Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is apostolaat → goddelijk kindschap en hoop.

Jezus had de avond tevoren hard gewerkt en toen Hij op weg ging, voelde Hij de honger. Gedreven door de noodzaak die honger te stillen gaat Hij naar de vijgeboom die —in de verte— zijn prachtige bladertooi laat zien. De heilige Marcus verhaalt ons, dat het niet de tijd van de vijgen (Mar 11, 13) was. Maar onze Heer gaat naar de boom toe om vijgen te plukken, terwijl Hij heel goed weet, dat Hij er niet een zal vinden in dat seizoen. Desondanks gaat Hij naar de boom zonder vruchten die met zijn overvloed aan bladeren zo vruchtbaar schijnt en Hij beveelt: Niemand zal in eeuwigheid nog vruchten van je eten! (Mar 11, 14).

Dat is hard, ja! Je zult nooit meer vrucht dragen! Wat moet er toen in de apostelen omgegaan zijn, zeker als ze bedachten dat het de Wijsheid Gods was die sprak! Christus vervloekte die boom, omdat hij alleen maar de schijn van vruchtbaarheid vond, gebladerte. Zo leren we, dat we geen enkel excuus hebben als we niet iets voortbrengen. Misschien wordt er gezegd: ?Ik beschik niet over de benodigde kennis… Geen excuus! Of men geeft toe: ?het komt door ziekte, door mijn talent dat niet groot is, door de omstandigheden die niet meewerken, door de omgeving…!? Die smoesjes tellen evenmin! Wee degene, die zich tooit met het gebladerte van een vals apostolaat, die zich siert met de bladertooi van een leven vol schijnvruchten, zonder eerlijk streven vrucht voort te brengen. Hij schijnt zijn tijd goed te gebruiken: hij draaft heen en weer, organiseert, hij vindt een nieuwe methode uit om alles op te lossen… Maar er komt niets te voorschijn. Niemand zal zich kunnen voeden met zijn activiteiten, waaraan het bovennatuurlijk sap ontbreekt.

Laten we de Heer vragen, dat wij bereid mogen zijn met een heroïsche vruchtbaarheid te werken. Want bij heel wat mensen op aarde ontdekt men, als men dichterbij komt, alleen maar bladeren; grote, blinkende, glanzende bladeren. Enkel en alleen maar gebladerte, verder niets. En de zielen kijken ons aan in de hoop hun honger te stillen, hun honger naar God. We moeten niet vergeten, dat we over alle hulpmiddelen beschikken: voldoende kennis van de leer, de genade van God, ondanks al onze kleine gebreken.

Sta me toe, voor de zoveelste maal, dat ik u laat delen in een heel klein stukje van mijn eigen ervaring. In de aanwezigheid van God open ik mijn ziel voor u in de volle overtuiging dat ik in niets als een voorbeeld kan dienen, dat ik een vod ben, een arm instrument, doof en dom, waarvan de Heer gebruik maakt, opdat met groter zekerheid duidelijk is, dat Hij feilloos kan schrijven met een tafelpoot. Als ik u over mezelf vertel, komt daarom nooit de gedachte bij me op —zelfs geen luttel moment— dat er in mijn handelen enige verdienste van mijzelf ligt. Nog veel minder wil ik u de weg voorschrijven waarlangs de Heer mij gevoerd heeft, want het kan heel goed zijn, dat de Meester van u niet vraagt wat mij zoveel geholpen heeft ongehinderd in dit Opus Dei, waaraan ik mijn hele leven heb gewijd, te werken.

Ik verzeker u, ik heb het met mijn handen gevoeld en met mijn ogen gezien: als u zich op de goddelijke Voorzienigheid verlaat, als u zich onbekommerd in zijn alvermogende armen werpt, zult u nooit gebrek hebben aan middelen om God, de heilige Kerk en de zielen te dienen zonder een van uw andere plichten te verwaarlozen. En u zult bovendien vervuld zijn van een vreugde en een vrede die mundus dare non potest (vgl. Joh 14, 27), de wereld niet kan geven, die het bezit van alle aardse goederen niet kan geven.

Sinds het begin van het Opus Dei in het jaar 1928 —terzijde: ik rekende op geen enkel menselijk hulpmiddel— heb ik nooit één cent onder mijn persoonlijk beheer gehad. Ik heb me evenmin rechtstreeks bemoeid met de financiële problemen die allen die iets met schepselen, met mensen van vlees en bloed en niet met engelen ondernemen, vanzelfsprekend op hun weg vinden, omdat ze materiële hulpmiddelen nodig hebben om hun werk doeltreffend op te bouwen.

Om zijn apostolische activiteiten vol te kunnen houden heeft het Opus Dei de royale medewerking van veel mensen nodig gehad. En ik denk dat die behoefte er wel altijd zal zijn, tot aan het einde der tijden, enerzijds omdat dit werk nooit winstgevend is en anderzijds omdat, hoewel het aantal mensen dat meehelpt en het werk van mijn kinderen groeit, zolang Gods liefde aanwezig is, het apostolaat zich uitbreidt en de behoeften toenemen. Zo heb ik mijn kinderen meer dan eens aan het lachen gebracht. Terwijl ik hen vurig aanspoorde een trouw antwoord te geven op de genade van God, moedigde ik hen ook aan onbeschaamd tegen de Heer te keer te gaan en Hem om meer genade te vragen en tegelijk ook om geld, baar en klinkend geld, waar we zo'n acute behoefte aan hadden.

