Lijst van punten

Er zijn 2 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Geloof → macht van het geloof.

Bij het zien van die verdorde vijgeboom vroegen de leerlingen verbaasd: Hoe is die vijgeboom zo opeens verdord? (Mat 21, 20). Die twaalf van het eerste uur, die toch getuigen geweest waren van zoveel wonderen van Christus, zijn toch weer verbaasd. Hun geloof is nog niet vurig. Daarom verzekert de Heer hun: Voorwaar, Ik zeg u: Als gij maar geloof hebt en niet twijfelt, zult gij niet alleen doen wat Ik met die vijgeboom gedaan heb, maar zelfs als ge tot deze berg zegt: Hef u op en stort u in zee, dan zal het gebeuren (Mat 21, 21). Christus stelt als voorwaarde, dat we uit het geloof leven: dan zullen we bergen kunnen verzetten. Er moet nog zoveel verzet worden… in deze wereld en allereerst in ons hart. Zoveel hinderpalen voor de genade! Geloof dus; geloof en daden, geloof en offervaardigheid, geloof en nederigheid. Want door het geloof worden we schepsels die alles kunnen. En al wat gij in vertrouwvol gebed zult vragen, zult gij verkrijgen (Mat 21, 22).

Een gelovig mens weet de aardse dingen op de juiste waarde te schatten. Hij weet, dat ons verblijf hier beneden —om met de heilige Teresa van Avila te spreken— niet meer is dan een slechte nacht in een slechte herberg (vgl. H. Teresa van Avilla, De weg der volmaaktheid, 40, 9 (70, 4)). Hij wordt gesterkt in de overtuiging, dat ons aards bestaan een tijd van werken en strijden is, een tijd van loutering om de schuld voor onze zonden jegens de goddelijke gerechtigheid te voldoen. Hij weet ook, dat de tijdelijke goederen hulpmiddelen zijn en hij gebruikt ze edelmoedig en heldhaftig.

Het geloof is er niet om alleen maar gepreekt te worden. Het is er juist in het bijzonder om het in praktijk te brengen. Misschien ontbreekt ons telkens weer de kracht. Dan moet u —ik ga weer terug naar het evangelie— doen als de vader van die bezeten jongen. Hij had alles te winnen bij de redding van zijn zoon, hij hoopt dat Christus hem zal genezen en toch gaat hij niet zover, dat hij gelooft in zo'n groot geluk. En Jezus die altijd geloof vraagt, is hem —omdat Hij de twijfels van die man kent— voor: Wat dat kunnen betreft: alles kan voor wie gelooft (Mar 9, 23). Alles is mogelijk: wij kunnen àlles. Mits we geloven. Die man voelt het weifelen van zijn geloof. Hij is bang, dat zijn gebrek aan vertrouwen het welzijn van zijn zoon in de weg staat. Hij huilt. Over dat soort tranen moeten we ons niet schamen: het zijn de vruchten van Gods liefde, van berouwvol gebed, van nederigheid. Ogenblikkelijk riep de vader van de jongen uit: Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp! (Mar 9, 24).

Laten we nu aan het einde van deze overweging dezelfde woorden tot Hem richten. Heer, ik geloof! Ik heb geleerd in U te geloven en ik heb besloten U van nabij te volgen. Telkens opnieuw heb ik in de loop van mijn leven uw Barmhartigheid ingeroepen. En toch heb ik telkens opnieuw gedacht, dat U niet zoveel wonderen in de harten van uw kinderen zoudt kunnen bewerkstelligen. Heer, ik geloof! Maar help mij geloven, meer geloven, beter geloven!

Bidden we tot slot tot de heilige Maria, Moeder van God en onze Moeder, toonbeeld van geloof: Zalig wie geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is (Luc 1, 45).

Verwijzingen naar de H. Schrift