Lijst van punten

Er zijn 7 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Roeping, christelijke  → middelen om te volharden.

Het antwoord van de mens

Het leven van de christen speelt zich af in dit klimaat van de goddelijke barmhartigheid en in deze context doet hij zijn best om zich als een kind van zijn Vader te gedragen. Welke zijn nu de belangrijkste middelen om diepgang te geven aan de roeping? Ik zal je er vandaag twee noemen die als het ware de levende assen zijn waar ons christelijk gedrag om draait: geestelijk leven en leerstellige vorming, een grondige kennis van ons geloof.

Op de eerste plaats het geestelijk leven. Er zijn weinig mensen die begrijpen wat dat is! Ze denken daarbij al gauw aan de duisternis van een tempel, of zelfs aan de bedompte sfeer van sommige sacristieën. Al meer dan een kwart eeuw zeg ik dat het niet zo is. Ik heb het over het geestelijk leven van gewone christenen, die frisse lucht inademen in een open wereld en die Jezus voor ogen hebben op straat, op hun werk, in hun gezin en in hun vrije tijd. Dat is toch een leven van voortdurend gebed? Voel je de behoefte niet om een mens van gebed te zijn waardoor het contact met God jou kan vergoddelijken? Dat is het christelijk geloof en zo hebben mensen van gebed het altijd begrepen. Een mens wordt God, schrijft Clemens van Alexandrië, omdat hij bemint wat God bemint [Paedagogus, 3, 1, 1, 5 (PG 8, 556)].

In het begin zal het moeite kosten. Je zult je moeten inspannen om je tot de Heer te richten en Hem te bedanken voor zijn vaderlijke en concrete goedheid. Maar geleidelijk wordt de liefde van God tastbaar — hoewel het niet om gevoelens moet gaan — en is zij een aanmoediging voor de ziel. Het is Christus die ons vol liefde achtervolgt: Zie, ik sta aan de deur en klop (Apok 3, 20). Hoe staat het met jouw gebedsleven? Voel je in de loop van de dag het verlangen om rustig met Hem te spreken? Zeg je Hem dan niet: straks zal ik U dit of dat vertellen, straks ga ik er met U over praten?

In de tijd die wij voor het gesprek met onze Heer reserveren spreekt het hart zich uit, wordt onze wil gesterkt en ziet ons verstand met de hulp van de genade ons leven in een bovennatuurlijk licht. De vruchten daarvan zijn duidelijke, praktische voornemens om je te beteren, om attent te zijn en iedereen met liefde te behandelen, om je met het vuur van een goede sporter volledig in te zetten voor deze christelijke strijd van liefde en vrede.

Het gebed zal constant worden als het kloppen van het hart, als de polsslag. Zonder deze aanwezigheid van God is er geen sprake van contemplatief leven. En zonder contemplatief leven is onze inzet voor Christus weinig waard, want het zwoegen van de bouwlieden is tevergeefs als God het huis niet ondersteunt (zie Ps 126, 1).

Het zout van de versterving

Om heilig te worden heeft de gewone christen geen habijt of ander uiterlijk teken nodig. Hij is geen kloosterling en hij trekt zich niet uit de wereld terug, omdat de wereld de plaats is waar hij Christus ontmoet. Hij onderscheidt zich door het innerlijke: door het voortdurend aanwezig hebben van God en door de geest van versterving. In feite gaat dit samen, want versterving is niets anders dan het gebed van de zintuigen.

De christelijke roeping is een roeping tot offer, tot boete en verzoening. We moeten eerherstel brengen voor onze eigen zonden — hoe vaak hebben we onze blik niet afgewend om God niet te hoeven zien! — en voor die van alle mensen. We moeten Christus van dichtbij volgen: altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee, zijn zelfverloochening, zijn lijden aan het kruis, want ook het leven van Jezus moet in ons lichaam openbaar worden (2 Kor 4, 10). Onze weg is die van het offer, en in deze zelfverloochening zullen wij gaudium cum pace, vreugde en vrede vinden.

We kijken niet met een trieste blik naar de wereld. Sommige schrijvers van heiligenlevens hebben, misschien onbedoeld, de catechese een slechte dienst bewezen. Ze wilden hoe dan ook buitengewone dingen in het leven van Gods dienaren vinden, te beginnen met het huilen van de pasgeboren baby. Ze vertellen dat sommige heiligen als klein kind niet huilden en dat ze op vrijdag uit versterving geen moedermelk dronken… Jij en ik zijn gewoon huilend ter wereld gekomen en wij dronken aan de borst van onze moeder, zonder ons zorgen te maken over vasten- en onthoudingsdagen…

Maar met de hulp van God hebben wij geleerd om in de opeenvolging van schijnbaar eentonige dagen een tijd van echte boetedoening, spatium verae penitentiam, te ontdekken, en ons op zulke momenten voor te nemen om emendatio vitae, ons leven te beteren. Dat is de manier om onze ziel open te stellen voor de genade en de ingevingen van de heilige Geest. Met die genade, herhaal ik, komen gaudium cum pace, vreugde, vrede en volharding op onze weg (Gaudium cum pace, emendationem vitae, spatium verae poenitentiae, gratiam et consolationem Sancti Spiritus, perseverantiam in bonis operibus, tribuat nobis omnipotens et misericors Dominus. Amen (Breviarium Romanum, voorbereidingsgebed voor de heilige Mis).

De versterving is het zout van ons leven. En de beste versterving is in de loop van de dag te strijden in kleine dingen: tegen de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en tegen de hoogmoed. Verstervingen die geen versterving voor anderen zijn, die ons helpen om meer attenties te hebben, meer begrip en een grotere openheid voor iedereen. Je hebt geen geest van versterving als je lichtgeraakt bent, als je alleen maar met je egoïsme bezig bent, als je dominant bent, als je geen afstand kunt doen van het overbodige en soms zelfs van het noodzakelijke, en als je humeurig wordt wanneer de dingen niet lopen zoals je had gedacht. Maar je hebt wel geest van versterving als je jezelf alles voor allen kunt maken, om er zoveel mogelijk te winnen (1 Kor 9, 22).

Geloof en verstand

Door een leven van gebed en boete en door het besef van ons goddelijk kindschap worden wij omgevormd tot diepgelovige christenen en zijn we als kinderen tegenover God. De vroomheid is een deugd van kinderen. Als een kind zich wil toevertrouwen aan de armen van zijn vader, dan moet het zich klein en hulpbehoevend weten. Ik heb dikwijls gemediteerd over dit leven van geestelijk kind zijn. Het is niet de tegenpool van sterkte, want er is een sterke wil, rijpheid en een vastberaden en open karakter voor nodig.

We moeten dus vroom zijn als kinderen, maar niet onwetend. Ieder van ons moet naar best vermogen het geloof serieus en wetenschappelijk bestuderen. En wat is dat anders dan theologie? En het resultaat daarvan is de vroomheid van kinderen en de grondige leer van theologen.

Onze inspanning om ons die theologische kennis — de goede en grondige christelijke leer — eigen te maken, komt allereerst voort uit het verlangen om God te kennen en lief te hebben, maar ook uit de belangstelling om de wereld, die het werk van de Schepper is, diepgaand te begrijpen. Steeds weer zijn er mensen die met het zo vaak gebruikte argument aankomen dat geloof en wetenschap, menselijke intelligentie en goddelijke openbaring, onverenigbaar zouden zijn. Ze kunnen alleen maar schijnbaar onverenigbaar zijn; dat gebeurt wanneer men de werkelijke inhoud van het vraagstuk niet begrijpt.

Als de wereld uit de handen van God is voortgekomen, als Hij de mens naar zijn beeld en gelijkenis heeft geschapen (zie Gen 1, 26) en als Hij hem een vonkje van zijn licht heeft geschonken, dan is het aan de mens om — al kan dat nog zo moeilijk zijn — met zijn verstand de goddelijke zin (Noot van de vertaler: de uitdrukking “goddelijke zin” duidt op de bedoeling die God heeft met de realiteit van het menselijk leven — met de gebeurtenissen etc. — voor het eeuwige heil van de ziel) te achterhalen die de dingen van nature hebben. En in het licht van het geloof kunnen we door de werking van de genade ook hun goddelijke zin begrijpen. We hebben geen enkele reden om bang te zijn voor de wetenschap aangezien ieder wetenschappelijk onderzoek, als het echt wetenschappelijk is, in de richting van de waarheid gaat. En Christus heeft gezegd: Ego sum veritas (Joh 14, 6), Ik ben de waarheid.

De christen moet honger naar kennis hebben. Alles, van de meest abstracte wetenschap tot het vakmanschap, kan en moet naar God voeren. Er is geen bezigheid die niet geheiligd kan worden, die geen drijfveer kan zijn voor onze eigen heiliging, en geen gelegenheid is om met God mee te werken bij de heiliging van de mensen om ons heen. Het licht van de volgelingen van Jezus mag niet verscholen zijn in de diepte van het dal, maar hoort op de top van de berg te schijnen, zodat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is (Mt 5, 16).

Op die manier werken is bidden. Op die manier studeren is bidden. Op die manier onderzoek doen is bidden. Uiteindelijk komt het daar altijd op neer: alles is gebed, alles kan en moet ons naar God brengen en onze innige verbondenheid met Hem voeden, van ”s morgens vroeg tot ”s avonds laat. Elk edel werk kan gebed zijn en elk werk dat gebed is, is apostolaat. Op die manier groeit er in de ziel een eenvoudige, sterke eenheid van leven.

Een goede herder en een goede gids

Als de roeping er het eerst is en het licht van de ster voor ons uit gaat om ons op de weg van de Liefde te begeleiden, dan hebben we geen reden om te gaan twijfelen als we dat licht af en toe uit het oog verliezen. In ons geestelijk leven kan hetzelfde gebeuren als wat de drie koningen op hun reis overkwam: de ster verdwijnt. Dat gebeurt bijna altijd door onze eigen schuld. We hebben de goddelijke glans van onze roeping leren kennen, we zijn ervan overtuigd dat deze een definitief karakter heeft, maar misschien wordt het stof dat we bij het lopen doen opwaaien — het stof van onze ellende — een dichte wolk, waar het licht niet meer doorheen kan dringen.

Wat moeten wij dan doen? Het voorbeeld van die heilige mannen volgen en vragen stellen. Herodes gebruikte de wetenschap om onrecht te doen, de wijzen om goed te doen; maar de christenen hoeven niet met hun vragen naar Herodes of naar de wijzen van deze wereld te gaan. Christus heeft zijn Kerk de zekerheid van zijn leer en de genadestroom van de sacramenten gegeven. Hij heeft ook gezorgd voor mensen die ons kunnen oriënteren, die ons begeleiden en ons steeds aan de juiste weg herinneren. Wij beschikken over een oneindige schat aan wetenschap: het Woord van God dat door de Kerk veilig wordt bewaard, de genade van Christus die in de sacramenten wordt toegediend, het getuigenis en het voorbeeld van mensen in onze omgeving die een rechtschapen leven leiden en de weg van trouw aan God zijn ingeslagen.

Ik wil jullie graag een raad geven voor als je de helderheid van het licht ooit zou kwijtraken: neem altijd je toevlucht tot de goede herder. En wie is de goede herder? Wie door de deur binnengaat van trouw aan de leer van de Kerk; wie zich niet gedraagt als een huurling die, als hij de wolf ziet aankomen, de schapen in de steek laat en vlucht; en de wolf rooft ze en jaagt ze uiteen (zie Joh 10, 1-21). Het woord van God heeft een diepe betekenis: als Christus met zoveel nadruk spreekt over schapen en herders, over stal en kudde — en het kan niemand ontgaan dat Hij met veel liefde spreekt — dan geeft dat duidelijk aan dat onze ziel goede leiding nodig heeft.

De heilige Augustinus schrijft: Waren er geen slechte herders, dan had Hij niet over goede gesproken. Wie is de huurling? Degene die de wolf ziet en vlucht. Degene die zijn eigen eer en niet de eer van Christus zoekt. Degene die de zondaars niet vrijmoedig op hun fouten durft te wijzen. De wolf pakt een schaap bij de keel, de duivel verleidt een gelovige tot echtbreuk. En jij zwijgt en wijst niet terecht. Je bent een huurling. Je hebt de wolf zien komen en bent gevlucht. Misschien zegt hij: Hier ben ik, ik ben niet gevlucht. Maar ik antwoord: Nee, je bent wél gevlucht, omdat je gezwegen hebt. En je hebt gezwegen, omdat je bang was [H. Augustinus, In Iohannis Evangelium tractatus, 46, 8 (PL 35, 1732)].

De heiligheid van de bruid van Christus is altijd — ook nu — gebleken uit de overvloed aan goede herders. Maar het christelijk geloof dat ons leert eenvoudig te zijn, maakt ons niet naïef. Er zijn huurlingen die zwijgen en huurlingen die spreken, maar hun woorden zijn niet de woorden van Christus. Als de Heer toelaat dat we, ook in kleine dingen, in het donker tasten en merken dat ons geloof niet sterk genoeg is, dan moeten we ons heil zoeken bij de goede herder. De goede herder komt door de deur naar binnen, dat is zijn recht, en hij geeft zijn leven voor de anderen, hij laat met woord en daad zien dat zijn hart vol liefde is. Hij is misschien ook een zondaar, maar hij vertrouwt altijd op de vergiffenis en de barmhartigheid van Christus.

Als je geweten onrustig is doordat je onzeker bent over een fout die je hebt gemaakt, ga dan het boetesacrament ontvangen, ook als je denkt dat het niet om iets ernstigs gaat. Ga naar een priester die zich echt om jou bekommert en die van jou een vast geloof, een zuiver voelend hart en christelijke standvastigheid verlangt. Wij hebben in de Kerk de grootst mogelijke vrijheid om te biechten bij welke priester dan ook, mits hij de vereiste kerkelijke bevoegdheid heeft. Maar een christen die leeft zoals het hoort, zal in alle vrijheid naar een priester gaan van wie hij weet dat hij een goede herder is die hem kan helpen naar omhoog te kijken en de ster van de Heer weer aan de hemel te zien.

Goud, wierook en mirre

Videntes autem stellam gavisi sunt gaudio magno valdeMt 2, 10), herhaalt de Latijnse tekst met prachtige woorden. Toen ze de ster weer zagen werden zij vervuld van overgrote vreugde. Vanwaar die grote vreugde? Omdat de Heer aan degenen die nooit getwijfeld hebben het bewijs geeft dat de ster niet verdwenen was. Ze hadden haar in hun hart bewaard, ook al konden ze haar niet meer zien. Zo is het ook met de roeping van de christen: als we het geloof niet verliezen en vertrouwen stellen in Jezus die bij ons zal blijven tot aan het einde van de wereld (Mt 28, 20), dan zal de ster weer verschijnen. En als we opnieuw ervaren dat onze roeping echt is, zal onze blijdschap groter worden en ook ons geloof, onze hoop en onze liefde.

Zij gingen het huis binnen, zagen er het Kind met zijn moeder Maria en op hun knieën neervallend betuigden zij het hun hulde (Mt 2, 11). Ook wij knielen voor Jezus neer, voor de God die verborgen gaat in zijn mensheid. Wij zeggen Hem opnieuw dat wij ons nooit meer doof zullen houden voor zijn goddelijke oproep, dat we nooit meer van Hem zullen weggaan, dat we iedere hindernis voor onze trouw uit de weg zullen ruimen, dat we de oprechte wens hebben zijn ingevingen op te volgen. Jij kunt in je hart tegen het Kind zeggen — dat doe ik ook, in stilte, met kreten die uit het diepst van mijn hart komen — dat we zo trouw willen zijn als de knechten in de parabel, zodat Hij ook tegen ons kan zeggen: Uitstekend, goede en trouwe dienaar (Mt 25, 23).

Zij haalden hun schatten te voorschijn en boden Het geschenken aan: goud, wierook en mirre (Mt 2, 11). Laten we bij deze passage van het evangelie stilstaan om die dieper te begrijpen. Hoe kunnen wij, die niets zijn en nergens voor dienen, iets aan God aanbieden? De Schrift zegt: Elke goede gave en elk volmaakt geschenk daalt van boven neer (Jak 1, 17). De mens is niet eens in staat om de diepte en de schoonheid van de geschenken van de Heer volledig te doorgronden: Als ge enig begrip had van de gave van God! (Joh 4, 10), antwoordt Jezus de Samaritaanse vrouw. Jezus heeft ons geleerd om alles van de Vader te verwachten, om vóór alles het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid te zoeken. Al het overige zal ons immers als toegift worden gegeven en Hij weet precies wat wij nodig hebben (zie Mt 6, 32-33).

In de heilseconomie zorgt onze Vader vol liefde voor iedere ziel: Ieder heeft van God zijn eigen gave ontvangen, de een deze, de ander die (1 Kor 7, 7). Daarom lijkt het zinloos Hem iets te willen aanbieden dat Hij nodig zou hebben. Gezien onze conditie van schuldenaren die niets hebben om onze schuld te vereffenen (zie Mt 18, 25), zouden onze gaven lijken op de offeranden van het Oude Verbond die niet meer door God worden aanvaard: Slachtoffers en gaven, brand- en zoenoffers hebt Gij niet gewild noch daarin behagen gevonden, terwijl deze toch volgens de Wet worden opgedragen (Hebr 10, 8).

De Heer weet echter dat het eigen is aan geliefden om geschenken te geven en Hij zegt ons wat Hij van ons verlangt. Rijkdom interesseert Hem niet, noch de vruchten van de aarde, noch de dieren van de zee en de lucht, want dat is allemaal van Hem. Hij wil iets heel persoonlijks dat wij Hem in vrijheid moeten geven: Mijn kind, schenk mij je hart (Spr 23, 26). Zie je? Hij stelt zich er niet tevreden mee met anderen te delen: Hij wil alles. Ik zeg het nog eens: Hij wil niets van wat wij hebben, Hij wil onszelf. Hierin, en alleen hierin, ligt de bron van alle andere geschenken die wij de Heer kunnen aanbieden.

Laten we Hem dus goud geven: het fijne goud van het onthecht zijn van geld en materiële goederen. We mogen niet vergeten dat de dingen goed zijn, want ze komen van God, maar de Heer wil dat wij ze gebruiken zonder dat ons hart eraan vastzit, en dat we ze besteden voor het welzijn van de mensen.

De goederen van de aarde zijn niet slecht. Ze worden slecht als de mens er afgoden van maakt en ervoor neerknielt, maar ze worden edel als wij ze tot werktuigen voor het goede maken, voor christelijke werken van rechtvaardigheid en naastenliefde. We kunnen geen materiële goederen najagen als iemand die naar een schat zoekt. Onze schat is hier, Hij ligt in een kribbe. Het is Christus, en op Hem moet heel onze liefde geconcentreerd zijn, want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn (Mt 6, 21).

Het kan dat inbeelding en trots de kop opsteken bij de gedachte aan de waardigheid van de zending waartoe God ons roept. Maar we hebben een verkeerd beeld van de christelijke roeping als we ons daardoor laten verblinden en vergeten dat we van leem zijn gemaakt, dat we stof en ellende zijn. Het kwaad zit niet alleen in de wereld om ons heen, het zit ook in onszelf, het nestelt zich in ons hart en verleidt ons tot laagheid en egoïsme. Alleen de genade van God is een sterke rots; wij zijn zand, drijfzand.

Als we een blik werpen op de geschiedenis van de mensheid of als we de situatie in de wereld bezien, dan is het pijnlijk te moeten constateren dat er na twintig eeuwen zo weinig mensen zijn die zich christen noemen, en dat degenen die deze naam dragen vaak niet trouw zijn aan hun roeping. Jaren geleden zei iemand die het niet kwaad bedoelde maar geen geloof had, bij het zien van een wereldkaart: Hier zie je de mislukking van Christus. Al zoveel eeuwen proberen ze zijn leer in het hart van de mensen te planten en kijk eens naar het resultaat: er zijn geen christenen.

Ook nu zijn er velen die zo denken. Maar Christus is niet mislukt: de wereld wordt voortdurend door zijn woord en zijn leven bevrucht. Het werk van Christus, de taak die zijn Vader Hem heeft opgedragen, wordt werkelijkheid. De geschiedenis is doortrokken van zijn kracht die het ware leven brengt: wanneer alles aan Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die het al aan Hem onderwierp. Dan zal God alles in allen zijn (1 Kor 15, 28).

God wil ons als medewerkers bij deze opdracht die Hij in de wereld uitvoert, Hij wil het risico van onze vrijheid lopen. Als ik naar het pasgeboren Kindje in Betlehem kijk dat zwak, arm en weerloos is, dan raakt mij dat echt. God geeft zich over in de handen van de mensen, Hij komt naar ons toe en daalt naar ons af.

Hij die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God. Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden (Fil 2, 6-7) God buigt zich over naar onze vrijheid, onze onvolmaaktheid en onze ellende. Hij laat toe dat goddelijke schatten in aarden kruiken worden gedragen en dat wij deze schatten aan anderen laten kennen door onze ontoereikendheid met zijn goddelijke kracht te vermengen.

Apostel van apostelen zijn

De wereld vullen met licht, zout en licht zijn (zie Mt 5, 13-14), zo heeft de Heer de zending van zijn leerlingen omschreven. Het blijde nieuws van de liefde van God verspreiden tot aan het uiteinde van de aarde. Daaraan moeten alle christenen op een of andere manier hun leven wijden.

Meer nog. Wij moeten hierin niet alleen willen staan, maar anderen stimuleren hun bijdrage te leveren aan deze goddelijke opdracht om vreugde en vrede naar het hart van de mensen te brengen. Neem anderen mee, naarmate jullie zelf voortgang maken, schrijft de heilige Gregorius de Grote, heb de wens metgezellen te hebben op de weg naar de Heer [In Evangelia homiliae, 6, 6 (PL 76, 1098)].

Maar, zegt de Heer in een parabel, denk eraan dat de onkruidzaaier kwam cum dormirent homines, terwijl de mensen sliepen (Mt 13, 25). Wij lopen het gevaar ons te laten meeslepen door de slaap van het egoïsme, van de oppervlakkigheid. Wij lopen het risico ons hart te verliezen in duizend en één vluchtige ervaringen, en het dieper nadenken over de werkelijke zin van de aardse werkelijkheid uit de weg te gaan. Een trieste zaak is dat, die slaap die de waardigheid van de mens verstikt en hem een slaaf maakt van iets bedroevends!

Wij zouden het buitengewoon triest moeten vinden dat christenen die meer kunnen geven, niet kunnen besluiten dat te doen; dat christenen die zich volledig kunnen geven en alle consequenties van hun roeping als kinderen van God zouden kunnen beleven, zich tegen edelmoedigheid verzetten. Dat moet ons pijn doen, want de genade van het geloof krijgen we niet om in het donker te blijven, maar om te stralen voor het oog van de mensen (zie Mt 5, 15-16). Bovendien staat het tijdelijke en eeuwige geluk van wie zo doet op het spel. Het christelijk leven is een goddelijk wonder dat met vrede en geluk beloond wordt, op voorwaarde dat we de gave van God weten te waarderen (zie Joh 4, 10) en geen grenzen stellen aan onze edelmoedigheid.

Het is hard nodig om iedereen wakker te maken die in slaap is gevallen — in die kwalijke slaap — en we moeten hen eraan herinneren dat het leven geen spelletje is, maar een goddelijke schat die vrucht moet dragen. Het is ook noodzakelijk de weg te wijzen aan mensen van goede wil die vol goede intenties zitten, maar niet weten hoe ze die in praktijk moeten brengen. Christus dringt er bij ons op aan. Ieder van jullie moet niet alleen een apostel zijn, maar een apostel van apostelen die anderen met zich meesleept, anderen ertoe aanzet om ook zelf Christus aan de mensen bekend te maken.