In de eerste jaren hadden we zelfs gebrek aan het allernoodzakelijkste. Door Gods licht gelokt verzamelden zich rondom mij arbeiders, ambachtslieden, studenten… die niets wisten van onze armoede en ons gebrek, want binnen het Opus Dei hebben we het met de hulp van de hemel altijd voor elkaar gekregen zo te werken, dat opoffering en gebed overvloedig maar verborgen waren. Als ik nu terugkijk op die tijd, loopt mijn hart over van intense dankbaarheid: wat was onze ziel toen vervuld van zekerheid! We wisten dat, wie het Rijk Gods en zijn gerechtigheid zocht, het overige als toegift geschonken zou krijgen (vgl. Mat 6, 33). En ik kan u verzekeren, dat we niet één initiatief tot apostolaat uit de weg gegaan zijn bij gebrek aan materiële bronnen: met zijn bekende Voorzienigheid bezorgde God onze Vader ons op de een of andere manier wat we nodig hadden. Zo hebben we geleerd dat Hij altijd een goed betaler is.

Het voorbeeld van Jezus Christus

Quasi modo geniti infantes… Het heeft mij vreugde verschaft overal deze mentaliteit van kleine kinderen van God te verspreiden. Door deze mentaliteit kunnen we meer genieten van de woorden die we ook in de liturgie van de Mis vinden: al wat uit God geboren is, is overwinnaar van de wereld (1 Joh 5, 4), komt alle moeilijkheden te boven, behaalt de overwinning in die grote slag om vrede in de zielen en in de samenleving.

Onze wijsheid en onze kracht bestaan juist in het besef van onze kleinheid en ons niets zijn voor het aangezicht van God. Tegelijkertijd moedigt Hij ons aan met vertrouwvolle zekerheid te handelen en Jezus Christus, zijn Eniggeboren Zoon, ondanks onze fouten en persoonlijke gebreken te verkondigen, mits er naast onze zwakte geen gebrek is aan strijd met het doel om te winnen.

U hebt mij vaak deze raad uit de Heilige Schrift horen aanhalen: discite benefacere (Jes 1, 17), leert het goede te doen, want het is zeker dat wij moeten leren en onderrichten het goede te doen. Laten we bij onszelf beginnen. We leggen ons erop toe te ontdekken wat het goede is, dat we moeten nastreven, voor ieder van ons, vooral voor onze vrienden, voor iedereen. Ik ken geen betere weg om de grootheid van God te overwegen dan door te leren Hem te dienen vanuit het onzegbare en eenvoudige oogmerk dat Hij onze Vader is en wij zijn kinderen zijn.

De strijd van het kind van God gaat niet gepaard met verdriet om een gemis, met doffe gelatenheid, gebrek aan blijdschap. Deze strijd is de reactie van de verliefde minnaar, die als hij werkt en als hij uitrust, als hij geniet en als hij lijdt, zijn gedachten op zijn geliefde richt en omwille van haar de diverse problemen het hoofd biedt. In ons geval geldt bovendien: God verliest —nogmaals— geen veldslagen en wij zullen dus, aan zijn zijde, overwinnaars genoemd worden. Hij leidt mij, als ik zijn verlangens volg —ik spreek uit ervaring— naar grazige weiden. Hij voert mij naar wateren van rust. Hij verkwikt mijn ziel. Hij leidt mij in sporen van waarheid, getrouw aan zijn naam. Moest ik gaan door het dal van de schaduw des doods, kwaad zou ik niet vrezen. Want naast mij gaat Gij. Uw stok en uw staf zijn mijn troost (Ps 23, 2­4).

In de gevechten van de ziel is strategie vaak een kwestie van tijd, van het toepassen van het juiste hulpmiddel, met geduld, koppig. Vermeerder uw akten van hoop. Denk er aan dat u nederlagen zult lijden of in uw innerlijk leven ups en downs —God geve, dat ze minimaal zijn— zult ondergaan, want niemand blijft van dergelijke tegenvallers gevrijwaard. Maar de Heer, die almachtig en barmhartig is, heeft ons de juiste middelen ter beschikking gesteld om te overwinnen. We hoeven ze alleen maar toe te passen, zoals ik al eerder zei, met de vaste bedoeling te beginnen en elk moment, als het nodig is, opnieuw te beginnen.

Neem wekelijks —en altijd als het nodig is, zonder scrupuleus te zijn— uw toevlucht tot het sacrament van de boetvaardigheid, het sacrament van de goddelijke vergeving. Bekleed met de goddelijke genade zullen wij de bergen doorkruisen (vgl. Ps 103, 10), en wij zullen de steile helling beklimmen —de vervulling van onze christenplicht— zonder te stoppen. Als wij, vol goede wil, deze hulpmiddelen gebruiken en als wij de Heer vragen of Hij ons hoop verleent die elke dag groter is, zullen wij de aanstekelijke blijdschap bezitten van hen die zich kinderen van God weten: Indien God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn? (Rom 8, 31). Optimisme dus. Gedreven door de kracht van de hoop zullen we strijden de kleverige vlek uit te wissen die de zaaiers van de haat hebben achtergelaten en de wereld met een vreugdevol perspectief herontdekken, omdat die mooi en zuiver uit Gods handen is voortgekomen. Wij zullen Hem haar even mooi teruggeven, als wij leren echt berouw te hebben.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift