Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Nederigheid → voorbeeld van de leer van Christus.

Als de heilige Paulus ons dit mysterie voorhoudt, barst ook hij uit in een vreugdevolle lofzang die nu ons hele wezen in verrukking brengt: Die gezindheid moet onder u heersen welke ook Christus Jezus bezielde: Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God: Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd, Hij werd gehoorzaam tot de dood, ja, tot de dood aan het kruis (Fil 2, 5-8).

Onze Heer, Jezus Christus, geeft ons in zijn prediking heel vaak een voorbeeld van nederigheid: Leert van Mij: Ik ben zachtmoedig en nederig van hart (Mat 11, 29). Zo zullen wij leren, dat er geen andere weg is, dat we alleen in het eerlijk kennen van ons niets de goddelijke genade binnen ons bereik zullen brengen. “Omwille van ons is Jezus gekomen om honger te lijden en anderen te eten te geven, is Hij gekomen om dorst te voelen en anderen te drinken te geven, is Hij gekomen om zich te bekleden met onze sterfelijkheid en anderen te kleden met onsterfelijkheid, is Hij arm gekomen om anderen rijk te maken” (H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos, 49, 19 (PL 36, 577)).

Een ezel als troon

Nemen we opnieuw het evangelie ter hand. Kijken we naar ons voorbeeld, naar Jezus Christus.

Jakobus en Johannes hebben, door tussenkomst van hun moeder, gevraagd aan zijn linker- en rechterzijde te mogen zitten. De andere leerlingen zijn boos op hen. En wat zegt onze Heer? Wie onder u groot wil worden, moet dienaar van u zijn, wie onder u de eerste wil zijn, moet de slaaf van allen zijn, want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om zijn leven te geven als losprijs voor velen (Mar 10, 43­45).

Bij een andere gelegenheid, op de weg naar Kafarnaüm, ging Jezus —zoals op andere dagen— hen voor. En eenmaal thuis, ondervroeg Hij hen: Waar hebt ge onderweg over getwist? Maar zij zwegen, want zij hadden onderweg een woordenwisseling gehad over de vraag, wie de grootste was. Toen zette Hij zich neer, riep de twaalf bij zich en zei tot hen: Als iemand de eerste wil zijn, moet hij de laatste van allen en de dienaar van allen zijn. Hij nam een kind en zette het in hun midden; Hij omarmde het en sprak tot hen: Wie een kind als dit opneemt in mijn Naam, neemt Mij op; en wie Mij opneemt, neemt niet Mij op, maar Hem die Mij gezonden heeft (Mar 9, 33-37).

Treft dit optreden van Christus je niet midden in het hart? Hij onderricht zijn leer en Hij stelt hun een levend voorbeeld opdat ze het beter begrijpen. Hij roept een van de kinderen die waarschijnlijk in dat huis rondrenden, en Hij drukt het aan zijn hart. Het zwijgen van de Heer is zo welsprekend. Daar zegt Hij alles mee: Hij houdt van wie wordt als kinderen en dan vervolgt Hij dat deze eenvoud, deze nederigheid van geest tot resultaat hebben, dat men Hem kan omhelzen, Hem en de Vader die in de Hemel is.

Als het uur van zijn Lijden nadert en Christus op beeldende wijze zijn koningschap wil tonen, gaat Hij Jeruzalem in triomf binnen, gezeten op een ezel! Er stond geschreven, dat de Messias een koning van nederigheid zou zijn: Jubel luid, gij dochter Sion, juich, gij dochter Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, rechtvaardig en zegevierend; hij is deemoedig, hij rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin (Zach 9, 9; vgl. Mat 21, 5).

Dan het Laatste Avondmaal. Christus heeft alles voorbereid om van zijn leerlingen afscheid te nemen. Op dat moment zijn zij voor de zoveelste maal een twistgesprek aan het voeren over de vraag wie van deze uitverkoren groep als de grootste beschouwd moest worden. Jezus stond van tafel op, legde zijn bovenkleren af, nam een linnen doek en omgordde zich daarmee. Daarop goot Hij water in het wasbekken en begon de voeten van de leerlingen te wassen en ze met de doek waarmee Hij omgord was af te drogen (Joh 13, 4-5).

Opnieuw bestaat zijn onderricht uit een voorbeeld, uit daden. Tegenover de leerlingen die uit hoogmoed en ijdelheid twistten, buigt Jezus zich en vervult gretig de functie van dienaar. Als Hij weer aanzit, volgt zijn commentaar: Begrijpt gij wat Ik u gedaan heb? Gij spreekt Mij aan als Leraar en Heer, dat doet gij terecht, want dat ben ik. Maar als Ik, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan moet ook gij elkaar de voeten wassen (Joh 13, 12-14). Ach, wat ontroert mij die fijngevoeligheid van onze Christus. Want Hij stelt niet: als Ik me zo met u bemoei, hoeveel te meer moet gij dan pogen dit onder elkaar te doen? Hij plaatst zich op gelijk niveau, Hij dwingt niet. Hij berispt die mannen om hun gebrek aan edelmoedigheid.

Zoals aan de eerste twaalf leerlingen heeft Jezus ons iets te zeggen. Hij doet het zonder ophouden: exemplum dedi vobis (Joh 13, 15), Ik heb u een voorbeeld van nederigheid gegeven. Ik heb van mijzelf een slaaf gemaakt, opdat u met een minzaam en nederig hart alle mensen zult weten te dienen.

Hebt u zich nooit afgevraagd —gedreven door een heilige nieuwsgierigheid— hoe Christus die verkwisting van liefde tot het einde toe doorvoerde? Nog eens krijgen we antwoord van de heilige Paulus: Hij die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God: Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen (Fil 2, 6­7). Kinderen, wij kunnen slechts vervuld van dankbaarheid tegenover dit mysterie staan en er de les uit trekken, dat alle macht, alle majesteit, alle schoonheid, alle oneindige harmonie van God, zijn grote en onmetelijke rijkdom, kortom de gehele éne God in de mensheid van Christus verborgen aanwezig is gebleven om ons te dienen. De Almachtige verschijnt onder ons vastbesloten zijn heerlijkheid voor een tijd te verduisteren om de verlossende ontmoeting met zijn schepselen te vergemakkelijken.

Niemand heeft, schrijft de evangelist Johannes, ooit God gezien. De eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, heeft Hem doen kennen (Joh 1, 18) door voor de verbaasde blikken van de mensen te verschijnen. Eerst in Bethlehem als een pasgeborene; dan een kind als alle andere; later in de Tempel als een verstandige, wakker opgroeiende jongen; en tenslotte als de beminnelijke en aantrekkelijke Meester die de harten van de menigten, die Hem enthousiast volgen, in beroering brengt.

We hoeven maar enkele trekken van de mensgeworden Liefde van God te zien en we worden door zijn edelmoedigheid in onze ziel geraakt, in vuur en vlam gezet, met zachte hand geleid naar een berouwvol verdriet om ons gedrag dat zo vaak kleinzielig en egoïstisch is geweest. Jezus Christus ziet er geen bezwaar in af te dalen om ons uit de ellende op te heffen tot de waardigheid van kinderen van God, tot zijn broers en zussen. U en ik daarentegen, wij beroemen ons vaak op een stomme manier op de gekregen gaven en talenten, maken er een voetstuk van om van anderen ontzag af te dwingen, alsof de verdienste van onze beslist niet volmaakte daden uitsluitend van onszelf zou afhangen: Wat heb je dat je niet van God gekregen hebt? En als je alles cadeau gekregen hebt, waarom die drukte alsof alles van jezelf kwam? (1 Kor 4, 7).

Laat ieder van ons wat ik nu ga zeggen overwegen, ieder in zijn eigen binnenkamer. In het licht van Gods overgave en zelfverloochening verschijnen de ijdelheid en verwaandheid van de hoogmoedige als een afschuwelijke zonde, omdat ze extreem in tegenstelling staan tot het voorbeeld van het optreden van Christus. Denk daar eens rustig over na: Hij is God en Hij vernedert zich. De mens wil zich, trots op zichzelf, tot elke prijs verheffen, waarbij hij vergeet dat hij van diezelfde stof gemaakt is als een goedkope aarden kruik.

Hier zijn wij consummati in unum (Joh 17, 23), één in verlangen en intenties, gereed om deze ogenblikken van gesprek met de Heer te beginnen, met de hernieuwde wens werkzame instrumenten in zijn handen te zijn. Laat voor Jezus in het sacrament des altaars —hoe graag uit ik mijn geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van de Heer in de Eucharistie— laat hier tegenover Hem in uw hart het heftige verlangen ontbranden met uw gebed een geweldige levenskracht uit te dragen. Een levenskracht die reikt tot het einde der aarde, tot aan de uiterste grenzen van de planeet, waar ook maar zich een mens bevindt die zijn bestaan edelmoedig in dienst stelt van God en van de zielen. Dank zij de onuitsprekelijke werkelijkheid van de gemeenschap van de heiligen trekken we immers gezamenlijk op —Sint Jan spreekt van cooperatores (3 Joh 8), medewerkers van de waarheid— in het vervullen van de plicht de waarheid en de vrede van de Heer te verspreiden.

Het is goed te overwegen op welke wijze we de Meester kunnen navolgen. Het is goed stil te staan en na te denken om rechtstreeks uit het leven van de Heer enige deugden te leren kennen die ons gedrag moet uitstralen als wij er werkelijk naar haken het koninkrijk Gods te verbreiden.