sterk te zijn, van werken te houden en waardering te hebben voor wat menselijk en goddelijk nobel is, wanneer we de gevolgen van de overgave ondervinden.

Bij de tweede bekoring, als de duivel Hem voorstelt zich van de bovenbouw van de tempel naar beneden te werpen, wijst Jezus opnieuw de mogelijkheid af om zijn goddelijke macht te gebruiken. Hij zoekt geen ijdele glorie, geen ophef, geen menselijk vertoon dat van God gebruik wil maken als decor van eigen voortreffelijkheid. Jezus wil de wil van de Vader volbrengen zonder op de tijd vooruit te lopen of het uur van de wonderen te vervroegen. Hij wil stap voor stap de harde weg van de mensen gaan, de beminnelijke weg van het kruis.

Bij de derde bekoring zien we iets dat daar erg op lijkt. Hij krijgt koninkrijken, macht en glorie aangeboden. De duivel wil dat we voor onze menselijke ambities een houding aannemen die we uitsluitend voor God moeten reserveren: hij belooft een gemakkelijk leven aan wie voor hem, voor de afgoden, neerknielt. De Heer richt de aanbidding weer naar het enige en echte doel — God — en maakt opnieuw duidelijk dat Hij wil dienen: Ga weg, satan; er staat geschreven: De Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen (zie Mt 4, 10).

Apostel van apostelen zijn

De wereld vullen met licht, zout en licht zijn (zie Mt 5, 13-14), zo heeft de Heer de zending van zijn leerlingen omschreven. Het blijde nieuws van de liefde van God verspreiden tot aan het uiteinde van de aarde. Daaraan moeten alle christenen op een of andere manier hun leven wijden.

Meer nog. Wij moeten hierin niet alleen willen staan, maar anderen stimuleren hun bijdrage te leveren aan deze goddelijke opdracht om vreugde en vrede naar het hart van de mensen te brengen. Neem anderen mee, naarmate jullie zelf voortgang maken, schrijft de heilige Gregorius de Grote, heb de wens metgezellen te hebben op de weg naar de Heer [In Evangelia homiliae, 6, 6 (PL 76, 1098)].

Maar, zegt de Heer in een parabel, denk eraan dat de onkruidzaaier kwam cum dormirent homines, terwijl de mensen sliepen (Mt 13, 25). Wij lopen het gevaar ons te laten meeslepen door de slaap van het egoïsme, van de oppervlakkigheid. Wij lopen het risico ons hart te verliezen in duizend en één vluchtige ervaringen, en het dieper nadenken over de werkelijke zin van de aardse werkelijkheid uit de weg te gaan. Een trieste zaak is dat, die slaap die de waardigheid van de mens verstikt en hem een slaaf maakt van iets bedroevends!

Wij zouden het buitengewoon triest moeten vinden dat christenen die meer kunnen geven, niet kunnen besluiten dat te doen; dat christenen die zich volledig kunnen geven en alle consequenties van hun roeping als kinderen van God zouden kunnen beleven, zich tegen edelmoedigheid verzetten. Dat moet ons pijn doen, want de genade van het geloof krijgen we niet om in het donker te blijven, maar om te stralen voor het oog van de mensen (zie Mt 5, 15-16). Bovendien staat het tijdelijke en eeuwige geluk van wie zo doet op het spel. Het christelijk leven is een goddelijk wonder dat met vrede en geluk beloond wordt, op voorwaarde dat we de gave van God weten te waarderen (zie Joh 4, 10) en geen grenzen stellen aan onze edelmoedigheid.

Het is hard nodig om iedereen wakker te maken die in slaap is gevallen — in die kwalijke slaap — en we moeten hen eraan herinneren dat het leven geen spelletje is, maar een goddelijke schat die vrucht moet dragen. Het is ook noodzakelijk de weg te wijzen aan mensen van goede wil die vol goede intenties zitten, maar niet weten hoe ze die in praktijk moeten brengen. Christus dringt er bij ons op aan. Ieder van jullie moet niet alleen een apostel zijn, maar een apostel van apostelen die anderen met zich meesleept, anderen ertoe aanzet om ook zelf Christus aan de mensen bekend te maken.