Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Heiligheid → overgave.

U denkt misschien, dat ik alleen maar over een uitgelezen gezelschap spreek. Laat u zich toch niet zo gemakkelijk door lafheid of gemakzucht van de wijs brengen. Laat iedereen daarentegen de goddelijke drang voelen om een andere Christus te zijn: ipse Christus, Christus zelf. Kortom, de drang om ons gedrag aan te passen aan de normen van het geloof. Want de heiligheid waarnaar wij moeten streven, is geen tweederangs heiligheid. Die bestaat trouwens niet. En de belangrijkste eis die aan ons gesteld wordt en die helemaal in overeenstemming is met onze natuur, is te beminnen: de liefde is de band der volmaaktheid (Kol 3, 14); naastenliefde die we moeten beoefenen volgens de expliciete geboden die de Heer Zelf heeft gesteld: Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, met geheel uw ziel en met geheel uw verstand (Mat 22, 37), zonder iets voor onszelf te houden. Daarin bestaat heiligheid.

Als wij de woorden van Onze Heer overwegen: En Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij in waarheid geheiligd mogen zijn (Joh 17, 19), zien we op heldere wijze ons enige doel voor ons, de heiliging, met andere woorden dat wij heilig dienen te zijn om te heiligen. Misschien worden we tegelijkertijd door de subtiele verleiding overgehaald te denken dat er maar heel weinig onder ons besloten hebben aan die goddelijke oproep gehoor te geven en dat wij anderzijds onszelf als werktuigen van twijfelachtige waarde moeten beschouwen. In verhouding tot de rest van de mensheid zijn we met zeer weinigen, dat is waar, en uit onszelf deugen we nergens voor. Maar de bevestiging van de Meester weerklinkt met gezag: de christen is licht, zout en zuurdesem van de wereld, en een weinig zuurdesem maakt het hele deeg zuur (Gal 5, 9). Juist om die reden heb ik altijd gepreekt, dat alle zielen voor ons van belang zijn —honderd zielen van de honderd— zonder enige discriminatie, zo overtuigd ben ik van het feit, dat Christus ons allen heeft vrijgekocht en dat Hij, ondanks hun persoonlijke onbeduidendheid, gebruik wil maken van een klein aantal om dat geluk bekend te maken.

Een leerling van Christus zal nooit iemand slecht behandelen. Hij noemt een dwaling dwaling; maar vol genegenheid moet hij degeen die dwaalt weer in het goede spoor zetten. Anders kan hij hem niet helpen, kan hij hem niet heiligen. Hij moet met de anderen meeleven, hij moet begrip hebben, hij moet kunnen vergeven, hij moet als een broer zijn; en hij moet, zoals de heilige Johannes van het Kruis aanraadt, op ieder moment “liefde [brengen] waar geen liefde is, om er liefde te vinden” (vgl. H. Johannes van het Kruis, Brief aan Maria de la Encarnación, 6 juli 1591), ook op schijnbaar onbeduidende momenten tijdens onze beroepsbezigheden, in de kring van ons gezin en bij onze sociale contacten. U en ik moeten dus de gelegenheden die zich voordoen te baat nemen, ook de meest onbeduidende, om ze te heiligen, onszelf te heiligen en hen te heiligen die samen met ons dezelfde dagelijkse inspanningen leveren, zodat we in ons leven de zoete en aantrekkelijke last van de medeverlossing voelen.

In de boot met Christus

Net als Onze Heer spreek ik graag over boten en visnetten, opdat wij allemaal door die evangelische beelden tot kordate en vastberaden besluiten komen. De heilige Lucas vertelt hoe vissers op de oever van het meer van Gennésaret hun netten aan het spoelen en het boeten waren. Jezus komt naar de boten die op het land getrokken waren en stapte in een ervan, in die van Simon. Met welke natuurlijkheid stapt Hij in de boot van ieder van ons! 'Om het ons lastig te maken' klaagt men hier wel. De Heer heeft onze weg gekruist …de weg van u en die van mij… om het ons 'lastig' te maken, op een fijngevoelige en liefdevolle manier.

