Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Eenheid van leven.

Natuurlijke deugden

Een bepaalde laïcistische mentaliteit en een andere denkwijze die we 'piëtistisch' kunnen noemen, treffen elkaar in zoverre ze de christen niet als een gehele en complete mens zien. Volgens de eerste zouden de eisen van het evangelie de menselijke kwaliteiten verstikken; volgens de andere brengt de geschonden menselijke natuur de zuiverheid van het geloof in gevaar. Het resultaat is hetzelfde: het miskennen van de diepte van de Menswording van Christus, ontkennen dat het Woord is vlees —mens— geworden en onder ons gewoond heeft (vgl. Joh 1, 14).

Uit mijn ervaring als mens, als christen en als priester weet ik volstrekt het tegendeel: er bestaat geen hart —al is het nog zo bevlekt met zonden— dat niet —zoals het kooltje onder de as— een glimp van edelmoedigheid bevat. En wanneer ik bij deze harten aanklopte, een voor een en met het woord van Christus, hebben ze altijd geantwoord.

In deze wereld hebben veel mensen geen omgang met God. Het zijn schepsels die misschien het goddelijk woord nooit gehoord hebben, of het vergeten zijn. Maar hun aard is menselijk gesproken oprecht, trouw, meelevend, eerlijk. En ik durf te stellen dat, wie deze karaktertrekken in zich verenigt, er heel na aan toe is God een eerlijke kans te geven, want de natuurlijke deugden vormen het fundament van de bovennatuurlijke deugden.

Het is natuurlijk zo dat die persoonlijke aanleg niet voldoende is. Niemand redt zich zonder de genade van Christus. Maar als een persoon een rechtschapen uitgangspunt handhaaft en verzorgt, zal God hem de weg effenen. En hij zal heilig kunnen worden, omdat hij een rechtschapen leven zal kunnen leiden.

U hebt misschien andere gevallen gezien in een bepaalde tegengestelde richting. Er zijn er heel wat die zich christen noemen —want ze zijn gedoopt en ontvangen de andere sacramenten— maar die blijk geven van ontrouw, leugenachtigheid, onoprechtheid, hoogmoed… En plotseling vallen ze. Zij zijn net sterren die een ogenblik stralen aan de hemel en dan, plotseling, onherroepelijk naar beneden storten.

Als we werkelijk zijn kinderen willen zijn, wil God dat we zeer menselijk zijn. Dat ons hoofd de hemel raakt, maar dat onze beide benen op de grond staan. De tol voor een christelijk leven is niet op te houden mens te zijn, op te houden met pogen die deugden te verwerven die sommigen hebben zonder Christus te kennen. De prijs van elke christen is het verlossend bloed van de Heer die wil dat wij zijn —ik zeg het nog eens duidelijk— zeer menselijk en zeer goddelijk in onze dagelijkse poging tot navolging van Hem die perfectus Deus, perfectus homo, volmaakte God, volmaakte mens is.

Natuurlijke en bovennatuurlijke deugden

Wanneer een ziel zich inspant de natuurlijke deugden te beoefenen, is zijn hart al heel dicht bij Christus. En de christen begrijpt dat de goddelijke deugden —geloof, hoop en liefde— en alle andere die de goddelijke genade met zich meebrengt, hem aanzetten nooit die goede eigenschappen te vergeten die hij deelt met zoveel andere mensen.

De natuurlijke deugden —nogmaals— zijn het fundament voor de bovennatuurlijke; en deze vormen altijd een nieuwe aansporing zich rechtschapen te gedragen. Maar in ieder geval is slechts het verlangen die deugden te bezitten niet voldoende. Het is noodzakelijk ze te leren beoefenen. Discite benefacere (Jes 1, 17), leert het goede te doen. Men moet zich regelmatig oefenen in de bijbehorende akten —daden van oprechtheid, waarachtigheid, gelijkmoedigheid, kalmte, geduld— want de daad is liefde en men moet God niet liefhebben met woorden en leuzen, maar met concrete daden (1 Joh 3, 18).

Als wij zo leven, zullen we in de wereld een stuk vrede verwerkelijken; we zullen de dienst van de Heer voor anderen aantrekkelijk weten de maken, want God houdt van een blijmoedige gever (2 Kor 9, 7). De christen is in de maatschappij één tussen velen, maar zijn hart stroomt over van de vreugde van hem die zich voorneemt de Wil van de Vader —met de voortdurende hulp van de genade— te volbrengen. En hij voelt zich geen slachtoffer, niet iemand die geestelijk of lichamelijk onder dwang staat. Hij gaat met opgeheven hoofd, omdat hij mens is en omdat hij kind van God is.

Ons geloof stelt die deugden, waarvan niemand ooit de beoefening zou mogen vergeten, in het volle daglicht. Niemand kan het in menselijkheid winnen van de christen. Daarom is hij die Christus volgt in staat —niet door eigen verdiensten, maar door de genade van de Heer— aan de mensen om hem heen dat duidelijk te maken wat ze vaak wel aanvoelen, maar niet kunnen begrijpen: dat het werkelijke geluk, de authentieke dienst aan de naaste altijd via het hart van de Heer, perfectus Deus, perfectus homo, gaat.

Laten we naar Maria gaan, onze Moeder, het verhevenste schepsel dat uit de handen van God is voortgekomen. Vragen wij haar van ons goede mensen te maken en dat die natuurlijke deugden, ingebed in het genadeleven, de beste hulp worden voor hen die samen met ons in de wereld werken voor de vrede en het geluk van allen.

Ieder het zijne

Lees aandachtig dit tafereel in het evangelie om uw voordeel te doen met deze wonderbaarlijke lessen over de deugden die een licht moeten zijn voor onze manier van doen. Na hun schijnheilige en vleiende inleidende opmerkingen stellen de Farizeeën en Herodianen hun probleem: Wat dunkt U, is het geoorloofd belasting te betalen aan de keizer of niet? (Mat 22, 17). “Let nu op hun sluwheid —schrijft de heilige Johannes Chrysostomus— ze zeggen immers niet: leg ons eens uit wat goed, billijk en geoorloofd is; maar: zeg ons, wat dunkt U. Zij hadden maar één ding op het oog: Hem gevangennemen en met kwade bedoelingen overleveren aan de politieke macht” (H. Johannes Chrysostomus, In Matthaeum homiliae, 70, 1 (PG 58, 656)). Maar Jezus doorzag hun valsheid en zei: Waarom probeert gij Mij te vangen, gij huichelaars? Laat mij de belastingmunt eens zien. Zij hielden Hem een denarie voor. Hij vroeg hun: Van wie is deze beeldenaar en het opschrift? Zij antwoordden: Van de keizer. Daarop sprak Hij tot hen: Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God, wat God toekomt (Mat 22, 18­21).

U ziet dat het een oud dilemma is. Het antwoord van de Meester is helder en ondubbelzinnig. Er is geen —er bestaat geen— tegenstelling tussen het dienen van God en het dienen van de mensen; tussen het uitoefenen van onze rechten en plichten als burger en als gelovige; tussen de inspanning om de tijdelijke samenleving vorm te geven en te verbeteren en de overtuiging dat onze tocht door deze wereld de weg is die ons voert naar het hemels vaderland.

Ook hier zien we weer duidelijk die eenheid van leven die —ik zal het blijven herhalen— een wezenlijke voorwaarde is voor hen die zich erop toeleggen zich te heiligen te midden van de gewone omstandigheden van hun werk, van hun banden met gezin en maatschappij. Jezus laat die scheiding niet toe: Niemand kan twee heren dienen; hij zal de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en de ander verachten (Mat 6, 24). Het enkel en alleen kiezen voor God, wat de christen doet als hij volledig beantwoordt aan zijn roeping, doet hem alles richten op de Heer en doet hem, tegelijkertijd, aan zijn naaste alles geven wat hem rechtens toekomt.

Hoe moeten wij bidden?

Ik durf, zonder bang te zijn me daarin te vergissen, te stellen, dat er veel, ontelbaar veel manieren zijn om te bidden. Maar ik wil dat onze manier van bidden die is van de ware kinderen van God, niet de woordenbrij van schijnheiligen die Jezus horen zeggen: Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer! zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen (Mat 7, 21). Wie door schijnheiligheid gedreven wordt, kan misschien wel “de dreun van een gebed” produceren —schrijft de heilige Augustinus— “maar niet de woorden, want het ontbreekt hem aan leven” (H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos, 139, 10 (PL 37, 1809)), en het verlangen de Wil van de Vader te volbrengen is afwezig. Laat onze roep 'Heer' vergezeld gaan van het daadwerkelijk verlangen de innerlijke roerselen die de Heilige Geest in onze ziel teweegbrengt, in daden om te zetten.

We moeten moeite doen geen spoortje dubbelhartigheid in ons te laten voortbestaan. Het eerste vereiste om het kwaad, dat de Heer zo hard veroordeelt, uit te roeien is zorgen bij onszelf een duidelijke, tot gewoonte geworden, blijvende aversie tegen de zonde aan te kweken. Stevig en oprecht, met hart en hoofd moeten we de doodzonde verafschuwen. Maar ook onze houding moet getuigen van een diep ingewortelde weerzin tegen de vrijwillig bedreven dagelijkse zonde, een afkeer van die misstappen die ons niet beroven van de goddelijke genade, maar wel een bedreiging vormen voor de kanalen waarlangs die genade ons toestroomt.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift