Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Wereld → heiliging van de wereld.

Apostolaat, meeverlossen

Met de wonderlijke normaliteit van het goddelijke loopt de contemplatieve ziel over van apostolische ijver: Mijn hart begon te gloeien in mijn borst, de vlam sloeg uit toen ik erover nadacht (Ps 38, 4). Wat is dat vuur anders dan het vuur waar Christus over spreekt: Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait![Lc 12, 49). Het vuur voor het apostolaat gaat harder branden door het gebed. Er is geen beter middel om die vreedzame strijd, waartoe iedere christen geroepen is, overal ter wereld te bevorderen: de strijd om aan te vullen wat nog ontbreekt aan Christus” lijden (zie Kol 1, 24).

We zeiden dat Jezus naar de hemel is opgestegen, maar in het gebed en in de Eucharistie kan de christen net zo met Hem omgaan als de eerste twaalf deden. Hij kan dezelfde apostolisch ijver hebben en samen met Hem het werk van de verlossing doen, ofwel vrede en vreugde zaaien. Dienen. Het apostolaat is niets anders dan dienen. Als we alleen op onze eigen krachten vertrouwen zullen we op bovennatuurlijk vlak niets bereiken; als we werktuigen van God zijn, bereiken we alles: alles vermag ik in Hem die mij kracht geeft (Fil 4, 13). God heeft in zijn oneindige goedheid beschikt dat Hij ongeschikte werktuigen wil gebruiken. De apostel heeft daarom geen ander doel dan de Heer te laten handelen en zich volledig beschikbaar te stellen, zodat God door zijn schepselen, door de mens die Hij heeft uitgekozen, zijn verlossende werk kan uitvoeren.

Een apostel is de christen die zich door het doopsel op Christus geënt voelt, zich met Hem vereenzelvigt en door het vormsel is toegerust om voor Hem te strijden. Hij weet zich geroepen om God in de wereld te dienen door het algemeen priesterschap van de gelovigen dat hem een zekere deelname aan het priesterschap van Christus geeft, maar dat wezenlijk verschilt van het ambtelijk priesterschap. Door dit algemeen priesterschap kan hij aan de eredienst van de Kerk deelnemen en de mensen helpen op hun weg naar God. Dat doet hij door het getuigenis van woord en voorbeeld, door gebed en boete.

Ieder van ons heeft de plicht ipse Christus, Christus zelf, te zijn. Hij is de enige Middelaar tussen God en de mensen (zie 1 Tim 2, 5). Wij verenigen ons met Hem om, samen met Hem, alles aan de Vader aan te bieden. Onze roeping als kinderen van God midden in de wereld vereist niet alleen dat we onze persoonlijke heiligheid nastreven, maar ook dat wij over de paden van de aarde gaan en ze in routes veranderen die de zielen, over de hindernissen heen, naar de Heer leiden; dat wij als gewone burgers actief deelnemen aan alle activiteiten hier op aarde, om gist (zie Mt 13, 33) te zijn dat de hele deegmassa tot gisting brengt (zie 1 Kor 5, 6).

Christus is naar de hemel opgestegen, maar Hij heeft aan alles wat menselijk gezien nobel is de mogelijkheid gegeven om verlost te worden. De heilige Gregorius de Grote behandelt dit grote christelijke thema met indringende woorden: Op deze wijze vertrok Jezus naar de plaats vanwaar Hij gekomen was en keerde Hij terug van de plaats waar Hij bleef leven. Inderdaad, op het moment waarop Hij ten hemel opsteeg, verenigde Hij door zijn godheid hemel en aarde met elkaar. Op het feest van vandaag is het passend om plechtig te beklemtonen dat het decreet dat ons veroordeelde werd vernietigd; dat het oordeel dat ons aan het verderf onderwierp werd opgeheven. De natuur waarop de woorden: gij zijt stof, en tot stof zult gij wederkeren (Gen 3, 19) betrekking hadden, diezelfde natuur is heden met Christus ten hemel opgestegen [In Evangelium homiliae, 29, 10 (PL 76, 1218)].

Daarom word ik niet moe te herhalen dat de wereld geheiligd kan worden en dat het in het bijzonder onze taak is, de taak van de christenen, om de wereld te zuiveren van de verleidingen tot de zonde waardoor wij haar zo lelijk maken. Dan kunnen we haar aan de Heer aanbieden als een geestelijk offer, wat zij door de genade van God en onze inspanningen waardig is geworden. Strikt genomen kun je niet langer zeggen dat dingen op zichzelf goed of uitsluitend profaan zijn, aangezien het Woord zich heeft verwaardigd de menselijke natuur ten volle aan te nemen en de aarde te heiligen met zijn tegenwoordigheid en met het werk van zijn handen. Wij hebben in het doopsel de grote zending ontvangen om medeverlosser te zijn. De liefde van Christus dringt ons (zie 2 Kor 5, 14) om een deel van de goddelijke taak om zielen te redden op onze schouders te nemen.

Als wij niet van Jezus leren hoe we moeten liefhebben, dan zullen we het nooit leren. Als wij, zoals sommigen, zouden denken dat we het hart zuiver bewaren — zodat het God waardig is — door het niet te laten aanraken, het niet te laten besmetten door menselijke genegenheid, dan is het logische gevolg dat we ongevoelig worden voor het leed van anderen. We zouden dan alleen in staat zijn tot een officiële liefdadigheid die dor en levenloos is, en niet tot de waarachtige naastenliefde van Jezus die liefdevol is, vol menselijke warmte. Daarmee wil ik geen valse theorieën rechtvaardigen die een triest excuus zijn om de mensen op dwaalwegen te brengen — ze van God te vervreemden — en ze aan gelegenheden tot zondigen en aan het verderf prijs te geven.

Op het feest van vandaag moeten we de Heer vragen om een hart dat kan meevoelen met de zorgen van onze medemensen, dat kan begrijpen dat de liefde de ware balsem is voor de kwellingen die de mensen op deze wereld vergezellen en niet zelden benauwen. Al het andere kan hooguit een moment afleiding bezorgen om daarna bitterheid en wanhoop achter te laten.

Als we anderen willen helpen, dan moeten we van hen houden en die liefde — laat ik het nog eens zeggen — moet begrip en overgave zijn, hartelijkheid en bewuste nederigheid. Zo zullen we begrijpen waarom de Heer de hele wet in dat dubbele gebod heeft willen samenvatten dat uiteindelijk één enkel gebod is: de liefde voor God en de liefde voor de naaste, met heel ons hart (zie Mt 22, 40).

Misschien denken jullie nu dat wij christenen — niet de anderen, maar jij en ik — soms de meest elementaire toepassing van die plicht vergeten. Misschien denken jullie aan al het onrecht waar niets aan gedaan wordt, aan de misstanden die niet worden opgeheven, aan discriminatie die van generatie op generatie overgaat zonder dat er een oplossing voor wordt gezocht die naar de kern van de zaak gaat.

Ik kan jullie geen concrete uitweg voor die problemen aanreiken, en dat is ook niet mijn taak. Maar als priester van Christus is het mijn plicht jullie te wijzen op wat de heilige Schrift zegt. Denk na over het schouwspel bij het Laatste Oordeel dat Jezus zelf heeft beschreven: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven, Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en Mij niet gekleed; Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken (Mt 25, 41-43).

Een mens of een samenleving die niet reageert op noden of onrecht en zich niet inspant om ze te lenigen, is geen mens of samenleving naar het Hart van Christus. Christenen moeten elkaar vinden in het verlangen om de mensheid te dienen — altijd met behoud van volledige vrijheid bij het bestuderen en uitvoeren van verschillende opties binnen een heel natuurlijk pluralisme — want anders zal hun christendom niet het woord en het leven van Jezus zijn, maar een masker, ze zouden God en de mensen bedriegen.

De vrede van Christus

Ik wil jullie nog iets voorleggen: dat we geen rust mogen nemen bij onze strijd om het goede te doen, juist omdat we weten hoe moeilijk het voor de mens is om in alle ernst de rechtvaardigheid te beoefenen. Er moet nog heel veel gebeuren voordat de samenleving zich laat leiden door de liefde, en niet langer door haat en onverschilligheid. Zelfs als we erin zouden slagen een redelijke verdeling van goederen en een harmonieuze samenleving te bereiken, moeten we niet vergeten dat het leed door ziekte, onbegrip, eenzaamheid, de dood van geliefden en ook door onze eigen beperkingen, er altijd zal zijn.

Voor deze noden vindt de christen maar één authentiek en definitief antwoord: Christus aan het kruis, God die lijdt en sterft, God die ons zijn Hart geeft dat uit liefde voor allen door een lans is doorstoken. Onze Heer verafschuwt het onrecht en veroordeelt degene die het bedrijft, maar omdat Hij de vrijheid van de mensen respecteert, laat Hij het toe. God veroorzaakt het leed van de schepselen niet maar tolereert het, want sinds de zondeval hoort het bij het leven van de mens. En toch heeft zijn Hart, dat vol liefde voor de mensen is, Hem ertoe gebracht om met het kruis ook al ons lijden, ons verdriet, onze zorgen, onze honger en dorst naar gerechtigheid op zijn schouders te nemen.

De christelijke leer over het lijden is geen goedkope troost. Het is in de eerste plaats de aanvaarding van het lijden als iets dat onafscheidelijk met het leven van de mens verbonden is. Maar waar het kruis is, daar is ook Christus, de liefde. Omdat ik geprobeerd heb daarnaar te leven, zeg ik jullie niet zonder vreugde dat het ook in mijn leven niet aan lijden ontbroken heeft, en meer dan eens kon ik wel huilen. Ook ik heb vaak een groeiende afkeer gevoeld bij het onrecht en het kwaad. En ik weet uit ervaring hoe erg het is als je niets kunt doen en ondanks alle inzet en alle goede wil machteloos staat.

Als ik over het lijden spreek, spreek ik niet alleen over de theorie. En ik vertel niet alleen de ervaring van anderen als ik je verzeker dat je naar Christus moet kijken, als je bij de confrontatie met de hardheid van het lijden gaat wankelen. Dat is het geneesmiddel, want de gebeurtenis van Calvarië verkondigt aan alle mensen dat het lijden geheiligd moet worden als wij verenigd willen leven met het kruis.

Want de beproevingen die wij in christelijke zin beleven worden omgezet in eerherstel, in genoegdoening, in deelname aan het lot en het leven van Jezus. Hij heeft vrijwillig, uit liefde voor de mensen, alle denkbare vormen van lijden, alle soorten kwellingen meegemaakt. Hij is arm geboren, heeft arm geleefd en is arm gestorven. Hij werd aangevallen, beledigd, versmaad, belasterd en onrechtvaardig veroordeeld. Hij heeft ervaren wat verraad is en wat het betekent door zijn leerlingen in de steek te worden gelaten. Hij heeft eenzaamheid ondervonden en de bitterheid van de marteling en de dood. Christus lijdt nu nog steeds in zijn ledematen, in de hele mensheid die de aarde bevolkt en waarvan Hij het Hoofd is, de eerstgeborene en de Verlosser.

Het lijden heeft een plaats in de plannen van God. Ook als we het maar moeilijk kunnen begrijpen, is dat de realiteit. Ook Jezus als mens had er moeite mee: Vader, als Gij wilt, laat dan deze beker aan Mij voorbijgaan. Maar toch: niet mijn wil, maar uw wil geschiede (Lc 22, 42). In deze spanning tussen folterende angst en aanvaarding van de wil van de Vader gaat Jezus de dood kalm tegemoet en Hij vergeeft degenen die Hem kruisigen.

Deze bovennatuurlijke aanvaarding van het lijden is juist de grootste overwinning. Jezus heeft de dood overwonnen door te sterven aan het kruis. God haalt leven uit de dood. De houding van een kind van God is niet die van iemand die in zijn tragische lot berust, maar de voldoening van iemand die zeker is van de overwinning. In de naam van deze zegevierende liefde van Christus moeten wij christenen op alle wegen van de aarde, door onze woorden en daden, zaaiers van vrede en vreugde te zijn. We moeten een strijd van vrede strijden tegen het kwaad, tegen het onrecht, tegen de zonde, en op die manier verkondigen wij dat de huidige toestand van de mens niet de definitieve is, dat de liefde van God die zich in het hart van Christus openbaart ook onder de mensen de glorierijke geestelijke triomf zal behalen.

Het liturgisch jaar loopt ten einde. In de heilige Mis bieden wij God de Vader opnieuw het offer aan, Christus zelf. Zoals we in de prefatie zullen lezen is Hij de koning van de heiligheid en de genade, de koning van gerechtigheid, van liefde en vrede…regnum sanctitatis et gratiae, regnum iustitiae, amoris et pacis (prefatie van de Mis). Jullie zullen zeker met grote blijdschap in je hart aan de heilige mensheid van onze Heer denken: een koning met een hart van vlees, zoals dat van ons, die het heelal en alle schepselen gemaakt heeft. Hij legt zijn heerschappij niet op, maar toont ons zwijgend zijn doorboorde handen en smeekt om een beetje liefde.

