Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Verlossing → medeverlossen met Christus.

Werk hoort noodzakelijk bij het leven van de mens. Het brengt inspanning, vermoeidheid en uitputting met zich mee, vormen van lijden en strijden die horen bij het menselijk bestaan, en die een teken zijn van de realiteit van de zonde en van de noodzaak van de verlossing. Maar op zichzelf is werken geen vloek of straf. Wie zo redeneert heeft de heilige Schrift niet goed gelezen.

Het wordt tijd dat wij, christenen, openlijk en duidelijk verkondigen dat werken een geschenk van God is en dat het absoluut geen zin heeft de mensen in categorieën te verdelen op basis van het soort werk dat zij doen, waarbij het ene hoger wordt aangeslagen dan het andere. Werk, ieder werk, getuigt van de waardigheid van de mens en van zijn heerschappij over de schepping. Juist op dat terrein ontwikkelen we onze persoonlijkheid. Het werk schept een band met andere mensen, het is een inkomstenbron voor het gezin, het is een middel om bij te dragen aan de verbetering van de maatschappij waarin we leven en aan de vooruitgang van de hele mensheid.

Voor een christen worden deze perspectieven nog wijder en grootser, want voor hem betekent werken dat hij deelneemt aan het scheppingswerk van God. Deze heeft de mens, toen Hij hem schiep, gezegend met de woorden: Wees vruchtbaar en vermenigvuldig u; bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, de vogels in de lucht en over alle levende wezens die zich op aarde voortbewegen (Gen 1, 28). Omdat Christus gewerkt heeft is de arbeid voor ons bovendien een verloste en verlossende realiteit. Het werk is niet alleen de leefwereld van de mens, maar ook een middel, een weg naar de heiligheid, iets dat geheiligd kan worden en heilig maakt.

De christen weet dat hij door het doopsel op Christus is geënt en door het vormsel is toegerust om voor Christus te strijden; dat hij is geroepen om in de wereld te werken en daar te delen in het koninklijk, profetisch en priesterlijk ambt van Christus; dat hij één is geworden met Christus door de Eucharistie, het sacrament van de eenheid en de liefde. Daarom moet hij, zoals Christus, onder de mensen leven en van iedereen om hem heen en van de hele mensheid houden.

Het geloof maakt dat wij God erkennen in Christus, dat we Hem als onze Redder zien, ons met Hem identificeren en dat we doen zoals Hij. Nadat de Verrezene de twijfel bij de apostel Thomas had weggenomen door hem zijn wonden te laten zien, riep Hij uit: Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben (Joh 20, 29). Hier, is het commentaar van de heilige Gregorius de Grote, gaat het in het bijzonder over ons, want wij bezitten Hem die wij lichamelijk niet gezien hebben op geestelijke wijze. Het gaat om ons, maar op voorwaarde dat onze handelingen in overeenstemming zijn met ons geloof. Slechts hij die zijn geloof door zijn werken in daden omzet, gelooft werkelijk. Daarom zegt de heilige Paulus van de mensen wier geloof slechts uit lege woorden bestaat: zij beweren wel dat ze God kennen, maar ze verloochenen Hem door hun werken [In Evangelia homiliae, 26, 9 (PL 76, 1202)].

Het is niet mogelijk om in Christus zijn wezen als Godmens te scheiden van zijn taak als Verlosser. Het Woord is vlees geworden en is op aarde gekomen ut omnes homines salvi fiant, opdat alle mensen gered worden (zie 1 Tim 2, 4). Ondanks onze persoonlijke ellende en onze tekortkomingen zijn wij een andere Christus, Christus zelf, want ook wij zijn geroepen om alle mensen te dienen.

Steeds weer moet het gebod klinken dat door de eeuwen heen zijn kracht zal behouden: Vrienden, schrijft de heilige Johannes, ik leg u geen nieuw gebod op. Het is het oude gebod dat gij altijd gehad hebt; het is de boodschap die gij vanaf het begin hebt gehoord. Toch is het ook weer een nieuw gebod en dat geldt van Christus maar ook van u: want de duisternis gaat voorbij en het waarachtige licht schijnt reeds. Wie zegt in het licht te zijn en zijn broeder haat, die is nog steeds in de duisternis. Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht en hij komt niet ten val (1 Joh 2, 7-10).

Onze Heer is gekomen om aan alle mensen de vrede, de blijde boodschap en het leven te brengen. Niet alleen aan de rijken, en niet alleen aan de armen. Niet alleen aan de geleerden, ook niet alleen aan de ongeletterden, neen, aan allen. Aan al onze broeders en zusters, want dat zijn wij omdat wij kinderen zijn van dezelfde Vader, kinderen van God. Er is maar één ras: het ras van de kinderen van God. Er is maar één huidskleur: de kleur van de kinderen van God. En er is maar één taal: de taal die zonder de klank van woorden tot ons hart en tot ons verstand spreekt, maar waardoor we God leren kennen en elkaar leren liefhebben.

Christus bekendmaken

Alle gebeurtenissen in het leven — in ons persoonlijk leven en in zekere zin ook alles wat zich op de beslissende momenten van de geschiedenis afspeelt — beschouw ik als een oproep van God om de waarheid onder ogen te zien. Voor de christenen zijn het ook gelegenheden om met de hulp van de genade, door woorden en werken de Geest te verkondigen tot wie wij behoren (zie Lc 9, 55).

Alle generaties christenen moeten de tijd waarin zij leven verlossen en heiligen, en daarom de zorgen van hun medemensen begrijpen en delen, om hen met de gave van talen te laten zien hoe ze kunnen beantwoorden aan de werking van de heilige Geest en aan de overvloedige rijkdom van het goddelijk Hart. Wij christenen hebben de taak om de oude en altijd nieuwe boodschap van het evangelie te verkondigen aan de wereld waarin wij leven.

Het is niet waar dat de mensen van onze tijd — de mensen in het algemeen of zelfs massaal — ontoegankelijk of onverschillig zouden zijn voor alles wat het christelijk geloof leert over de bestemming en het wezen van de mens. Het is niet waar dat de mensen van onze tijd alleen aan dingen van de wereld denken en de hemel vergeten. Hoewel het niet ontbreekt aan ideologieën die zich in zichzelf opsluiten en aan mensen die deze steunen, kent ook onze tijd karakterloosheid en grote idealen, lafheid en heldhaftigheid, desillusies en grote aspiraties. Er zijn mensen die dromen van een nieuwe wereld die rechtvaardiger en menselijker is, terwijl anderen, die misschien teleurgesteld zijn door het vastlopen van hun eerdere idealen, hun toevlucht zoeken in een egoïstische rust of blijven vasthouden aan de dwaling.

Aan al deze mannen en vrouwen, waar ze ook zijn, en of we ze nu in een overwinningsroes of verslagen aantreffen, moeten we de plechtige en duidelijke woorden van de apostel Petrus in de dagen na Pinksteren bekendmaken: Jezus is de hoeksteen, de Verlosser, Hij is alles in ons leven, want buiten Hem is er geen andere Naam onder de hemel aan de mensen gegeven, waarin wij gered moeten worden (Hand 4, 12).

Vandaag, op het feest van het heilig Sacrament, kunnen we samen overwegen hoeveel Christus wel van ons moet houden dat Hij in zijn liefde zover is gegaan dat Hij, verborgen onder de sacramentele gedaanten, bij ons is willen blijven. Het is of we zelf aanwezig zijn bij zijn onderricht aan de menigte: Eens (…) ging een zaaier uit om te zaaien. Bij het zaaien viel een gedeelte op de rotsachtige plekken waar het niet veel aarde had; het schoot snel op omdat het in ondiepe grond lag. Toen de zon was opgekomen kreeg het te lijden van de hitte, zodat het verdorde bij gebrek aan wortel. Weer een ander gedeelte viel onder de distels en deze schoten op, zodat het verstikte. Een ander gedeelte tenslotte viel op goede grond en leverde vrucht op: deels honderd-, deels zestig-, deels dertigvoudig (Mt 13, 3—8).

Dit tafereel is ook nu actueel. Ook vandaag gaat de goddelijke zaaier uit om te zaaien. Hij gaat door met het verlossingswerk en Hij wil zich daarbij van ons bedienen. Hij wil dat de christenen alle wegen op aarde openen voor zijn liefde en Hij nodigt ons uit de goddelijke boodschap tot in de verste uithoeken van de wereld te verkondigen door een goed voorbeeld en door de verspreiding van de leer. Hij ziet graag dat wij als burger en als lid van de Kerk onze plichten trouw vervullen, dat we zoals Christus worden door ons beroepswerk en de verplichtingen van onze levensstaat te heiligen.

Als we om ons heen kijken in de wereld waarvan we houden omdat die door God is gemaakt, dan zien we de parabel werkelijkheid worden. Het woord van Jezus is vruchtbaar, het maakt in velen het verlangen wakker om zich te geven en trouw te zijn. Het leven en het gedrag van de mensen die God dienen heeft de geschiedenis veranderd. Ook veel mensen die Hem niet kennen laten zich leiden door idealen die uit het christendom voortkomen, misschien zonder dat zij zich daarvan bewust zijn.

We zien echter ook dat een deel van het zaad op onvruchtbare aarde valt of tussen distels en dorens terecht komt; dat er harten zijn die zich afsluiten voor het licht van het geloof. De idealen van vrede, verzoening en broederschap worden geaccepteerd en verkondigd, maar ze worden niet zelden door de feiten gelogenstraft. Sommige mensen doen tevergeefs hun best om de stem van God te smoren en met bruut geweld verhinderen ze de verbreiding ervan, of ze maken gebruik van een minder opvallend wapen dat misschien nog wreder is omdat het de geest gevoelloos maakt: onverschilligheid

Het brood en de oogst: gemeenschap met alle mensen

Jezus, zei ik jullie aan het begin, is de zaaier. En door de christenen zet Hij zijn goddelijk zaaien voort. Hij drukt het zaad in zijn gewonde handen, doordrenkt het met zijn bloed, reinigt het, zuivert het en strooit het uit in de voren die de wereld symboliseren. Hij strooit de korrels één voor één uit, opdat iedere christen in zijn eigen omgeving getuigenis geeft van de vruchtbaarheid van de dood en de verrijzenis van de Heer.

In de handen van Christus moeten we ons door zijn verlossend bloed laten doordrenken, ons in het rond laten strooien en het leven aanvaarden zoals God het voor ons wil. We moeten ervan overtuigd zijn dat het zaad in de aarde moet vallen en moet sterven als het vrucht wil dragen (zie Joh 12, 24] Daarna schiet de halm op en komt de aar tevoorschijn. De aar wordt brood dat door God zal worden omgezet in het Lichaam van Christus. Zo verenigen wij ons opnieuw met Jezus die de zaaier is. Omdat het brood één is, vormen wij allen samen één lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene brood (1 Kor 10, 17).

Laten we nooit uit het oog verliezen dat er geen vruchten zijn als er niet eerst gezaaid wordt. Als we willen dat de mensen Christus leren kennen en, als ze Hem eenmaal kennen, naar Hem gaan hongeren, dan moeten we het woord van God edelmoedig uitstrooien. Dit feest van Sacramentsdag, Corpus Christi, het Lichaam van Christus, het Brood des levens, is een welkome aanleiding om te mediteren over de honger naar waarheid, naar gerechtigheid, eenheid en vrede die we bij de mensen kunnen zien. Wat de honger naar vrede betreft kunnen we met de heilige Paulus zeggen: Christus is onze vrede, pax nostra (Ef 2, 14). Het verlangen naar waarheid moet ons eraan herinneren dat Jezus de weg, de waarheid en het leven is (Joh 14, 6). De mensen die naar de eenheid verlangen moeten wij naar Christus leiden die ons vraagt om consummati in unum, volmaakt één te zijn (Joh 17, 23] De honger naar gerechtigheid moet ons naar de bron van de eendracht onder de mensen brengen: naar het goddelijk kindschap waardoor we broeders en zusters zijn van elkaar.

Vrede, waarheid, eenheid, gerechtigheid. Wat moeilijk lijkt het soms om de hindernissen te overwinnen die de saamhorigheid tussen de mensen in de weg staan! En toch zijn wij christenen geroepen om dat grote wonder van de broederlijkheid waar te maken: om met Gods genade te bereiken dat de mensen elkaar christelijk behandelen, elkanders lasten dragend, (Gal 6, 2) door het gebod van de liefde te beleven dat de band van de volmaaktheid is en de samenvatting van de wet (zie Kol 3, 14; Rom 13, 10).

De liefde van Christus naar anderen brengen

God zegt niet: in plaats van een hart geef Ik je een wil als die van een zuivere geest. Nee, Hij geeft ons een hart, een hart van vlees, zoals dat van Christus. Ik heb niet een hart om God lief te hebben en een ander om de mensen lief te hebben. Met hetzelfde hart waarmee ik van mijn ouders heb gehouden en waarmee ik van mijn vrienden houd, met datzelfde hart houd ik van Christus, van God de Vader, van de heilige Geest en van de Maagd Maria. We kunnen er niet vaak genoeg bij stilstaan dat wij heel menselijk moeten zijn, anders kunnen we niet goddelijk zijn.

Als onze menselijke liefde, onze liefde hier op aarde, echt is dan helpt dat ons iets van de goddelijke liefde te proeven en enig idee te hebben van de liefde waarmee we van God zullen genieten en die er in de hemel onder ons zal heersen, wanneer Onze Lieve Heer alles in allen (I Kor 15, 28) zal zijn. En als we eenmaal beginnen te begrijpen wat de goddelijke liefde is, zal dat een stimulans voor ons zijn om meer begrip te hebben, edelmoediger te zijn, en ons meer te geven.

We moeten geven wat we hebben ontvangen, anderen leren wat we zelf hebben geleerd, anderen zonder hoogmoed en in alle eenvoud laten delen in de kennis van de liefde van Christus. Van jullie werk, van jullie beroep, kunnen en moeten jullie een dienst maken. Werk dat goed gedaan wordt, waar vooruitgang in zit en dat ook bijdraagt aan de vooruitgang, dat gebruik maakt van de ontwikkelingen in de cultuur en de techniek, heeft een belangrijke functie en komt de hele mensheid ten goede, mits we het doen uit edelmoedigheid en niet uit egoïsme, uit liefde voor allen en niet in ons eigen voordeel. Kortom: als we het doen vanuit de christelijke levensvisie.

Als je zo werkt kun je in je contacten de liefde van Christus tastbaar maken door vriendschap, begrip, vrede en menselijke warmte. Net zoals Christus weldoende rondgingHand 10, 38) over alle wegen van Palestina, moeten ook jullie over alle menselijke wegen gaan en — in het gezin, in de maatschappij, in je beroep, in de cultuur en in je vrije tijd — overvloedig vrede zaaien. Dat zal het beste bewijs zijn dat het Rijk van God in je hart is. Wij zijn overgegaan van de dood naar het leven, schrijft de heilige apostel Johannes, omdat wij onze broeders liefhebben (1 Joh 3, 14).

Maar iemand kan alleen met deze liefde in het leven staan als hij in de school van het hart van Jezus wordt gevormd. Alleen als wij naar het hart van Jezus kijken en erover mediteren, zal het lukken om ons eigen hart te bevrijden van haat en onverschilligheid. Alleen dan kunnen we christelijk reageren op het lijden van anderen, op hun verdriet.

Denk aan de scène die de heilige Lucas ons vertelt, toen Jezus in de omgeving van de stad Naïn kwam (zie Lc 7, 11-17). Hij ziet het verdriet van de mensen die Hij daar tegenkomt. Hij had hen voorbij kunnen gaan of kunnen afwachten of ze Hem een verzoek zouden doen. Maar Hij loopt niet door en neemt ook geen afwachtende houding aan. Hij neemt het initiatief, bewogen door het verdriet van een weduwe die het enige wat ze nog had, verloren had: haar zoon.

De evangelist vertelt dat Jezus medelijden kreeg. Misschien was zijn ontroering ook zichtbaar, zoals bij de dood van Lazarus. Hij was en is niet ongevoelig voor het lijden uit liefde, en Hij vindt het erg dat ouders van hun kinderen gescheiden worden. Hij overwint de dood om leven te geven, zodat degenen die van elkaar houden bij elkaar kunnen zijn. Maar Hij eist in de eerste plaats en tegelijkertijd dat de liefde voor God, die vorm moet geven aan een echt christelijk leven, voorrang krijgt.

Christus weet dat er een grote menigte om Hem heen staat en dat die stomverbaasd door het wonder overal zal rondvertellen wat er gebeurd is. Maar Hij maakt geen ophef over wat hij gaat doen. Hij is buitengewoon getroffen door het leed van deze vrouw en wil niet anders dan haar troosten. Hij gaat naar haar toe en zegt: Huil maar niet (Lc 7, 13). Alsof Hij haar wil zei: Ik wil je niet in tranen zien, want Ik ben vreugde en vrede op aarde komen brengen. En dan gebeurt het wonder, de manifestatie van de macht van Jezus, die God is. Maar voordat Hij dit deed was Hij in zijn ziel geraakt, wat een duidelijk teken is van de zachtmoedigheid van het Hart van de mens Jezus Christus.