Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Deugden, menselijke  → vreugde.

Bij ieder kerstfeest kijk ik met plezier naar de figuurtjes die het Kindje voorstellen. Ze laten zien hoe klein Onze Lieve Heer zich heeft gemaakt en ze herinneren mij eraan dat God ons roept, dat de Almachtige zich wil laten zien als hulpbehoevend en afhankelijk van ons, de mensen. Vanuit de kribbe zegt Jezus tegen jou en mij dat Hij ons nodig heeft, dat Hij graag wil dat we zonder enig voorbehoud een christelijk leven leiden, een leven van overgave, werk en vreugde.

We zullen nooit echt gelukkig zijn als we Jezus niet van harte navolgen en als we niet, zoals Hij, nederig weten te zijn. De vraag dringt zich weer op: zien jullie waar Gods grootheid verborgen is? In een voerbak, in windsels, in een stal. Er kan alleen een verlossende werking van ons leven uitgaan als we nederig zijn, als we ophouden aan onszelf te denken en als we ons verantwoordelijk voelen voor anderen.

Het gebeurt vaak, ook bij mensen van goede wil, dat persoonlijke conflicten tot grote zorgen leiden zonder dat er objectieve redenen aan ten grondslag liggen. De oorzaak ligt in een tekort aan zelfkennis wat leidt tot hoogmoed: het kan de wens zijn om in het middelpunt van de belangstelling en de waardering te staan of een goed figuur te slaan, het kan de weigering zijn het goede te doen om vervolgens te verdwijnen, of het streven naar persoonlijke zekerheid. En velen die een diepe vrede zouden kunnen hebben en met blijdschap in het leven zouden kunnen staan, zijn door hun trots en eigenwaan ongelukkig en onvruchtbaar.

Christus was nederig van hart (zie Mt 11, 29). In de loop van zijn leven heeft Hij voor zichzelf geen enkele uitzondering, geen enkel voorrecht gewild. Als ieder ander mens heeft Hij als vanzelfsprekend negen maanden in de schoot van zijn Moeder doorgebracht. Hij wist maar al te goed dat de mensheid Hem bitter hard nodig had en daarom verlangde Hij er vurig naar op aarde te komen om alle mensen te redden, maar niet overhaastig. Hij komt net zoals ieder ander mens op het normale moment ter wereld. Van de conceptie tot de geboorte heeft niemand weet van dit wonder, behalve de heilige Jozef en de heilige Elisabeth. God komt om onder de mensen te wonen.

Ook zijn geboorte is één en al eenvoud: Hij komt zonder vertoon, zonder dat iemand het weet. Op aarde delen alleen Maria en Jozef in het goddelijk avontuur. En verder de herders die de boodschap kregen van de engelen, en ten slotte de wijzen uit het oosten. Zo vindt de transcendente gebeurtenis plaats waardoor hemel en aarde, God en mens, met elkaar worden verenigd.

Hoe kunnen wij zo hard zijn dat wij snel aan deze gebeurtenis wennen? God vernedert zich opdat wij naar Hem toe kunnen gaan, met liefde aan zijn liefde kunnen beantwoorden, en ons in vrijheid overgeven, niet alleen bij het schouwspel van zijn macht, maar ook bij het wonder van zijn nederigheid.

Kijk naar de luister van een kind dat God is. Zijn Vader is de God die hemel en aarde gemaakt heeft en hier, in een voerbak, ligt de Zoon, quia non erat eis locus in diversorio, want er was geen plaats voor hen in de herberg, (Lc 2, 7) nergens anders was er plaats voor de Heer van alles wat geschapen is.

Goud, wierook en mirre

Videntes autem stellam gavisi sunt gaudio magno valdeMt 2, 10), herhaalt de Latijnse tekst met prachtige woorden. Toen ze de ster weer zagen werden zij vervuld van overgrote vreugde. Vanwaar die grote vreugde? Omdat de Heer aan degenen die nooit getwijfeld hebben het bewijs geeft dat de ster niet verdwenen was. Ze hadden haar in hun hart bewaard, ook al konden ze haar niet meer zien. Zo is het ook met de roeping van de christen: als we het geloof niet verliezen en vertrouwen stellen in Jezus die bij ons zal blijven tot aan het einde van de wereld (Mt 28, 20), dan zal de ster weer verschijnen. En als we opnieuw ervaren dat onze roeping echt is, zal onze blijdschap groter worden en ook ons geloof, onze hoop en onze liefde.

Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde (Mt 2, 11). Ook wij knielen voor Jezus neer, voor de God die verborgen gaat in zijn mensheid. Wij zeggen Hem opnieuw dat wij ons nooit meer doof zullen houden voor zijn goddelijke oproep, dat we nooit meer van Hem zullen weggaan, dat we iedere hindernis voor onze trouw uit de weg zullen ruimen, dat we de oprechte wens hebben zijn ingevingen op te volgen. Jij kunt in je hart tegen het Kind zeggen — dat doe ik ook, in stilte, met kreten die uit het diepst van mijn hart komen — dat we zo trouw willen zijn als de knechten in de parabel, zodat Hij ook tegen ons kan zeggen: Uitstekend, goede en trouwe dienaar (Mt 25, 23).

Zij haalden hun schatten te voorschijn en boden Het geschenken aan: goud, wierook en mirre (Mt 2, 11). Laten we bij deze passage van het evangelie stilstaan om die dieper te begrijpen. Hoe kunnen wij, die niets zijn en nergens voor dienen, iets aan God aanbieden? De Schrift zegt: Elke goede gave en elk volmaakt geschenk daalt van boven neer (Jak 1, 17). De mens is niet eens in staat om de diepte en de schoonheid van de geschenken van de Heer volledig te doorgronden: Als ge enig begrip had van de gave van God! (Joh 4, 10), antwoordt Jezus de Samaritaanse vrouw. Jezus heeft ons geleerd om alles van de Vader te verwachten, om vóór alles het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid te zoeken. Al het overige zal ons immers als toegift worden gegeven en Hij weet precies wat wij nodig hebben (zie Mt 6, 32-33).

