Lijst van punten

Er zijn 2 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Gebed → mondelinge gebeden .

Mondgebeden en inwendig gebed

Mondgebeden zijn als edelstenen gevat in het stramien van een leven door het geloof bezield. De formulering is van God: Onze Vader…, Wees gegroet, Maria…, Eer aan de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Die kroon van lofzangen voor God en voor onze Moeder vinden we in de rozenkrans en in even zovele andere van vroomheid doortrokken aanroepingen die onze christenbroeders sinds de eerste tijden uitgesproken hebben.

De heilige Augustinus becommentariëert vers 3 van psalm 85: Heer, ontferm U over mij, want ik heb de hele dag tot U geroepen, en niet slechts één dag. En dan schrijft hij: “voor 'de hele dag' moet men lezen 'elk moment, zonder onderbreking…' Een en dezelfde mens zal zich tot het einde der wereld laten horen. Het zijn immers ledematen van Christus die roepen. Deels rusten ze al in Hem; deels roepen ze Hem nu aan; en deels zullen ze Hem smeken als wij overleden zijn. Daarna zullen weer anderen het smeekgebed voortzetten” (H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos, 85, 5 (PL 37, 1085)). Wordt u niet getroffen door de mogelijkheid deel te nemen aan dit eerbewijs aan de Schepper dat door de eeuwen heen voortgezet wordt? Wat is de mens groot, als hij zich ervan bewust is dat hij het uitverkoren schepsel van God is, dat hij tota die, de hele dag, op elk moment van zijn aardse pelgrimstocht tot Hem zijn toevlucht kan nemen.

We beginnen met mondgebeden die velen van ons van kindsbeen af gebeden hebben. Het zijn vurige en eenvoudige zinnen, gericht tot God en zijn Moeder, die onze Moeder is. Nog steeds herhaal ik, niet de ene dag wel en de andere niet, maar elke dag, 's ochtends en 's avonds het gebed dat mijn ouders mij leerden: ?O lieve Vrouw, o Moeder mijn, laat mij geheel de uwe zijn; vandaag wijd ik als liefdeblijk u ogen, oren, tong gelijk… Is dat niet —op de een of andere manier— het begin van contemplatie, een onomstotelijk bewijs van vertrouwvolle zelfgave! Denk eens aan de zinnen van twee die elkaar beminnen. Wat doen ze? Alles wat ze zijn en hebben is voor hun beminde.

Eerst een schietgebed, dan nog een, en nog een… totdat deze godsvrucht onvoldoende lijkt, omdat woorden uiteindelijk maar pover zijn…: men laat de goddelijke intimiteit haar gang gaan, in een beschouwen van God zonder rust of vermoeidheid. Wij leven dan verder als in boeien, in een kerker. Terwijl wij de werkzaamheden, die passen bij onze omstandigheden en ons beroep, ondanks onze vergissingen en beperkingen, zo volmaakt mogelijk verrichten, verlangt de ziel te ontsnappen. Zij gaat naar God, als een stuk ijzer dat door de magneet wordt aangetrokken. Zij begint Jezus op een effectieve manier lief te hebben, met een lieflijke ontroering.

Verwijzingen naar de H. Schrift