Nadat Hij in de boot van Petrus gepreekt heeft, wendt Hij zich tot de vissers: duc in altum, et laxate retia vestra in capturam! (Luc 5, 4), steek nu verder van wal en werp uw netten uit voor de vangst! Vol vertrouwen in het woord van Christus gehoorzamen ze en halen ze die wonderbare visvangst binnen. Hij kijkt Petrus, die er net als Jacobus en Johannes niet van terug heeft, aan en legt hem uit: Wees niet bevreesd, voortaan zult ge mensen vangen. Ze brachten de boten aan land en lieten alles achter om Hem te volgen (Luc 5, 10-11).

Uw boot —uw talenten, verlangens, successen— is niets waard, tenzij u die aan Jezus Christus ter beschikking stelt, tenzij u Hem toestaat vrij aan boord te komen en u van uw boot geen afgod maakt. En u daar, in uw bootje, als u het probeert te redden zonder de Meester, koerst u recht op een schipbreuk aan, vanuit bovennatuurlijk standpunt gezien wel te verstaan. Alleen als u de aanwezigheid en leiding van de Heer aanvaardt en zoekt, zult u beschut zijn tegen de stormen en tegenslagen van het leven. Leg alles in de handen van God: zorg dat uw gedachten —de geslaagde ondernemingen die u in uw verbeelding beleeft, uw edele menselijke verlangens, uw zuivere liefdes— hun weg naar het hart van Christus vinden. Anders zullen ze, vroeg of laat, met uw egoïsme zinken als een baksteen.

Als u ermee instemt, dat God het bevel voert over uw schip, dat Hij de koers bepaalt, wat een zekerheid! … zelfs als het schijnt dat Hij er niet bij is, dat Hij blijft slapen, dat Hij zich om ons geen zorgen maakt, en de storm in het midden van de diepste duisternis opsteekt. De heilige Marcus doet het relaas van de Apostelen die zich in ongeveer dezelfde omstandigheden bevonden. Toen Jezus zag, dat zij zich aftobden om vooruit te komen —de wind zat hun tegen— kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake te voet over het meer naar hen toe… Weest gerust, Ik ben het. Vreest niet. Hij klom bij hen in de boot en de wind bedaarde (Mar 6, 48 en 50-51).

Kinderen, er gebeuren zoveel dingen op aarde! Ik zou kunnen spreken over inspanning, lijden, slechte behandeling, martelingen —ik meen elke letter— over de heldenmoed van velen. In onze ogen en in ons verstand lijkt het soms dat Christus slaapt, dat Hij ons niet hoort; maar de heilige Lucas vertelt ons hoe Hij zich bekommert om de zijnen: en onder het varen viel Hij in slaap. Toen een hevige stormbui op het meer losbarstte, maakte het schip water en ze verkeerden in nood. Ze liepen dan ook naar Hem toe en maakten Hem wakker met de uitroep: Meester, Meester, wij vergaan! Hij stond op, richtte zich met een dwingend woord tot de wind en het woeste water; ze bedaarden en het werd stil. En hij sprak tot hen: Waar is uw geloof? (Luc 8, 23-25).

Als wij ons geven, geeft Hij zich geheel en al aan ons. Wij moeten een volstrekt vertrouwen in de Meester hebben, wij moeten ons lot in zijn handen leggen, zonder krenterigheid. We moeten Hem door onze daden laten zien, dat de boot van Hem is, dat Hij naar eigen goeddunken mag beschikken over alles wat van ons is.

Tot slot: met de voorspraak van de Heilige Maria maken wij de voornemens om met geloof te leven; vol hoop te volharden; aan Christus toegewijd te blijven; Hem echt, echt, echt te beminnen; ons avontuur der liefde van begin tot eind te beleven en te genieten, want wij zijn verliefd op God; Christus als Meester en Heer aan boord van ons arme bootje te laten, Hem bezit te doen nemen van onze ziel; Hem oprecht te tonen, dat we ons best doen altijd, dag en nacht, in zijn tegenwoordigheid te blijven omdat Hij ons tot het geloof geroepen heeft: ecce ego quia vocasti me! (1 Sam 3, 8), hier ben ik. U hebt mij geroepen. En wij komen naar zijn schaapsstal, gelokt door zijn stem en het fluitje van de Goede Herder, zeker als we ervan zijn het tijdelijk en eeuwig geluk alleen maar in zijn beschutting te vinden.