Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Geloof → mensen met geloof.

U denkt misschien, dat ik alleen maar over een uitgelezen gezelschap spreek. Laat u zich toch niet zo gemakkelijk door lafheid of gemakzucht van de wijs brengen. Laat iedereen daarentegen de goddelijke drang voelen om een andere Christus te zijn: ipse Christus, Christus zelf. Kortom, de drang om ons gedrag aan te passen aan de normen van het geloof. Want de heiligheid waarnaar wij moeten streven, is geen tweederangs heiligheid. Die bestaat trouwens niet. En de belangrijkste eis die aan ons gesteld wordt en die helemaal in overeenstemming is met onze natuur, is te beminnen: de liefde is de band der volmaaktheid (Kol 3, 14); naastenliefde die we moeten beoefenen volgens de expliciete geboden die de Heer Zelf heeft gesteld: Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, met geheel uw ziel en met geheel uw verstand (Mat 22, 37), zonder iets voor onszelf te houden. Daarin bestaat heiligheid.

Bij het zien van die verdorde vijgeboom vroegen de leerlingen verbaasd: Hoe is die vijgeboom zo opeens verdord? (Mat 21, 20). Die twaalf van het eerste uur, die toch getuigen geweest waren van zoveel wonderen van Christus, zijn toch weer verbaasd. Hun geloof is nog niet vurig. Daarom verzekert de Heer hun: Voorwaar, Ik zeg u: Als gij maar geloof hebt en niet twijfelt, zult gij niet alleen doen wat Ik met die vijgeboom gedaan heb, maar zelfs als ge tot deze berg zegt: Hef u op en stort u in zee, dan zal het gebeuren (Mat 21, 21). Christus stelt als voorwaarde, dat we uit het geloof leven: dan zullen we bergen kunnen verzetten. Er moet nog zoveel verzet worden… in deze wereld en allereerst in ons hart. Zoveel hinderpalen voor de genade! Geloof dus; geloof en daden, geloof en offervaardigheid, geloof en nederigheid. Want door het geloof worden we schepsels die alles kunnen. En al wat gij in vertrouwvol gebed zult vragen, zult gij verkrijgen (Mat 21, 22).

Een gelovig mens weet de aardse dingen op de juiste waarde te schatten. Hij weet, dat ons verblijf hier beneden —om met de heilige Teresa van Avila te spreken— niet meer is dan een slechte nacht in een slechte herberg (vgl. H. Teresa van Avilla, De weg der volmaaktheid, 40, 9 (70, 4)). Hij wordt gesterkt in de overtuiging, dat ons aards bestaan een tijd van werken en strijden is, een tijd van loutering om de schuld voor onze zonden jegens de goddelijke gerechtigheid te voldoen. Hij weet ook, dat de tijdelijke goederen hulpmiddelen zijn en hij gebruikt ze edelmoedig en heldhaftig.

Hier, in aanwezigheid van God, die ons leidt vanuit het tabernakel —wat een krachtbron, die werkelijke nabijheid van Christus!— hier gaan wij vandaag onze gedachten wijden aan die zoete gave van God, de hoop, die onze ziel vult met vreugde, spe gaudentes (Rom 12, 12), verheugd door de hoop, verblijd, want ons wacht —als we trouw zijn— de oneindige Liefde.

Laten wij nooit vergeten, dat er voor iedereen —voor ieder van ons, zonder uitzondering— slechts twee wijzen van bestaan zijn hier op aarde: een goddelijk leven leiden en strijden om God te behagen of, wanneer men het zonder Hem stelt, het leven te leiden als een dier, met min of meer menselijke trekjes. Ik heb nooit veel waarde toegekend aan de 'schijn-heiligen' die er prat op gaan ongelovig te zijn. Ik houd werkelijk van hen, zoals ik van alle mensen, mijn broeders en zusters, houd. Ik bewonder hun goede wil die in bepaald opzicht zelfs heldhaftig blijkt te zijn, maar ik heb medelijden met hen, omdat hen het geweldige ongeluk treft, dat zij het licht en de warmte van God en de onnoemelijke blijdschap van de op God gerichte hoop missen.

Een oprecht christen, die leeft overeenkomstig zijn geloof, doet niets dan voor het aangezicht van God, met bovennatuurlijke visie. Hij werkt in deze wereld, die hij hartstochtelijk bemint, bezig met aardse beslommeringen, met de blik naar de Hemel. Sint Paulus bevestigt het: quae sursum sunt quaerite, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods. Zint op het hemelse, niet op het aardse. Gij zijt immers gestorven —aan wat van de wereld is door het doopsel— en uw leven is nu met Christus verborgen in God (Kol 3, 1­3).

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift