Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Wereld → het werk van Christus geschiedt in de geschiedenis.

Het kan dat inbeelding en trots de kop opsteken bij de gedachte aan de waardigheid van de zending waartoe God ons roept. Maar we hebben een verkeerd beeld van de christelijke roeping als we ons daardoor laten verblinden en vergeten dat we van leem zijn gemaakt, dat we stof en ellende zijn. Het kwaad zit niet alleen in de wereld om ons heen, het zit ook in onszelf, het nestelt zich in ons hart en verleidt ons tot laagheid en egoïsme. Alleen de genade van God is een sterke rots; wij zijn zand, drijfzand.

Als we een blik werpen op de geschiedenis van de mensheid of als we de situatie in de wereld bezien, dan is het pijnlijk te moeten constateren dat er na twintig eeuwen zo weinig mensen zijn die zich christen noemen, en dat degenen die deze naam dragen vaak niet trouw zijn aan hun roeping. Jaren geleden zei iemand die het niet kwaad bedoelde maar geen geloof had, bij het zien van een wereldkaart: Hier zie je de mislukking van Christus. Al zoveel eeuwen proberen ze zijn leer in het hart van de mensen te planten en kijk eens naar het resultaat: er zijn geen christenen.

Ook nu zijn er velen die zo denken. Maar Christus is niet mislukt: de wereld wordt voortdurend door zijn woord en zijn leven bevrucht. Het werk van Christus, de taak die zijn Vader Hem heeft opgedragen, wordt werkelijkheid. De geschiedenis is doortrokken van zijn kracht die het ware leven brengt: wanneer alles aan Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die het al aan Hem onderwierp. Dan zal God alles in allen zijn (1 Kor 15, 28).

God wil ons als medewerkers bij deze opdracht die Hij in de wereld uitvoert, Hij wil het risico van onze vrijheid lopen. Als ik naar het pasgeboren Kindje in Betlehem kijk dat zwak, arm en weerloos is, dan raakt mij dat echt. God geeft zich over in de handen van de mensen, Hij komt naar ons toe en daalt naar ons af.

Hij die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden (Fil 2, 6-7) God buigt zich over naar onze vrijheid, onze onvolmaaktheid en onze ellende. Hij laat toe dat goddelijke schatten in aarden kruiken worden gedragen en dat wij deze schatten aan anderen laten kennen door onze ontoereikendheid met zijn goddelijke kracht te vermengen.

Bedenk dat het verlossingswerk is volbracht toen Jezus in de schande en de glorie van het kruis is gestorven, dat voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid (1 Kor 1, 23) is, en dat het volgens de wil van God zal voortduren tot het uur van de Heer is gekomen. Wat niet met elkaar te verenigen is, is een leven leiden naar het hart van Christus en zich niet gezonden voelen om, zoals Hij, peccatores salvos facere, alle zondaars te redden (1 Tim 1, 15). Maar we mogen ook niet vergeten dat ook wij elke dag meer op de barmhartigheid van God moeten vertrouwen. Dit maakt in ons het verlangen wakker om onszelf te zien als medeverlossers met Christus en met Hem alle mensen te redden, omdat wij ipse Christus zijn en dat ook willen zijn, Christus zelf, die zich als losprijs voor allen heeft gegeven (1 Tim 2, 6).

Hier ligt een grote opgave en het zou verkeerd zijn een afwachtende houding aan te nemen, want de Heer zegt uitdrukkelijk: Doet daar tijdens mijn afwezigheid zaken mee (Lc 19, 13). Terwijl we wachten op de wederkomst van de Heer, die zal komen om zijn koninkrijk volledig in bezit te nemen, kunnen wij niet met onze armen over elkaar gaan zitten. De uitbreiding van het rijk van God is niet alleen de officiële taak van de leden van de Kerk die Christus vertegenwoordigen omdat zij de wijdingsmacht van Hem hebben gekregen. Vos autem estis corpus Christi1 Kor 12, 27), ook gij vormt samen het Lichaam van Christus, leert de apostel ons, met de concrete opdracht tot het einde toe zaken te doen.

Er is nog zoveel te doen! Is er dan in twintig eeuwen niets gebeurd? Zeker wel; er is in deze twintig eeuwen hard gewerkt. Volgens mij is het misprijzend oordeel van sommigen over het werk van de mensen die vóór ons leefden, niet objectief en niet rechtvaardig. In deze twintig eeuwen is er veel en dikwijls heel goed werk geleverd. Ook zijn er fouten gemaakt en is er achteruitgang geweest, zoals er ook nu terugval, angst en schrik is, maar ook moed en onbaatzuchtigheid. De menselijke familie vernieuwt zich echter steeds weer, en iedere generatie moet zich daarom blijven inspannen om de mensen te helpen de grootsheid van hun roeping als kind van God te ontdekken en zich het gebod van liefde voor de Schepper en voor de naaste diep in te prenten.

De tarwe en het onkruid

Ik heb aan de hand van de leer van Christus, en niet aan de hand van mijn eigen ideeën, een ideale weg voor de christen willen uitstippelen. Jullie zullen het ermee eens zijn dat die weg verheven, prachtig, en aantrekkelijk is. Maar misschien vraagt iemand zich af: kun je in de maatschappij van vandaag wel zo leven?

Het is een feit dat de Heer ons heeft geroepen op een moment dat er veel wordt gepraat over vrede. Maar er is geen vrede: niet in de ziel van de mensen, niet in de instellingen, niet in het sociale leven en niet onder de volken. Er wordt voortdurend gesproken over gelijkheid en democratie, maar het wemelt van gesloten, ontoegankelijke kasten. Hij heeft ons geroepen in een tijd die schreeuwt om begrip, maar het begrip schittert door afwezigheid, ook onder mensen die te goeder trouw handelen en naastenliefde willen beoefenen, want — vergeet dat niet — naastenliefde zit meer in begrijpen dan in geven.

We leven in een tijd waarin fanatici en mensen met wie niet te praten valt — omdat ze niet kunnen luisteren naar wat anderen te zeggen hebben — hun eigen belangen veiligstellen, terwijl ze hun slachtoffers brandmerken als gewelddadig en agressief. En bovendien heeft God ons geroepen in een tijd waarin je veel hoort praten over eenheid, maar onder de katholieken kunnen we ons wellicht moeilijk een grotere onenigheid voorstellen, want dit geldt niet alleen voor de mensen in het algemeen.

Ik houd nooit politieke beschouwingen, want dat is mijn taak niet. Als ik als priester iets zou willen zeggen over de situatie in de wereld van vandaag, dan kan ik ermee volstaan om nog eens een parabel van de Heer aan te halen: die van de tarwe en het onkruid. Het rijk der hemelen gelijkt op een man die op zijn akker goed zaad had gezaaid; maar terwijl de mensen sliepen kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging heen (Mt 13, 24-25). Het is duidelijk: de akker is vruchtbaar en het zaad is goed. De Heer van de akker heeft op het geschikte moment het zaad met volle handen uitgestrooid, volgens alle regels van de kunst. Bovendien heeft Hij ervoor gezorgd dat er gewaakt werd bij wat pas gezaaid was. En toch is er onkruid opgekomen. Dat komt doordat men niet gedaan heeft wat Hij zei, want de mensen — in het bijzonder de christenen — zijn gaan slapen en hebben de vijand dichterbij laten komen.

Wanneer de onverantwoordelijke dienaars de Heer vragen waardoor er onkruid op zijn akker is gegroeid, springt de verklaring in het oog: Inimicus homo hoc fecit, dat is het werk van een vijand![Mt 13, 28). Wij christenen horen waakzaam te zijn, zodat al het goede dat de Schepper in de wereld heeft gelegd zich kan ontwikkelen in dienst van de waarheid en van het goede. Maar wij sliepen — een trieste luiheid, die slaap! — terwijl de vijand en allen die hem dienen zonder meer hun gang konden gaan. Je kunt goed zien hoe het onkruid heeft gewoekerd: het is overvloedig en naar alle kanten uitgezaaid!

Ik heb geen roeping als onheilsprofeet. Ik wil jullie geen troosteloos en hopeloos panorama voorhouden. Het is niet mijn bedoeling om te klagen over deze tijd waarin de voorzienigheid van de Heer ons laat leven. We houden van onze tijd, want daarin moeten we onze persoonlijke heiliging bereiken. We gaan niet akkoord met een naïeve en steriele nostalgie; de wereld is nooit veel beter geweest. Altijd al, vanaf het begin van de Kerk toen men nog naar de prediking van de eerste twaalf kon luisteren, ontstonden er heftige vervolgingen, begonnen de ketterijen, werden er leugens verspreid en werd haat ontketend.

Maar we kunnen niet ontkennen dat het kwaad behoorlijk veel succes lijkt te hebben. Op heel de akker van God die de aarde is, het erfdeel van Christus, wordt onkruid aangetroffen en niet zomaar een beetje, maar een overvloed aan onkruid! We mogen ons niet laten misleiden door de mythe van de eeuwigdurende en onomkeerbare vooruitgang. Een juist geordende vooruitgang is goed en dat is wat God wil. Maar men kijkt meer naar die andere, valse vooruitgang die de ogen van zoveel mensen verblindt, waardoor ze niet merken dat de mensheid ook achteruit kan gaan en kwijtraakt wat ze eerder had gewonnen.

De Heer — ik zeg het nog eens — heeft ons de wereld als erfdeel gegeven. We moeten met onze ziel en ons verstand waakzaam blijven, realistisch zijn en de moed niet verliezen. Alleen door een afgestompt geweten, door ongevoeligheid als resultaat van de routine, en door lichtzinnige zorgeloosheid kunnen we naar de wereld kijken zonder het kwaad, de belediging van God en de soms onherstelbare schade aan de zielen te zien. We moeten optimistisch zijn, maar met een optimisme dat voortkomt uit ons geloof in de macht van God — van God die geen veldslagen verliest — en niet uit menselijke zelfvoldaanheid, uit dwaze en aanmatigende zelfingenomenheid.

Christelijk optimisme

Het is niet uitgesloten dat we weleens in de bekoring komen dit allemaal te mooi te vinden om waar te zijn, een droom die niet te verwezenlijken is. Maar ik heb met jullie gesproken over het vernieuwen van het geloof en van de hoop; blijf standvastig in het absolute vertrouwen dat onze idealen door Gods wonderen werkelijkheid zullen worden en daarom moeten we ons vastklampen aan de christelijke deugd van de hoop.

We mogen niet wennen aan de wonderen die we voor onze ogen zien gebeuren: aan het geweldige wonder dat de Heer elke dag weer neerdaalt in de handen van de priester. Jezus wil dat we wakker zijn, zodat we ons van de grootheid van zijn macht kunnen overtuigen en opnieuw zijn belofte kunnen horen: Komt, volgt Mij; Ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt (Mc 1, 17) Dan zullen jullie doeltreffend zijn en de zielen meetrekken naar God. We moeten dus vertrouwen op de woorden van de Heer: ons inschepen, de riemen pakken, de zeilen hijsen en uitvaren op de wereldzee die Christus ons als erfenis nalaat. Duc in altum et laxate retia vestra in capturam, vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst! (Lc 5, 4).

De apostolische ijver die Christus in ons hart heeft gelegd mag niet ondermijnd of verstikt worden door valse nederigheid. Het is een feit dat we veel ellende met ons meeslepen, maar het is ook zo dat Onze Lieve Heer rekening houdt met onze fouten. Het ontgaat zijn barmhartige blik niet dat wij mensen zijn met beperkingen, zwakheden, onvolmaaktheden en dat we geneigd zijn te zondigen. Maar Hij verlangt van ons dat we strijden en onze gebreken erkennen; niet met de bedoeling dat we ons daardoor laten afschrikken, maar dat we berouw krijgen en het verlangen koesteren om een beter mens te worden.

We moeten er ook aan denken dat we maar werktuigen zijn: Wat zijn Apollos en Paulus eigenlijk? Niet meer dan ondergeschikten die behulpzaam waren bij uw bekering, en wel ieder van ons op zijn eigen manier, zoals de Heer het ons vergund heeft: ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God gaf de groei (1 Kor 3, 5-6). De geloofsleer, de boodschap die we moeten verspreiden, heeft haar eigen, oneindige vruchtbaarheid die niet van ons maar van Christus komt. Het is God zelf die het heilswerk wil verrichten en de wereld wil verlossen.

Leven in het hart van Jezus en ons nauw met Hem verenigen, betekent dus dat we onszelf tot een woning van God maken. Wie Mij liefheeft, zal door mijn Vader bemind worden, (Joh 14, 21) heeft de Heer gezegd. Christus en de Vader komen in de heilige Geest naar de ziel en nemen daar hun intrek (zie Joh 14, 23).

Als we dit begrijpen — al is het maar tot op zekere hoogte — dan verandert er iets wezenlijks is ons. Dan krijgen we honger naar God en maken we de woorden van de psalmist tot de onze: Mijn God, ijverig zoek ik U, mijn ziel dorst naar U, mijn lichaam snakt naar U als dorre aarde zonder water [Zie Ps 62, 2 (opgenomen in de lauden van het feest van het heilig Hart)]. En Jezus, die dit verlangen in ons heeft gevoed, komt ons tegemoet en zegt: Als iemand dorst heeft, hij kome tot Mij, (Joh 7, 37) en Hij biedt ons zijn hart aan om daar rust en kracht te vinden. Als we zijn oproep aanvaarden zullen zijn woorden bevestigd worden en zullen onze honger en dorst naar Hem toenemen, we zullen graag willen dat God een rustplaats vindt in ons hart en dat Hij zijn warmte en licht niet meer van ons wegneemt.

Ignem veni mittere in terram, et quid volo nisi ut accendatur? Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait! [Lc 12, 49 (opgenomen bij de antifoon Ad Magnificat bij de eerste vespers)]. Wij zijn een stukje dichter bij het vuur van Gods liefde gekomen, dat nu de drijfveer van ons leven moet worden. Laten we dit goddelijk vuur vol enthousiasme van het ene tot het andere uiteinde van de wereld brengen en het aan de mensen om ons heen bekend maken, zodat ook zij de vrede van Christus leren kennen en daarin hun geluk kunnen vinden. Een christen die verenigd met het hart van Jezus leeft, kan geen ander doel hebben dan het volgende: vrede in de maatschappij, vrede in de Kerk, vrede in zijn eigen ziel; de vrede van God, die volledig zal worden wanneer zijn Rijk komt.

Maria, Regina pacis, Koningin van de vrede, u hebt geloofd dat de boodschap van de engel in vervulling zou gaan, help ons te groeien in het geloof, standvastig te zijn in de hoop en een grotere liefde te krijgen. Want dat verwacht uw Zoon vandaag van ons, nu Hij ons zijn allerheiligst Hart laat zien.