Lijst van punten

Er zijn 2 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Roeping, christelijke  → eesrte bekering .

We zijn de Veertigdagentijd begonnen, een tijd van boete, zuivering en bekering. Het is niet eenvoudig dit in praktijk te brengen; het christendom is geen gemakkelijke weg. We kunnen ons niet tevreden stellen met in de Kerk te zijn en de jaren voorbij te laten gaan. In ons leven, in het leven van de christen, is de eerste bekering belangrijk — ieder van ons herinnert zich dat unieke moment waarop ons duidelijk werd wat Onze Lieve Heer van ons vraagt — maar nog belangrijker en moeilijker zijn de bekeringen die daarop volgen. Om het werk van de goddelijke genade te vergemakkelijken moet onze ziel jong blijven, moeten we bidden, naar God luisteren en ontdekken wat we verkeerd doen en daar vergiffenis voor vragen.

Invocabit me et ego exaudiam eum, als gij Mij roept, zal Ik u verhoren, lezen we in de liturgie van deze zondag [Ps 90, 15 (Introïtus van de Mis)]. Is het niet geweldig te zien hoe God voor ons zorgt, hoe Hij voor ons klaarstaat en op ieder ogenblik aandacht heeft voor wat de mens Hem zegt? Hij luistert altijd naar ons, maar in het bijzonder vandaag nu ons hart open staat en het zich wil zuiveren. Wat een vermorzeld en deemoedig hart (Ps 50, 19) aan Hem vraagt, zal Hij zeker niet naast zich neerleggen.

Onze Heer luistert naar ons en wil ons helpen, Hij wil zich in ons leven mengen, ons van het kwade verlossen en ons vullen met het goede: eripiam eum et glorificabo eum, Ik zal hem bevrijden en hem verheerlijken,[Ps 90, 15] zegt Hij over de mens. Dus: hoop op de hemel. En hier staan we, zoals vaker, weer aan het begin van deze innerlijke weg die het geestelijk leven is. De hoop op de verheerlijking maakt ons geloof sterker en doet ons groeien in de liefde. Op die manier beginnen de drie theologale deugden — de goddelijke deugden die ons doen lijken op God, onze Vader — zich te ontvouwen.

Is er een betere manier om de Veertigdagentijd te beginnen? Wij hernieuwen ons geloof, onze hoop en onze liefde, de bron van de geest van boetvaardigheid, van het verlangen naar zuivering. De Veertigdagentijd biedt ons een gelegenheid om meer uitwendige werken van boete te doen. Maar als het daarbij zou blijven, zou de diepe betekenis van de Veertigdagentijd voor het leven van de christen ons ontgaan, want nogmaals, uitwendige daden zijn de vrucht van het geloof, van de hoop en van de liefde.

De gunstige tijd

Exhortamur ne in vacuum gratiam Dei recipiatis, wij vermanen u dan ook: ontvangt zijn genade niet tevergeefs [2 Kor 6, 1 (destijds epistel van de Mis)]. Onze ziel kan zich in deze Veertigdagentijd met goddelijke genade vullen als we de deur van ons hart niet afsluiten. Onze houding moet goed zijn en we moeten willen veranderen; we kunnen niet met de genade van de Heer spelen.

Ik spreek niet graag over vrees voor God, want wat de christen beweegt is de liefde die ons in Christus is geopenbaard en die ons leert om alle mensen en de hele schepping lief te hebben. Maar we moeten het wel hebben over verantwoordelijkheid, want we moeten de dingen serieus nemen. Bedriegt u niet, God laat niet met zich spotten (Gal 6, 7), waarschuwt de apostel ons.

We moeten een besluit nemen. Je mag niet zo leven dat je, zoals ze zeggen, één kaarsje brandend houdt voor de heilige Michaël en een ander voor de duivel. De kaars voor de duivel moet worden gedoofd. We moeten ons leven helemaal opbranden in dienst van de Heer. Als we echt ons best doen om heilig te worden, als we volgzaam zijn en ons leven in de handen van God leggen, dan zal alles goed gaan. Hij staat altijd klaar om ons zijn genade te geven, vooral in deze Veertigdagentijd: de genade voor een nieuwe bekering, voor een stap vooruit in ons leven als christen.

We mogen de Veertigdagentijd niet als een willekeurige periode beschouwen, als een steeds terugkomend deel van de liturgische cyclus. Dit moment is uniek, het is het aanbod van God om ons te helpen en dat horen we aan te nemen. Jezus komt langs en Hij verwacht — vandaag, nu — een grote verandering in ons te zien.

Ecce nunc tempus acceptabile, ecce nunc dies salutis, dit is de gunstige tijd, dit is de dag van het heil (2 Kor 6, 2). Weer klinkt het geroep van de goede herder, zijn liefdevolle oproep: Ecce vocavi te nomine tuo, Ik heb je bij je naam geroepen (Js 4, 1). Hij roept ieder van ons bij de roepnaam die mensen die van ons houden voor ons gebruiken. De liefde van Jezus is niet in woorden te vatten.

Laten we het wonder van de liefde van God overwegen: de Heer komt ons tegemoet, Hij wacht op ons, Hij gaat aan de kant van de weg staan zodat we Hem wel moeten zien! En Hij roept ons persoonlijk, spreekt met ons over onze dingen die ook de zijne zijn, brengt ons tot berouw, maakt dat ons geweten zich openstelt voor een grotere edelmoedigheid, Hij prent in onze ziel het verlangen om trouw te zijn en ons zijn leerlingen te kunnen noemen. De intieme woorden van de genade zijn als een liefdevol verwijt en we moeten erkennen dat Hij ons, in al die tijd dat we Hem door onze eigen schuld niet hebben gezien, niet vergeten is. Christus houdt van ons met de onuitputtelijke liefde van zijn goddelijk hart.

Kijk hoe hij aandringt: Op de gunstige tijd heb ik u verhoord, op de dag van het heil ben ik u te hulp gekomen (2 Kor 6, 2). Als Hij je de heerlijkheid belooft, je op het gunstige moment zijn liefde aanbiedt en je roept, wat ga je Hem dan geven? Welk antwoord ga jij geven, welk antwoord ga ik geven, op de liefde van Jezus die langskomt?

Ecce nunc dies salutis, deze dag die vóór ons ligt is de dag van het heil. Het geroep van de goede Herder bereikt ons: ego vocavi te nomine tuo, Ik heb jou bij je naam geroepen. We kunnen niet anders dan Hem antwoorden — liefde wordt met liefde beantwoord — en zeggen: Ecce ego quia vocasti me (1 Sam 3, 5). U hebt mij geroepen en hier ben ik! Ik heb me vast voorgenomen deze Veertigdagentijd niet voorbij te laten gaan als water dat zonder een spoor na te laten over stenen stroomt. Ik zal me laten doordrenken, laten omvormen; ik zal me bekeren, mij opnieuw tot de Heer richten, Hem liefhebben zoals Hij wil dat we Hem liefhebben.

Gij zult de Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw verstand (Mt 22, 37). Wat blijft er dan nog in uw hart over — zegt de heilige Augustinus — waarmee u uzelf nog liefhebt? Wat blijft er over in uw ziel, in uw verstand? ‘Ex toto’,staat er, ‘totum exigit te, qui fecit te’, Degene die je gemaakt heeft, vraagt alles van jou [Sermo 34, 4, 7 (PL 38, 212)].