Waarom zijn er dan zoveel mensen die niets van Hem willen weten? Waarom is nog steeds dat wrede protest te horen: nolumus hunc regnare super nos, wij willen niet dat deze man koning over ons wordt? (Lc 19, 14). Er zijn miljoenen mensen op aarde die zich zo tegenover Christus opstellen, of liever gezegd, tegenover de schim van Christus, want Hem kennen ze niet, ze hebben de schoonheid van zijn gelaat niet gezien, en zijn wonderbare leer niet in zich opgenomen.

Bij dit trieste schouwspel voel ik me gedrongen om de Heer eerherstel te bieden. Bij het horen van dat onophoudelijk geschreeuw, dat zich niet zozeer uit in woorden dan wel in weinig hoogstaande daden, voel ik de behoefte om luid te roepen: Oportet illum regnare! Hij hoort koning te zijn! (1 Kor 15, 25).

Het verzet tegen Christus

Veel mensen verdragen het niet dat Christus regeert. Op duizend en één manieren verzetten zij zich tegen Hem: in hun globale plannen om de wereld te regeren en de menselijke samenleving in te richten, in hun gedrag, de wetenschap en de kunst. En dat tot in de Kerk toe! Ik bedoel niet, schrijft de heilige Augustinus, de verdorven mensen die godslasterlijke taal tegen Christus uitslaan. Inderdaad, het zijn er maar weinigen die God lasteren met de mond, maar het zijn er velen die Hem beledigen door hun daden [H.Augustinus, In Ioannis Evangelium tractatus 27, 11 (PL 35, 1621)].

Sommigen nemen zelfs aanstoot aan de uitdrukking Christus Koning omdat ze er heel oppervlakkig een kwestie van woorden van maken, alsof het koninkrijk van Christus verward zou kunnen worden met politieke concepten, of omdat ze door het koningschap van de Heer te erkennen een wet zouden moeten aannemen. En ze verdragen geen wet, zelfs niet het beminnelijk voorschrift van de naastenliefde; ze willen niets weten van Gods liefde omdat ze alleen hun eigen egoïsme willen dienen.

Al sinds lang herhaal ik in mijn binnenste de uitroep: serviam! Ik zal dienen! We willen ons verlangen naar overgave en trouw aan de goddelijke roeping die we in alle natuurlijkheid en zonder ophef te maken, om zo te zeggen op straat, willen beleven groter maken. Laten we Hem uit de grond van ons hart bedanken. We kunnen ons tot Hem richten als zijn dienaars, als zijn kinderen! Het zal voor onze tong als melk en honing zijn; zoet als honingraat zal het zijn om over het koninkrijk van God te spreken, dat een rijk van vrijheid is, van de vrijheid die Hij voor ons heeft verdiend (zie Gal 4, 31).

Christus, Heer van de wereld

Ik wil graag met jullie overwegen op welke wijze Christus die wij als een lieflijk, pasgeboren kindje in Betlehem zagen, de Heer van de wereld is. Want alles in de hemel en op aarde is door Hem geschapen; Hij heeft alles met de Vader verzoend en de vrede tussen hemel en aarde hersteld door het bloed dat Hij op het kruis heeft vergoten (zie Kol 1, 11-16). Nu heerst Christus aan de rechterhand van de Vader. Twee in het wit geklede engelen vertellen het aan de leerlingen die na de hemelvaart van de Heer verwonderd naar de wolken staan te kijken: Mannen van Galilea, wat staat ge naar de hemel te kijken? Deze Jezus die van u is weggenomen naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkeren als gij Hem naar de hemel hebt zien gaan (Hand 1, 11).

Door Hem heersen de koningen (zie Spr 8, 15), met het verschil dat koningen, de menselijke autoriteiten, weer verdwijnen en het koninkrijk van Christus voor altijd en eeuwigEx 15, 18) zal duren. Zijn koninkrijk is een eeuwig koninkrijk en zijn heerschappij blijft van geslacht tot geslacht (Dan 3, 100).

Het rijk van Christus is niet zomaar een uitdrukking, noch retoriek. Christus leeft, ook als mens, met hetzelfde lichaam dat Hij bij de menswording heeft aangenomen, dat verrezen is na de dood aan het kruis en dat nu met zijn menselijke ziel verenigd in de Persoon van het Woord verheerlijkt wordt. Christus, waarlijk God en waarlijk mens, leeft en heerst en is de Heer van de wereld. Alles wat leeft wordt alleen door Hem in leven gehouden.

Maar waarom verschijnt Hij nu niet in al zijn heerlijkheid? Omdat zijn koninkrijk, ook al is het in de wereld, niet van deze wereld is (Joh 18, 36). Jezus heeft Pilatus geantwoord: Ja, koning ben Ik. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid. Ieder die uit de waarheid is, luistert naar Mijn stem (Joh 18, 37). Allen die van de Messias een zichtbare tijdelijke macht verwachtten, hebben zich vergist: het koninkrijk van God is geen zaak van eten en drinken, maar van gerechtigheid, van vrede en vreugde door de heilige Geest (Rom 14, 17).

Waarheid en gerechtigheid, vrede en vreugde in de heilige Geest, dat is het rijk van Christus. Het goddelijk handelen waardoor de mens wordt gered zal zijn hoogtepunt krijgen aan het einde van de geschiedenis, wanneer de Heer, die hoog in het paradijs is gezeteld, zal komen om de mensen definitief te oordelen.

Christus begint zijn prediking op aarde niet met een politiek programma, maar Hij zegt: Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij (Mt 3, 2; 4, 17). Hij draagt zijn leerlingen op dit goede nieuws te verkondigen (zie Lc 10, 9) en Hij leert ons dat we in ons gebed om de komst van het koninkrijk moeten vragen (zie Mt 6, 10). Dat is het rijk van God en zijn gerechtigheid, een heilig leven; dat is wat we in de eerste plaats moeten zoeken, (zie Mt 6, 33) alleen dit is wat werkelijk noodzakelijk is (zie Lc 10, 42).

De verlossing die Christus verkondigt is een uitnodiging die Hij tot iedereen richt: Het Rijk der hemelen gelijkt op een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. Hij stuurde zijn dienaars uit om allen te roepen die hij tot de bruiloft had uitgenodigd (Mt 22, 2). Daarom openbaart de Heer dat het Koninkrijk Gods midden onder u is (Lc 17, 21).

Niemand die uit eigen beweging de liefdevolle eisen van Christus aanvaardt, wordt uitgesloten van de verlossing: opnieuw geboren worden (zie Joh 3, 5); worden als een kind, in eenvoud van geest (zie Mc 10, 15; Mt 18, 3;5, 3) zijn hart verre houden van alles wat ons van God verwijdert [“Voorwaar, Ik zeg u: Voor een rijke is het moeilijk het Rijk der hemelen binnen te gaan” (Mt 19, 23)]. Jezus wil daden en niet alleen maar woorden (zie Mt 7, 21). Hij verlangt een volledige inzet want alleen degenen die strijden, zullen het eeuwig erfdeel verdienen (“Het Rijk der hemelen wordt geweld aangedaan en geweldenaars maken het buit” (Mt 11, 12).

De voltooiing van het koninkrijk — het definitieve oordeel waardoor we gered of verdoemd worden — zal niet hier op aarde plaatsvinden. Het koninkrijk is nu als een zaadje, (zie Mt 13, 24) als het groeien van het mosterdzaadje (zie Mt 13, 31-32). De voltooiing is te vergelijken met de visvangst waarbij een sleepnet op het land wordt getrokken, waarna degenen die gerechtigheid hebben beoefend en degenen die onrecht hebben bedreven er met een verschillende bestemming uit worden gehaald (zie Mt 13, 47-48). Maar zolang we hier op aarde leven, lijkt het koninkrijk op zuurdesem dat een vrouw nam en met drie maten meel mengde, totdat de hele massa was gegist (zie Mt 13, 33).

Wie begrijpt over welk rijk Christus spreekt, die begrijpt ook dat het de moeite waard is om alles op het spel te zetten om het te verwerven: het is de parel die de koopman krijgt door alles te verkopen wat hij bezit; het is de schat die op de akker wordt gevonden (zie Mt 13, 44-46). Het koninkrijk der hemelen is moeilijk te veroveren en niemand heeft de zekerheid dat hij het zal bereiken (zie Mt 21, 43; 8, 12), hoewel zijn poorten wagenwijd opengaan bij het nederig roepen van de rouwmoedige mens. Een van de misdadigers die met Jezus waren gekruisigd smeekt Hem: Heer, denk aan mij, wanneer Gij in uw koninkrijk gekomen zijt. En Jezus sprak tot hem: Voorwaar, Ik zeg u: Vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs (Lc 23, 42-43).

De persoonlijke vrijheid

Een christen mag in zijn werk — en het is zijn plicht te werken — niet de hand lichten met de eisen die van nature passen bij de aard van zijn werk. Als met de uitdrukking de zegen over de menselijke activiteiten zou worden bedoeld dat daarmee hun eigen dynamiek ongedaan wordt gemaakt of eraan wordt ontnomen, dan zou ik die woorden niet willen gebruiken. Ik ben ervan overtuigd dat de dagelijkse bezigheden van de mensen geen soort confessioneel uithangbord moeten hebben. Ik vind namelijk, met alle respect voor andere meningen, dat we dan het gevaar lopen de heilige naam van ons geloof lichtvaardig te gebruiken. Bovendien is het etiket katholiek af en toe gebruikt om mentaliteiten en manieren van doen te rechtvaardigen die menselijk gezien niet bepaald prijzenswaardig waren.

Aangezien de wereld met alles wat daar is goed is — met uitzondering van de zonde —omdat zij uit de handen van God is voortgekomen, moet een christen in de voortdurende strijd om God niet te beledigingen, een positieve strijd uit liefde, samen met zijn medeburgers al het aardse als een opdracht beschouwen, en alle zaken die betrekking hebben op de waardigheid van de persoon verdedigen.

Heel in het bijzonder mag hij het grote goed van de persoonlijke vrijheid niet uit het oog verliezen. Alleen als hij de individuele vrijheid van anderen met de daarbij behorende persoonlijke verantwoordelijkheid verdedigt, kan hij ook op een menselijk en christelijk eerzame manier zijn eigen vrijheid verdedigen. Ik blijf steeds herhalen dat de Heer ons, zonder enige verdienste van onze kant, een groot bovennatuurlijk geschenk heeft gegeven: de goddelijke genade, en een prachtig menselijk geschenk: de persoonlijke vrijheid. Dit eist van ons dat we integer zijn en ons best doen om ons binnen de goddelijke wetten te bewegen; want waar de Geest van God is, daar is vrijheid (2 Kor 3, 17). Anders ontaardt dit in willekeur.

Het koninkrijk van Christus is een rijk van vrijheid waar geen andere slaven zijn dan zij die zich vrijwillig door de liefde van God gevangen laten nemen. Deze gezegende slavernij uit liefde maakt ons vrij! Zonder vrijheid kunnen wij niet aan de genade beantwoorden; zonder vrijheid kunnen we ons niet in vrijheid aan de Heer geven op grond van het meest bovennatuurlijke motief dat er is: omdat we er zin in hebben.

Sommigen van degenen die nu naar mij luisteren, kennen mij al jaren. Jullie kunnen bevestigen dat ik al mijn hele leven de persoonlijke vrijheid en de persoonlijke verantwoordelijkheid verkondig. Ik heb die overal gezocht en die zoek ik nog steeds, zoals Diogenes naar een mens zocht. En ik houd er steeds meer van, meer dan van alle dingen op aarde; het is een schat die we nooit genoeg kunnen waarderen.

Als ik over persoonlijke vrijheid spreek, gebruik ik dat begrip niet als voorwendsel om het over thema”s te hebben die misschien heel gerechtvaardigd zijn, maar mij in mijn functie als priester niet aangaan. Het is nu eenmaal niet mijn taak om wereldlijke, tijdgebonden onderwerpen te behandelen. Het zijn zaken die Christus aan de vrije en bezonnen discussie van de mensen heeft overgelaten. Ik weet ook dat de priester menselijke partijdigheid tot elke prijs uit de weg moet gaan, en dat hij zijn de mond alleen moet opendoen om de zielen naar God te brengen, naar zijn verlossingsleer, naar de sacramenten die Jezus heeft ingesteld, naar het innerlijk leven dat ons dichter bij de Heer brengt, want wij weten dat wij zijn kinderen zijn en dus broeders en zusters van alle mensen, zonder iemand uit te zonderen.

Vandaag vieren we het feest van Christus Koning. Ik ga mijn boekje als priester niet te buiten als ik zeg dat iemand die het koninkrijk van Christus opvat als een politiek programma zich niet in het bovennatuurlijk doel van het geloof verdiept zal hebben. En dan is er weinig voor nodig of hij zal het geweten van anderen beladen met lasten die niet van Jezus komen, want zijn juk is zacht en zijn last licht (Mt 11, 30). Laten we de mensen echt liefhebben, laten we Christus boven alles liefhebben, en we zullen in een vredige en geloofwaardige samenleving de rechtmatige vrijheid van anderen alleen maar kunnen liefhebben.