Lijst van punten

Er zijn 7 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Verlossing → redding van de wereld.

Bedenk dat het verlossingswerk is volbracht toen Jezus in de schande en de glorie van het kruis is gestorven, dat voor Joden een aanstoot, voor heidenen een dwaasheid (1 Kor 1, 23) is, en dat het volgens de wil van God zal voortduren tot het uur van de Heer is gekomen. Wat niet met elkaar te verenigen is, is een leven leiden naar het hart van Christus en zich niet gezonden voelen om, zoals Hij, peccatores salvos facere, alle zondaars te redden (1 Tim 1, 15). Maar we mogen ook niet vergeten dat ook wij elke dag meer op de barmhartigheid van God moeten vertrouwen. Dit maakt in ons het verlangen wakker om onszelf te zien als medeverlossers met Christus en met Hem alle mensen te redden, omdat wij ipse Christus zijn en dat ook willen zijn, Christus zelf, die zich als losprijs voor allen heeft gegeven (1 Tim 2, 6).

Hier ligt een grote opgave en het zou verkeerd zijn een afwachtende houding aan te nemen, want de Heer zegt uitdrukkelijk: Doet daar tijdens mijn afwezigheid zaken mee (Lc 19, 13). Terwijl we wachten op de wederkomst van de Heer, die zal komen om zijn koninkrijk volledig in bezit te nemen, kunnen wij niet met onze armen over elkaar gaan zitten. De uitbreiding van het rijk van God is niet alleen de officiële taak van de leden van de Kerk die Christus vertegenwoordigen omdat zij de wijdingsmacht van Hem hebben gekregen. Vos autem estis corpus Christi1 Kor 12, 27), ook gij vormt samen het Lichaam van Christus, leert de apostel ons, met de concrete opdracht tot het einde toe zaken te doen.

Er is nog zoveel te doen! Is er dan in twintig eeuwen niets gebeurd? Zeker wel; er is in deze twintig eeuwen hard gewerkt. Volgens mij is het misprijzend oordeel van sommigen over het werk van de mensen die vóór ons leefden, niet objectief en niet rechtvaardig. In deze twintig eeuwen is er veel en dikwijls heel goed werk geleverd. Ook zijn er fouten gemaakt en is er achteruitgang geweest, zoals er ook nu terugval, angst en schrik is, maar ook moed en onbaatzuchtigheid. De menselijke familie vernieuwt zich echter steeds weer, en iedere generatie moet zich daarom blijven inspannen om de mensen te helpen de grootsheid van hun roeping als kind van God te ontdekken en zich het gebod van liefde voor de Schepper en voor de naaste diep in te prenten.

Het zal ons niet ontgaan dat er nog veel te doen is. Op een dag zei Jezus tegen zijn leerlingen, misschien terwijl Hij naar de golvende beweging van de rijpe aren keek: De oogst is wel groot, maar arbeiders zijn er weinig. Vraagt daarom de Heer van de oogst arbeiders te sturen om te oogsten (Mt 9, 38). Net zoals toen zijn er ook nu te weinig arbeiders die de last van de dag en de brandende hitte (Mt 20, 12) willen verdragen. En als wij, die wel werken, niet trouw zijn, zal gebeuren wat de profeet Joël heeft geschreven: Ontredderd ligt de akker, het land is verdroogd, ja, het koren ligt ontredderd, de most is verschrompeld, de olie verdord. Verslagen moet gij staan, gij boeren, weeklagen moet gij, gij wijnbouwers, om de tarwe en de gerst, want de oogst op het veld is verloren gegaan (Joël 1, 10-11).

Er zal geen oogst zijn als je niet edelmoedig bereid bent om lange, vermoeiende arbeid te doen: ploegen, zaaien, het land onderhouden, en later oogsten en dorsen… Het Rijk van God wordt opgebouwd in de geschiedenis, in de tijd. De Heer heeft die taak aan ons toevertrouwd en niemand kan zich daarvan vrijgesteld voelen. Nu wij Christus in de Eucharistie aanbidden en over Hem mediteren, kunnen we eraan denken dat de tijd om uit te rusten nog niet is aangebroken, dat de dag nog niet ten einde is.

In het boek Spreuken lezen we: Wie zijn land bewerkt, heeft volop te eten (Spr. 12, 11). Laten we de geestelijke les van deze woorden op ons toepassen: wie het land van God niet bewerkt, wie niet trouw is aan de goddelijke opdracht om zich aan anderen te geven en hen te helpen Christus te leren kennen, zal moeilijk kunnen begrijpen wat het eucharistisch Brood is. Niemand waardeert dingen waar hij geen moeite voor hoeft te doen. Als we de heilige Eucharistie willen waarderen en liefhebben moeten we de weg van Jezus volgen: tarwe zijn, sterven, met nieuwe kracht weer opstaan en overvloedig vrucht dragen: honderdvoudig! (zie Mc 4, 8).

Deze weg kan in één woord worden samengevat: liefhebben. Liefhebben is een groot hart hebben, de zorgen delen van de mensen om ons heen, kunnen vergeven, begrip tonen: zich samen met Jezus opofferen voor alle zielen. Door lief te hebben met het hart van Christus zullen we leren dienen en zullen we de waarheid duidelijk en met liefde verdedigen. Daarvoor moet ieder van ons alles uit zijn leven bannen wat het leven van Christus in de weg staat: de gehechtheid aan het gemak, de bekoringen van het egoïsme, de drang onszelf centraal te stellen. Alleen als het leven van Christus zich in ons herhaalt, kunnen wij het aan anderen doorgeven. Alleen door de dood van de graankorrel te ervaren, zullen we in het binnenste van de aarde kunnen werken, haar van binnenuit kunnen omvormen, haar vruchtbaar kunnen maken.

Christelijk optimisme

Het is niet uitgesloten dat we weleens in de bekoring komen dit allemaal te mooi te vinden om waar te zijn, een droom die niet te verwezenlijken is. Maar ik heb met jullie gesproken over het vernieuwen van het geloof en van de hoop; blijf standvastig in het absolute vertrouwen dat onze idealen door Gods wonderen werkelijkheid zullen worden en daarom moeten we ons vastklampen aan de christelijke deugd van de hoop.

We mogen niet wennen aan de wonderen die we voor onze ogen zien gebeuren: aan het geweldige wonder dat de Heer elke dag weer neerdaalt in de handen van de priester. Jezus wil dat we wakker zijn, zodat we ons van de grootheid van zijn macht kunnen overtuigen en opnieuw zijn belofte kunnen horen: Komt, volgt Mij; Ik zal maken dat gij vissers van mensen wordt (Mc 1, 17) Dan zullen jullie doeltreffend zijn en de zielen meetrekken naar God. We moeten dus vertrouwen op de woorden van de Heer: ons inschepen, de riemen pakken, de zeilen hijsen en uitvaren op de wereldzee die Christus ons als erfenis nalaat. Duc in altum et laxate retia vestra in capturam, vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst! (Lc 5, 4).

De apostolische ijver die Christus in ons hart heeft gelegd mag niet ondermijnd of verstikt worden door valse nederigheid. Het is een feit dat we veel ellende met ons meeslepen, maar het is ook zo dat Onze Lieve Heer rekening houdt met onze fouten. Het ontgaat zijn barmhartige blik niet dat wij mensen zijn met beperkingen, zwakheden, onvolmaaktheden en dat we geneigd zijn te zondigen. Maar Hij verlangt van ons dat we strijden en onze gebreken erkennen; niet met de bedoeling dat we ons daardoor laten afschrikken, maar dat we berouw krijgen en het verlangen koesteren om een beter mens te worden.

We moeten er ook aan denken dat we maar werktuigen zijn: Wat zijn Apollos en Paulus eigenlijk? Niet meer dan ondergeschikten die behulpzaam waren bij uw bekering, en wel ieder van ons op zijn eigen manier, zoals de Heer het ons vergund heeft: ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God gaf de groei (1 Kor 3, 5-6). De geloofsleer, de boodschap die we moeten verspreiden, heeft haar eigen, oneindige vruchtbaarheid die niet van ons maar van Christus komt. Het is God zelf die het heilswerk wil verrichten en de wereld wil verlossen.