In de heilseconomie zorgt onze Vader vol liefde voor iedere ziel: Ieder heeft van God zijn eigen gave ontvangen, de een deze, de ander die (1 Kor 7, 7). Daarom lijkt het zinloos Hem iets te willen aanbieden dat Hij nodig zou hebben. Gezien onze conditie van schuldenaren die niets hebben om onze schuld te vereffenen (zie Mt 18, 25), zouden onze gaven lijken op de offeranden van het Oude Verbond die niet meer door God worden aanvaard: Slachtoffers en gaven, brand- en zoenoffers hebt Gij niet gewild noch daarin behagen gevonden, terwijl deze toch volgens de Wet worden opgedragen (Hebr 10, 8).

De Heer weet echter dat het eigen is aan geliefden om geschenken te geven en Hij zegt ons wat Hij van ons verlangt. Rijkdom interesseert Hem niet, noch de vruchten van de aarde, noch de dieren van de zee en de lucht, want dat is allemaal van Hem. Hij wil iets heel persoonlijks dat wij Hem in vrijheid moeten geven: Mijn kind, schenk mij je hart (Spr 23, 26). Zie je? Hij stelt zich er niet tevreden mee met anderen te delen: Hij wil alles. Ik zeg het nog eens: Hij wil niets van wat wij hebben, Hij wil onszelf. Hierin, en alleen hierin, ligt de bron van alle andere geschenken die wij de Heer kunnen aanbieden.

Laten we Hem dus goud geven: het fijne goud van het onthecht zijn van geld en materiële goederen. We mogen niet vergeten dat de dingen goed zijn, want ze komen van God, maar de Heer wil dat wij ze gebruiken zonder dat ons hart eraan vastzit, en dat we ze besteden voor het welzijn van de mensen.

De goederen van de aarde zijn niet slecht. Ze worden slecht als de mens er afgoden van maakt en ervoor neerknielt, maar ze worden edel als wij ze tot werktuigen voor het goede maken, voor christelijke werken van rechtvaardigheid en naastenliefde. We kunnen geen materiële goederen najagen als iemand die naar een schat zoekt. Onze schat is hier, Hij ligt in een kribbe. Het is Christus, en op Hem moet heel onze liefde geconcentreerd zijn, want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn (Mt 6, 21).

De vreugde is een christelijk goed en alleen als God wordt beledigd lijkt deze te verdwijnen, want de zonde is de vrucht van het egoïsme en het egoïsme is de oorzaak van droefheid. Maar ook dan blijft de vreugde op de bodem van de ziel bestaan, want we weten dat God en zijn Moeder de mensen nooit zullen vergeten. God komt ons tegemoet en vergeeft ons zodra we tot inkeer komen, zodra er uit ons hart een gebed van berouw komt, en wij ons zuiveren in het sacrament van de Biecht. Dan is er geen droefheid meer, want er moet feest en vrolijkheid zijn, want die broer van jou was dood en is levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden (Lc 15, 32).

Deze woorden zijn het schitterende slot van de parabel van de verloren zoon waarover we graag nadenken: Zie, de Vader komt je tegemoet. Hij zal zijn hoofd op je schouder leggen. Hij zal je een kus geven als garantie van zijn liefde en tederheid. Hij zal ervoor zorgen dat je nieuwe kleren krijgt en een ring en schoeisel. Je bent nog bang voor een terechtwijzing, maar Hij geeft je je waardigheid terug. Je bent bang voor straf en Hij geeft je een kus. Je vreest een woord van verwijt en Hij bereidt je een feestmaal [H. Ambrosius, Expositio Evangelii secundum Lucam, 7 (PL 15, 1540)].

De liefde van God is onpeilbaar. Als Hij iemand die Hem heeft beledigd zo behandelt, wat zal Hij dan niet doen om zijn Moeder te eren, de onbevlekte Maagd, Virgo fidelis, de allerheiligste, trouwe Maagd?

Als de liefde van God zo groot is, terwijl het bevattingsvermogen van het menselijk hart — dat vaak verraderlijk is — zo armzalig is, hoe zal de liefde dan zijn in het hart van Maria, die de wil van God nooit het minste in de weg heeft gelegd?

Kijk eens hoe de liturgie van dit feest het onvermogen weerspiegelt om de oneindige barmhartigheid van de Heer met menselijke redeneringen te begrijpen; ze bezingt haar meer dan dat ze haar uitlegt; ze prikkelt onze verbeelding opdat iedereen haar met enthousiasme lof toezingt. Want niemand van ons is in staat in zijn stoutste dromen de werkelijkheid te benaderen: Er verscheen een groot teken aan de hemel: een Vrouw, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren (Apk 12, 1). De koning verlangt naar uw schoonheid. Hoe schittert zij, de dochter van de koning, met goud doorweven is haar gewaad (Ps 44, 12-14).

De liturgie van deze dag zal eindigen met woorden van Maria waarin de grootste nederigheid samenvloeit met de hoogste glorie: En zie, van heden af prijst elk geslacht mij zalig, omdat aan mij zijn wonderwerken deed Die machtig is (Lc 1, 48-49).

Cor Mariae dulcissimum, iter para tutum. Allerzoetst hart van Maria, geef ons kracht en veiligheid op onze aardse weg. Wil zelf voor ons de weg zijn, want U kent de veilige wegen en paden die ons door uw liefde naar de liefde van Jezus brengen.