Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Geloof → kenmerken van het geloof.

Jezus bleef staan en zei: roep hem eens hier. En sommige omstanders die het wel goed met hem voorhadden, zeiden: Heb goede moed! Sta op, Hij roept u (Mar 10, 49). Dat is de christelijke roeping! Maar Gods roeping blijft niet beperkt tot een enkel moment. God wendt zich op ieder moment tot ons. Sta op —zegt Hij ons— laat die lafheid, dat comfort, die egoïstische kleinzieligheden, die kleine onbelangrijke problemen voor wat ze zijn. Maak je los van de aarde waarop ik je futloos en vormloos zie liggen. Zorg dat je groeit in lengte, gewicht en volume en bovennatuurlijke visie.

Toen wierp die man zijn mantel af, sprong overeind en kwam naar Jezus toe (Mar 10, 50). Hij werpt zijn mantel af! Ik weet niet of u de oorlog gekend hebt. Heel wat jaren geleden liep ik over een slagveld, een paar uur na afloop van het gevecht. De bodem lag bezaaid met dekens, veldflessen, ransels gevuld met familiesouvenirs — brieven, foto's van geliefde personen. Die waren niet van de overwonnen partij, maar van de overwinnaars! Al die voorwerpen waren overtollig. Ze waren een belemmering om harder te lopen en hinderden bij het nemen van de vijandelijke verschansing. Net zoals bij Bartimeüs, toen hij naar Christus rende.

Vergeet niet: wie Christus wil bereiken, moet offers brengen. Weg met alles wat in de weg zit: deken, ransel, veldfles. Zo zult u voortgang boeken in uw strijd om de heerlijkheid Gods te bereiken, in die liefdevolle en vreedzame strijd voor de uitbreiding van Christus' koninkrijk. Om de Kerk, de paus en de zielen te kunnen dienen moet u bereid zijn alles wat overbodig is af te wijzen; bereid zijn zonder deken als bescherming tegen de koude nachten te zitten, zonder die souvenirs van uw familie die u zo dierbaar zijn, zonder die verfrissing van water. Een les in geloof, een les in liefde. Want zo moet Christus bemind worden.

Geloof en nederigheid

En nu doet de heilige Matteüs ons verslag van een ontroerende gebeurtenis. Plotseling naderde Hem van achteren een vrouw die al twaalf jaar lang aan vloeiingen leed, en raakte de zoom van zijn mantel aan (Mat 9, 20). Wat een geweldige nederigheid heeft die vrouw! Want ze zei bij zichzelf: Als ik alleen maar zijn mantel kan aanraken, zal ik genezen zijn (Mat 9, 21). Er zullen altijd zieken zijn die, zoals Bartimeüs, met een groot geloof bidden en er geen probleem in zien in het openbaar hun geloof uit te schreeuwen. Maar houdt wel in de gaten, dat er op de weg van Christus geen twee zielen hetzelfde zijn. Het geloof van die vrouw is ook groot. Maar zij roept helemaal niets. Zij komt dichterbij, zonder dat iemand het merkt. Voor haar is het genoeg als ze een stukje van het kleed van Christus kan aanraken, omdat het voor haar vaststaat, dat ze genezen zal worden. Ze heeft dit nog maar nauwelijks gedaan, of de Heer keert zich om en Hij kijkt haar aan. Hij weet dan al wat er in het binnenste van dat hart omgaat en heeft de stelligheid ervan bemerkt: Heb goede moed, dochter, uw geloof heeft u genezen (Mat 9, 22).

“Met een fijn gebaar heeft zij de zoom van zijn kleed aangeraakt”, zegt Ambrosius. “Zij naderde met geloof, zij geloofde en wist, dat ze zou genezen… Als we gered willen worden, moeten wij ook vol geloof het kleed van Christus aanraken” (H. Ambrosius, Expositio Evangelii secundum Lucam, 6, 56 en 58 (PL 15, 1682­1683)). Begrijpt u nu hoe ons geloof moet zijn? Nederig. Wie zijt gij en wie ben ik, dat we het waard zijn, dat Christus ons roept? Wie zijn wij om Hem zo nabij te mogen zijn? Hij heeft ons, net als die vrouw in de menigte, een kans geboden. En niet om een stukje van zijn kleed aan te raken of de rand van zijn mantel even te beroeren, de zoom. Wij hebben Hem. Hij geeft zich helemaal aan ons, met Lichaam en Bloed, met Ziel en Godheid. Hij is ons dagelijks voedsel, we spreken op heel vertrouwelijke voet met Hem, zoals een kind praat met zijn vader, zoals we spreken met de Liefde. En dat is de waarheid. Dat zijn geen waanbeelden.

De leerlingen, schrijft Johannes, wisten niet dat het Jezus was. Jezus sprak hen aan: Vrienden, hebben jullie soms wat vis? (Joh 21, 4­5). Dat familietafereel met Christus vervult me met blijdschap. Dat het juist Jezus Christus, God, is die dat zegt. Hij, die al een verheerlijkt lichaam heeft! Werpt het net uit rechts van de boot, daar zult ge iets vangen. Nadat ze dit gedaan hadden, waren ze niet meer bij machte het net op te halen vanwege het grote aantal vissen (Joh 21, 6). Nu begrijpen ze het. Wat ze bij zoveel gelegenheden uit de mond van de Meester gehoord hebben, speelt de leerlingen weer door de geest: mensenvissers, apostelen. En ze begrijpen, dat alles mogelijk is omdat Hij aan de visvangst leiding geeft.

Daarop zei de leerling van wie Jezus veel hield tot Petrus: Het is de Heer! (Joh 21, 7). Liefde, liefde ziet van verre. De liefde begrijpt zo snel als mogelijk is die fijne trekjes. Die jonge Apostel, met de diepe genegenheid die hij voor Jezus voelt, omdat hij Christus met de zuiverheid en tederheid van een onschuldig hart liefheeft, roept het uit: het is de Heer!

Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, trok hij zijn bovenkleed aan —want hij droeg slechts een onderkleed— en sprong in het meer (Ibidem). Petrus is het geloof. Hij springt in het meer, vervuld van een wonderlijke moed. Hoever zouden wij met de liefde van Johannes en het geloof van Petrus niet komen?

Dagelijks leven

Ik hecht er aan nogmaals te verklaren dat ik niet spreek over een uitzonderlijke manier om christelijk te leven. Laat ieder van ons eens nadenken over wat God voor hem heeft gerealiseerd en wat het antwoord daarop is geweest. Als wij in dit persoonlijk gewetensonderzoek dapper zijn, zullen wij ontdekken wat er nog altijd aan schort. Gisteren was ik ontroerd, toen ik hoorde vertellen over een Japanse doopleerling die catechismusles gaf aan anderen die Christus nog niet eens kenden. En ik schaamde me. Wij hebben meer geloof nodig, meer geloof: en, met het geloof, contemplatie!

Overweeg nog eens in alle rust die goddelijke vermaning die de ziel vervult van onrust en, tegelijkertijd, de geneugten van suikerbrood en honing brengt: redemi te, et vocavi te nomine tuo: meus es tu (Jes 43, 1); ik heb u verlost, geroepen bij uw naam: gij zijt van Mij. Laten wij God niet ontstelen wat van Hem is. Een God die ons zozeer heeft liefgehad, dat Hij voor ons gestorven is, die ons van eeuwigheid, voor de schepping der wereld, uitverkoren heeft, opdat wij heiligen zullen zijn in zijn aanwezigheid (vgl. Ef 1, 4); en die ons zonder ophouden gelegenheden biedt tot loutering en overgave.

Als wij nog enige twijfel zouden hebben, krijgen wij nog een ander bewijs van zijn lippen: Niet gij hebt Mij uitgekozen, maar Ik u, en Ik heb u de taak gegeven op tocht te gaan en vruchten voort te brengen die blijvend mogen zijn, vruchten van uw werk als contemplatieve zielen (vgl. Joh 15, 16).

Nu, geloof, bovennatuurlijk geloof. Als het geloof verslapt, krijgt de mens de neiging zich God voor te stellen alsof Hij ver verwijderd is, zonder Zich ook maar enigszins om zijn kinderen te bekommeren. Men beschouwt de godsdienst als iets extra's voor wanneer er geen andere keuze is en verwacht —zonder te weten waarom— zwierige uitingen, ongewone gebeurtenissen. Wanneer het geloof zindert in de ziel, ontdekt men daarentegen dat de schreden van de gelovige gelijk opgaan met het gewone dagelijkse leven. En dat deze grote heiligheid, die God van ons vraagt, hier en nu besloten ligt in de kleine dingen van elke dag.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift