Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Zonde.

Deze week die de christenen traditioneel de Goede Week noemen, geeft ons opnieuw de gelegenheid om de gebeurtenissen te overwegen — en ze ons levendig voor de geest te halen — waardoor er een einde kwam aan het leven van Jezus op aarde. Alles wat de vroomheid ons deze dagen in verschillende vormen aanreikt, wijst erop dat aan het einde van de lijdensweg de verrijzenis volgt die de heilige Paulus de grondslag van ons geloof (zie 1 Kor 15, 14) noemt. Maar laten we deze weg niet te snel afleggen. We moeten ervoor oppassen dat iets dat in wezen eenvoudig is, ons niet ontgaat: wij kunnen niet delen in de verrijzenis van de Heer, als wij ons niet met zijn lijden en dood verenigen (zie Rom 8, 17. ] Opdat wij Christus kunnen vergezellen tot aan zijn uiteindelijke glorie aan het einde van de Goede Week, moeten we op de eerste plaats zijn offer begrijpen en ons volstrekt één voelen met Hem die op Calvarië is gestorven.

De edelmoedige overgave van Christus staat lijnrecht tegenover de zonde, een feit dat moeilijk te accepteren, maar tevens onloochenbaar is: het mysterium iniquitatis, de onverklaarbare verdorvenheid van het schepsel dat zich uit hoogmoed tegen God verzet. Deze geschiedenis is zo oud als de mensheid. We hoeven maar te denken aan de val van onze eerste voorouders, gevolgd door die hele keten van kwaad waardoor de gang van de mensheid is getekend, en ook aan ons eigen opstandig handelen. Het is niet gemakkelijk de perversiteit van de zonde te onderkennen en alles te begrijpen wat het geloof ons hierover leert. We moeten bedenken dat onder de mensen de zwaarte van een belediging wordt afgemeten aan de positie van degene die beledigd wordt: zijn persoonlijkheid, zijn aanzien, zijn kwaliteiten. En de mens beledigt God: het schepsel verloochent zijn Schepper.

Maar God is liefde (1 Joh 4, 8). De afgrond die ontstaat door het kwaad van de zonde, is door een oneindige liefde overbrugd. God laat de mensen niet in de steek. In het goddelijk heilsplan zijn de offers van het Oude Verbond niet toereikend geweest om onze zonden weer goed te maken en de eenheid te herstellen die verloren was gegaan. Het was noodzakelijk dat een mens zich overgaf, een mens die God is. Om dit onpeilbare mysterie enigszins te benaderen, kunnen we proberen ons voor te stellen hoe de allerheiligste Drie-eenheid zich, in haar voortdurende intieme betrekkingen van onmetelijke liefde, in beraad verenigt en sinds de eeuwigheid besluit dat de eniggeboren Zoon van God de Vader onze menselijke natuur aanneemt, onze ellende en ons leed op zich neemt, en uiteindelijk aan het kruis genageld wordt.

De vurige wens om de verlossende beschikking van God de Vader uit te voeren, vult het leven van Jezus al vanaf zijn geboorte in Betlehem. Gedurende de drie jaren die de leerlingen met Hem doorbrengen, horen zij Hem onvermoeibaar herhalen dat het zijn voedsel is de wil te doen van Hem die Hem gezonden heeft (zie Joh 4, 34), tot op de namiddag van de eerste Goede Vrijdag wanneer zijn offer werd volbracht. Hij boog het hoofd en gaf de geest (Joh 19, 30). Met deze woorden beschrijft de apostel Johannes ons de dood van Christus: onder het gewicht van het kruis, beladen met de schuldenlast van de mensen, sterft Jezus voor onze zware en lage zonden.

Laten we kijken naar de Heer die uit liefde voor ons over zijn hele lichaam gewond is. Eeuwen geleden gebruikte een geestelijk schrijver woorden die dicht bij de werkelijkheid komen, al is daarmee niet alles gezegd: Het lichaam van Jezus is een toonbeeld van smarten. Bij het zien van Christus van wie ze niets heel hebben gelaten, van dit levenloze lichaam dat van het kruis is afgenomen en aan zijn Moeder is toevertrouwd, van deze verminkte Jezus, zou je moeten concluderen dat dit drama het duidelijkste bewijs is van de nederlaag. Waar zijn de massa”s die Hem volgden? Waar is het koninkrijk waarvan Hij de komst had aangekondigd? Toch is het geen nederlaag, maar een overwinning. Nu is Hij dichter bij het ogenblik van zijn verrijzenis dan ooit, bij de manifestatie van de heerlijkheid die Hij door zijn gehoorzaamheid heeft veroverd.

De dood van Christus roept ons tot de volheid van het christelijk leven

Wij hebben zojuist het drama van Calvarië weer beleefd. Ik zou dat de eerste Mis willen noemen, de “oermis” die door Jezus is opgedragen. God de Vader geeft zijn Zoon over aan de dood. Jezus, de eniggeboren Zoon, omhelst het kruishout, het werktuig voor de terechtstelling, en zijn offer wordt door de Vader aanvaard. Als vrucht van het kruis stort de heilige Geest zich uit over de mensheid (zie Rom 3, 24 e.v.; Heb 10, 5 e.v.; Joh 7, 39).

In de tragedie van de passie komen ook ons eigen leven en de geschiedenis van de hele mensheid tot vervulling. We kunnen van de Goede Week niet louter een herdenking maken, want we overwegen deze week het mysterie van Jezus Christus dat in onze ziel zijn voortzetting heeft: de christen is verplicht een alter Christus, ipse Christus te zijn, een andere Christus, Christus zelf. Door het doopsel zijn we aangesteld tot priester over ons eigen leven om geestelijke offers op te dragen die door Jezus Christus welgevallig zijn aan God, (1 Pe 2, 5) om te handelen in een geest van gehoorzaamheid aan de wil van God en zo de zending van de Godmens voort te zetten.

Tegen deze achtergrond wordt de ernst van onze persoonlijke fouten duidelijk. Toch mag die gedachte ons niet ontmoedigen en we kunnen ook niet vervallen in de sceptische houding van mensen die hun grote idealen hebben laten varen. Want de Heer wil ons zoals we zijn, Hij wil dat we aan zijn leven deelnemen en strijden om heilig te worden. Heiligheid! Hoe vaak is dat woord niet meer dan een lege klank! Voor velen klinkt het als een onbereikbaar ideaal, een ascetisch cliché, maar niet als een concreet doel, als een levende werkelijkheid. De eerste christenen dachten daar anders over. Zij noemden elkaar heel vaak en in alle natuurlijkheid “heiligen”: Alle heiligen groeten u (Rom 16, 15). Groet alle heiligen in Christus Jezus (Fil 4, 21).

Nu we onze ogen richten op de Calvarieberg waar Jezus gestorven is en de heerlijkheid van zijn triomf zich nog niet heeft gemanifesteerd, hebben we een uitstekende gelegenheid ons verlangen naar een christelijk leven, naar heiligheid, te onderzoeken. Het is een geschikt moment om met een akte van geloof te reageren op onze zwakheden en met vertrouwen in de macht van God het voornemen te maken om liefde te leggen in onze dagelijkse bezigheden. De ervaring van de zonde moet ons verdriet doen en ons ook helpen om een rijper en dieper besluit te nemen om trouw te zijn, ons echt met Christus te identificeren, om hoe dan ook te volharden in de priesterlijke zending die Hij al zijn leerlingen zonder uitzondering heeft toevertrouwd en die ons motiveert om het zout en het licht van de wereld te zijn (Mt 5, 13-14).

Binnen de perken van onze huidige situatie, want de zonde is op een of andere manier nog in ons aanwezig, kan de christen met een nieuwe helderheid de grote rijkdom van zijn goddelijk kindschap zien wanneer hij beseft dat hij uit vrije wil in de zaken van zijn Vader werkt en dat zijn vreugde constant wordt omdat niets zijn hoop teniet kan doen.

Juist dan kan hij ook heel de schoonheid van de aarde bewonderen, alle rijkdom en goedheid naar waarde schatten, liefhebben met de kracht en zuiverheid waarvoor het menselijk hart geschapen is. Dan ontaardt het verdriet om de zonde ook niet in een bittere, wanhopige of trotse houding, want het berouw en het besef van de persoonlijke zwakheid brengen hem er opnieuw toe zich te verenigen met het grote verlangen van Christus om te verlossen, en een diepere solidariteit met alle mensen te voelen. Als de christen ten slotte onmiskenbaar de kracht van de heilige Geest in zich ervaart, zal het eigen falen hem niet ontmoedigen, maar een aansporing zijn om opnieuw te beginnen en een trouwe getuige van Christus te blijven op alle wegen van de aarde, ondanks de persoonlijke ellende, die in deze gevallen doorgaans uit lichte fouten bestaat waardoor de ziel nauwelijks wordt vertroebeld. Maar ook al zouden deze fouten ernstig zijn, de vrede met God komt weer terug als hij vol berouw zijn toevlucht neemt tot het sacrament van de boete, en opnieuw wordt hij een goede getuige van de goddelijke barmhartigheid.

Dit is een korte samenvatting die door de ontoereikendheid van de menselijke taal nauwelijks kan weergeven wat de rijkdom van het geloof en het leven van de christen is, als die zich door de heilige Geest laat leiden. Daarom kan ik niet beter eindigen dan door me aan te sluiten bij het smeekgebed van een van de liturgische hymnen van Pinksteren, die als het ware een echo is van het aanhoudend gebed van de hele Kerk: Daal neer, o Geest die Schepper zijt, kom naar de geesten van hen die U toebehoren, vervul de harten die U geschapen hebt met hemelse genade. Geef dat wij door U de Vader leren kennen, dat wij ook de Zoon erkennen en dat wij steeds geloven in U, de Geest die uit beiden voortkomt (Hymne Veni Creator Spiritus, uit de Mis van pinksterzondag).