Als wij niet van Jezus leren hoe we moeten liefhebben, dan zullen we het nooit leren. Als wij, zoals sommigen, zouden denken dat we het hart zuiver bewaren — zodat het God waardig is — door het niet te laten aanraken, het niet te laten besmetten door menselijke genegenheid, dan is het logische gevolg dat we ongevoelig worden voor het leed van anderen. We zouden dan alleen in staat zijn tot een officiële liefdadigheid die dor en levenloos is, en niet tot de waarachtige naastenliefde van Jezus die liefdevol is, vol menselijke warmte. Daarmee wil ik geen valse theorieën rechtvaardigen die een triest excuus zijn om de mensen op dwaalwegen te brengen — ze van God te vervreemden — en ze aan gelegenheden tot zondigen en aan het verderf prijs te geven.

Op het feest van vandaag moeten we de Heer vragen om een hart dat kan meevoelen met de zorgen van onze medemensen, dat kan begrijpen dat de liefde de ware balsem is voor de kwellingen die de mensen op deze wereld vergezellen en niet zelden benauwen. Al het andere kan hooguit een moment afleiding bezorgen om daarna bitterheid en wanhoop achter te laten.

Als we anderen willen helpen, dan moeten we van hen houden en die liefde — laat ik het nog eens zeggen — moet begrip en overgave zijn, hartelijkheid en bewuste nederigheid. Zo zullen we begrijpen waarom de Heer de hele wet in dat dubbele gebod heeft willen samenvatten dat uiteindelijk één enkel gebod is: de liefde voor God en de liefde voor de naaste, met heel ons hart (zie Mt 22, 40).

Misschien denken jullie nu dat wij christenen — niet de anderen, maar jij en ik — soms de meest elementaire toepassing van die plicht vergeten. Misschien denken jullie aan al het onrecht waar niets aan gedaan wordt, aan de misstanden die niet worden opgeheven, aan discriminatie die van generatie op generatie overgaat zonder dat er een oplossing voor wordt gezocht die naar de kern van de zaak gaat.

Ik kan jullie geen concrete uitweg voor die problemen aanreiken, en dat is ook niet mijn taak. Maar als priester van Christus is het mijn plicht jullie te wijzen op wat de heilige Schrift zegt. Denk na over het schouwspel bij het Laatste Oordeel dat Jezus zelf heeft beschreven: Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur dat bereid is voor de duivel en zijn trawanten. Want Ik had honger en gij hebt Mij niet te eten gegeven, Ik had dorst en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij niet opgenomen, naakt en Mij niet gekleed; Ik was ziek en in de gevangenis en gij zijt Mij niet komen bezoeken (Mt 25, 41-43).

Een mens of een samenleving die niet reageert op noden of onrecht en zich niet inspant om ze te lenigen, is geen mens of samenleving naar het Hart van Christus. Christenen moeten elkaar vinden in het verlangen om de mensheid te dienen — altijd met behoud van volledige vrijheid bij het bestuderen en uitvoeren van verschillende opties binnen een heel natuurlijk pluralisme — want anders zal hun christendom niet het woord en het leven van Jezus zijn, maar een masker, ze zouden God en de mensen bedriegen.

Leven in het hart van Jezus en ons nauw met Hem verenigen, betekent dus dat we onszelf tot een woning van God maken. Wie Mij liefheeft, zal door mijn Vader bemind worden, (Joh 14, 21) heeft de Heer gezegd. Christus en de Vader komen in de heilige Geest naar de ziel en nemen daar hun intrek (zie Joh 14, 23).

Als we dit begrijpen — al is het maar tot op zekere hoogte — dan verandert er iets wezenlijks is ons. Dan krijgen we honger naar God en maken we de woorden van de psalmist tot de onze: Mijn God, ijverig zoek ik U, mijn ziel dorst naar U, mijn lichaam snakt naar U als dorre aarde zonder water [Zie Ps 62, 2 (opgenomen in de lauden van het feest van het heilig Hart)]. En Jezus, die dit verlangen in ons heeft gevoed, komt ons tegemoet en zegt: Als iemand dorst heeft, hij kome tot Mij, (Joh 7, 37) en Hij biedt ons zijn hart aan om daar rust en kracht te vinden. Als we zijn oproep aanvaarden zullen zijn woorden bevestigd worden en zullen onze honger en dorst naar Hem toenemen, we zullen graag willen dat God een rustplaats vindt in ons hart en dat Hij zijn warmte en licht niet meer van ons wegneemt.

Ignem veni mittere in terram, et quid volo nisi ut accendatur? Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait! [Lc 12, 49 (opgenomen bij de antifoon Ad Magnificat bij de eerste vespers)]. Wij zijn een stukje dichter bij het vuur van Gods liefde gekomen, dat nu de drijfveer van ons leven moet worden. Laten we dit goddelijk vuur vol enthousiasme van het ene tot het andere uiteinde van de wereld brengen en het aan de mensen om ons heen bekend maken, zodat ook zij de vrede van Christus leren kennen en daarin hun geluk kunnen vinden. Een christen die verenigd met het hart van Jezus leeft, kan geen ander doel hebben dan het volgende: vrede in de maatschappij, vrede in de Kerk, vrede in zijn eigen ziel; de vrede van God, die volledig zal worden wanneer zijn Rijk komt.

Maria, Regina pacis, Koningin van de vrede, u hebt geloofd dat de boodschap van de engel in vervulling zou gaan, help ons te groeien in het geloof, standvastig te zijn in de hoop en een grotere liefde te krijgen. Want dat verwacht uw Zoon vandaag van ons, nu Hij ons zijn allerheiligst Hart laat zien.

Christus, Heer van de wereld

Ik wil graag met jullie overwegen op welke wijze Christus die wij als een lieflijk, pasgeboren kindje in Betlehem zagen, de Heer van de wereld is. Want alles in de hemel en op aarde is door Hem geschapen; Hij heeft alles met de Vader verzoend en de vrede tussen hemel en aarde hersteld door het bloed dat Hij op het kruis heeft vergoten (zie Kol 1, 11-16). Nu heerst Christus aan de rechterhand van de Vader. Twee in het wit geklede engelen vertellen het aan de leerlingen die na de hemelvaart van de Heer verwonderd naar de wolken staan te kijken: Mannen van Galilea, wat staat ge naar de hemel te kijken? Deze Jezus die van u is weggenomen naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkeren als gij Hem naar de hemel hebt zien gaan (Hand 1, 11).

Door Hem heersen de koningen (zie Spr 8, 15), met het verschil dat koningen, de menselijke autoriteiten, weer verdwijnen en het koninkrijk van Christus voor altijd en eeuwigEx 15, 18) zal duren. Zijn koninkrijk is een eeuwig koninkrijk en zijn heerschappij blijft van geslacht tot geslacht (Dan 3, 100).

Het rijk van Christus is niet zomaar een uitdrukking, noch retoriek. Christus leeft, ook als mens, met hetzelfde lichaam dat Hij bij de menswording heeft aangenomen, dat verrezen is na de dood aan het kruis en dat nu met zijn menselijke ziel verenigd in de Persoon van het Woord verheerlijkt wordt. Christus, waarlijk God en waarlijk mens, leeft en heerst en is de Heer van de wereld. Alles wat leeft wordt alleen door Hem in leven gehouden.

Maar waarom verschijnt Hij nu niet in al zijn heerlijkheid? Omdat zijn koninkrijk, ook al is het in de wereld, niet van deze wereld is (Joh 18, 36). Jezus heeft Pilatus geantwoord: Ja, koning ben Ik. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen om getuigenis af te leggen van de waarheid. Ieder die uit de waarheid is, luistert naar Mijn stem (Joh 18, 37). Allen die van de Messias een zichtbare tijdelijke macht verwachtten, hebben zich vergist: het koninkrijk van God is geen zaak van eten en drinken, maar van gerechtigheid, van vrede en vreugde door de heilige Geest (Rom 14, 17).

Waarheid en gerechtigheid, vrede en vreugde in de heilige Geest, dat is het rijk van Christus. Het goddelijk handelen waardoor de mens wordt gered zal zijn hoogtepunt krijgen aan het einde van de geschiedenis, wanneer de Heer, die hoog in het paradijs is gezeteld, zal komen om de mensen definitief te oordelen.

Christus begint zijn prediking op aarde niet met een politiek programma, maar Hij zegt: Bekeert u, want het Rijk der hemelen is nabij (Mt 3, 2; 4, 17). Hij draagt zijn leerlingen op dit goede nieuws te verkondigen (zie Lc 10, 9) en Hij leert ons dat we in ons gebed om de komst van het koninkrijk moeten vragen (zie Mt 6, 10). Dat is het rijk van God en zijn gerechtigheid, een heilig leven; dat is wat we in de eerste plaats moeten zoeken, (zie Mt 6, 33) alleen dit is wat werkelijk noodzakelijk is (zie Lc 10, 42).

De verlossing die Christus verkondigt is een uitnodiging die Hij tot iedereen richt: Het Rijk der hemelen gelijkt op een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. Hij stuurde zijn dienaars uit om allen te roepen die hij tot de bruiloft had uitgenodigd (Mt 22, 2). Daarom openbaart de Heer dat het Koninkrijk Gods midden onder u is (Lc 17, 21).

Niemand die uit eigen beweging de liefdevolle eisen van Christus aanvaardt, wordt uitgesloten van de verlossing: opnieuw geboren worden (zie Joh 3, 5); worden als een kind, in eenvoud van geest (zie Mc 10, 15; Mt 18, 3;5, 3) zijn hart verre houden van alles wat ons van God verwijdert [“Voorwaar, Ik zeg u: Voor een rijke is het moeilijk het Rijk der hemelen binnen te gaan” (Mt 19, 23)]. Jezus wil daden en niet alleen maar woorden (zie Mt 7, 21). Hij verlangt een volledige inzet want alleen degenen die strijden, zullen het eeuwig erfdeel verdienen (“Het Rijk der hemelen wordt geweld aangedaan en geweldenaars maken het buit” (Mt 11, 12).

De voltooiing van het koninkrijk — het definitieve oordeel waardoor we gered of verdoemd worden — zal niet hier op aarde plaatsvinden. Het koninkrijk is nu als een zaadje, (zie Mt 13, 24) als het groeien van het mosterdzaadje (zie Mt 13, 31-32). De voltooiing is te vergelijken met de visvangst waarbij een sleepnet op het land wordt getrokken, waarna degenen die gerechtigheid hebben beoefend en degenen die onrecht hebben bedreven er met een verschillende bestemming uit worden gehaald (zie Mt 13, 47-48). Maar zolang we hier op aarde leven, lijkt het koninkrijk op zuurdesem dat een vrouw nam en met drie maten meel mengde, totdat de hele massa was gegist (zie Mt 13, 33).

Wie begrijpt over welk rijk Christus spreekt, die begrijpt ook dat het de moeite waard is om alles op het spel te zetten om het te verwerven: het is de parel die de koopman krijgt door alles te verkopen wat hij bezit; het is de schat die op de akker wordt gevonden (zie Mt 13, 44-46). Het koninkrijk der hemelen is moeilijk te veroveren en niemand heeft de zekerheid dat hij het zal bereiken (zie Mt 21, 43; 8, 12), hoewel zijn poorten wagenwijd opengaan bij het nederig roepen van de rouwmoedige mens. Een van de misdadigers die met Jezus waren gekruisigd smeekt Hem: Heer, denk aan mij, wanneer Gij in uw koninkrijk gekomen zijt. En Jezus sprak tot hem: Voorwaar, Ik zeg u: Vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs (Lc 23, 42-43).

De persoonlijke vrijheid

Een christen mag in zijn werk — en het is zijn plicht te werken — niet de hand lichten met de eisen die van nature passen bij de aard van zijn werk. Als met de uitdrukking de zegen over de menselijke activiteiten zou worden bedoeld dat daarmee hun eigen dynamiek ongedaan wordt gemaakt of eraan wordt ontnomen, dan zou ik die woorden niet willen gebruiken. Ik ben ervan overtuigd dat de dagelijkse bezigheden van de mensen geen soort confessioneel uithangbord moeten hebben. Ik vind namelijk, met alle respect voor andere meningen, dat we dan het gevaar lopen de heilige naam van ons geloof lichtvaardig te gebruiken. Bovendien is het etiket katholiek af en toe gebruikt om mentaliteiten en manieren van doen te rechtvaardigen die menselijk gezien niet bepaald prijzenswaardig waren.

Aangezien de wereld met alles wat daar is goed is — met uitzondering van de zonde —omdat zij uit de handen van God is voortgekomen, moet een christen in de voortdurende strijd om God niet te beledigingen, een positieve strijd uit liefde, samen met zijn medeburgers al het aardse als een opdracht beschouwen, en alle zaken die betrekking hebben op de waardigheid van de persoon verdedigen.

Heel in het bijzonder mag hij het grote goed van de persoonlijke vrijheid niet uit het oog verliezen. Alleen als hij de individuele vrijheid van anderen met de daarbij behorende persoonlijke verantwoordelijkheid verdedigt, kan hij ook op een menselijk en christelijk eerzame manier zijn eigen vrijheid verdedigen. Ik blijf steeds herhalen dat de Heer ons, zonder enige verdienste van onze kant, een groot bovennatuurlijk geschenk heeft gegeven: de goddelijke genade, en een prachtig menselijk geschenk: de persoonlijke vrijheid. Dit eist van ons dat we integer zijn en ons best doen om ons binnen de goddelijke wetten te bewegen; want waar de Geest van God is, daar is vrijheid (2 Kor 3, 17). Anders ontaardt dit in willekeur.

Het koninkrijk van Christus is een rijk van vrijheid waar geen andere slaven zijn dan zij die zich vrijwillig door de liefde van God gevangen laten nemen. Deze gezegende slavernij uit liefde maakt ons vrij! Zonder vrijheid kunnen wij niet aan de genade beantwoorden; zonder vrijheid kunnen we ons niet in vrijheid aan de Heer geven op grond van het meest bovennatuurlijke motief dat er is: omdat we er zin in hebben.

Sommigen van degenen die nu naar mij luisteren, kennen mij al jaren. Jullie kunnen bevestigen dat ik al mijn hele leven de persoonlijke vrijheid en de persoonlijke verantwoordelijkheid verkondig. Ik heb die overal gezocht en die zoek ik nog steeds, zoals Diogenes naar een mens zocht. En ik houd er steeds meer van, meer dan van alle dingen op aarde; het is een schat die we nooit genoeg kunnen waarderen.

Als ik over persoonlijke vrijheid spreek, gebruik ik dat begrip niet als voorwendsel om het over thema”s te hebben die misschien heel gerechtvaardigd zijn, maar mij in mijn functie als priester niet aangaan. Het is nu eenmaal niet mijn taak om wereldlijke, tijdgebonden onderwerpen te behandelen. Het zijn zaken die Christus aan de vrije en bezonnen discussie van de mensen heeft overgelaten. Ik weet ook dat de priester menselijke partijdigheid tot elke prijs uit de weg moet gaan, en dat hij zijn de mond alleen moet opendoen om de zielen naar God te brengen, naar zijn verlossingsleer, naar de sacramenten die Jezus heeft ingesteld, naar het innerlijk leven dat ons dichter bij de Heer brengt, want wij weten dat wij zijn kinderen zijn en dus broeders en zusters van alle mensen, zonder iemand uit te zonderen.

Vandaag vieren we het feest van Christus Koning. Ik ga mijn boekje als priester niet te buiten als ik zeg dat iemand die het koninkrijk van Christus opvat als een politiek programma zich niet in het bovennatuurlijk doel van het geloof verdiept zal hebben. En dan is er weinig voor nodig of hij zal het geweten van anderen beladen met lasten die niet van Jezus komen, want zijn juk is zacht en zijn last licht (Mt 11, 30). Laten we de mensen echt liefhebben, laten we Christus boven alles liefhebben, en we zullen in een vredige en geloofwaardige samenleving de rechtmatige vrijheid van anderen alleen maar kunnen liefhebben.