Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Kerk.

God wil dat wij heilig zijn

U en ik, we horen allebei tot de familie van Christus, want in Hem heeft Hij ons uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons voorbestemd zijn kinderen te worden door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van zijn genade (Ef 1, 4-5). Deze oproep die God onbaatzuchtig tot ons richt, leidt ons naar een nauw omschreven doel: de persoonlijke heiligheid. Zoals de heilige Paulus ons telkens weer dringend voorhoudt: haec est voluntas Dei: sanctificatio vestra (1 Tess 4, 3), dit is Gods wil, uw heiliging. Laten we het dus niet vergeten: we zijn in de schaapsstal van de Meester om dat hoogste goed te bereiken.

Zonder ophouden heb ik over die tegelijkertijd bovennatuurlijke en menselijke mogelijkheid gepreekt, die God Onze Vader zijn kinderen ter hand stelt: delen in de Verlossing die Christus bewerkt heeft. En het heeft me verheugd die leer in de teksten van de Kerkvaders te ontdekken. De heilige Gregorius de Grote stelt met overtuiging: “Het is als het verdrijven van slangen, wanneer christenen met hun aansporingen het goede te doen het kwaad uit de harten van anderen uitrukken… Het is als zieken de hand opleggen om hen te genezen, wanneer ze de naaste op duizend manieren te hulp snellen —wanneer ze merken dat die verzwakt in het nastreven van het goede— en hem sterken met hun voorbeeld. Die wonderen zijn groter naarmate ze meer op de geest betrekking hebben en zo niet het lichaam, maar de geest doen herleven. Ook gij kunt, als gij uzelf maar dwingt, deze wonderen bewerkstelligen met de hulp van God” (H. Gregorius de Grote, Homiliae in Evangelia, 29, 4 (PL 76, 1215­1216)).

God wil, dat alle mensen gered worden. Die uitdaging en verantwoordelijkheid rust op ieder van ons. De Kerk is niet een veilige wijkplaats voor de bevoorrechten. “De grote Kerk, omvat die maar een zeer gering deel van de aarde? De grote Kerk is de gehele wereld” (H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos, 21, 2, 26 (PL 36, 177)). Dat schreef de heilige Augustinus, en hij voegde er aan toe: “waar ge ook gaat, Christus is daar. Gij bezit als erfgenaam de grenzen der aarde. Kom, bezit haar helemaal met mij” (Ibidem, 21, 2, 30 (PL 36, 180)). Herinnert u zich nog hoe de netten waren? Zo vol, dat ze dreigden te scheuren. Er zou geen vis meer bij hebben gekund. God verlangt vurig, dat zijn huis zich zal vullen (vgl. Luc 14, 23). Hij is Vader. Hij wil leven met al zijn kinderen om zich heen.

Moge de Moeder Gods en onze Moeder ons behoeden, opdat ieder van ons in de volheid van het geloof de Kerk zal kunnen dienen, met de gaven van de Heilige Geest en met een contemplatief leven. Laat eenieder zijn persoonlijke verplichtingen nakomen. Laat eenieder in zijn ambt en beroep, in het nakomen van zijn plichten van staat de Heer vol vreugde eer brengen.

Bemin de Kerk, dien haar met blijdschap, wetend dat u uit liefde tot dit dienstwerk hebt weten te besluiten. En zo wij ooit zouden moeten zien dat er mensen zijn die zonder hoop voortgaan, zoals die twee van Emmaüs, laten wij hen dan tegemoet treden met geloof —niet op eigen titel, maar uit naam van Christus— om hen te verzekeren, dat de belofte van Christus altijd in vervulling zal gaan, dat Hij altijd waakt over zijn Bruid en Haar nooit in de steek zal laten. Laat de duisternissen maar komen, wij immers zijn de kinderen van het licht (vgl. Ef 5, 8) en zijn geroepen tot een leven zonder eind.

En Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij. En Hij die op de troon is gezeten sprak: Zie, Ik maak alles nieuw. —En ik hoorde zeggen: Schrijf deze woorden op, zij zijn onfeilbaar waar. Nog zei Hij tot mij: Het is gebeurd! Ik ben de Alfa en de Omega, de oorsprong en het einde. Wie dorst heeft, zal ik te drinken geven uit de bron van het water des levens, om niet. Wie overwint zal dit alles krijgen, om niet. Ik zal zijn God zijn en hij mijn zoon (Apok 21, 4­7).