Lijst van punten

Er zijn 3 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Geloof → groei in het geloof.

Het geloof is er niet om alleen maar gepreekt te worden. Het is er juist in het bijzonder om het in praktijk te brengen. Misschien ontbreekt ons telkens weer de kracht. Dan moet u —ik ga weer terug naar het evangelie— doen als de vader van die bezeten jongen. Hij had alles te winnen bij de redding van zijn zoon, hij hoopt dat Christus hem zal genezen en toch gaat hij niet zover, dat hij gelooft in zo'n groot geluk. En Jezus die altijd geloof vraagt, is hem —omdat Hij de twijfels van die man kent— voor: Wat dat kunnen betreft: alles kan voor wie gelooft (Mar 9, 23). Alles is mogelijk: wij kunnen àlles. Mits we geloven. Die man voelt het weifelen van zijn geloof. Hij is bang, dat zijn gebrek aan vertrouwen het welzijn van zijn zoon in de weg staat. Hij huilt. Over dat soort tranen moeten we ons niet schamen: het zijn de vruchten van Gods liefde, van berouwvol gebed, van nederigheid. Ogenblikkelijk riep de vader van de jongen uit: Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp! (Mar 9, 24).

Laten we nu aan het einde van deze overweging dezelfde woorden tot Hem richten. Heer, ik geloof! Ik heb geleerd in U te geloven en ik heb besloten U van nabij te volgen. Telkens opnieuw heb ik in de loop van mijn leven uw Barmhartigheid ingeroepen. En toch heb ik telkens opnieuw gedacht, dat U niet zoveel wonderen in de harten van uw kinderen zoudt kunnen bewerkstelligen. Heer, ik geloof! Maar help mij geloven, meer geloven, beter geloven!

Bidden we tot slot tot de heilige Maria, Moeder van God en onze Moeder, toonbeeld van geloof: Zalig wie geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is (Luc 1, 45).

Zo gaat onze God te werk. Als die zoon terugkomt, na zijn geld in een slecht leven verspild te hebben, na —en dat is het ergste— zijn vader vergeten te zijn, zegt de vader: Haalt vlug het mooiste kleed en trekt het hem aan, steekt hem een ring aan zijn vinger en trekt hem sandalen aan. Haalt het gemeste kalf; laten we eten en feestvieren (Luc 15, 22­23). Als wij met een rouwmoedig hart bij God onze Vader komen, brengt Hij uit onze armetierigheid rijkdom, uit onze zwakte kracht te voorschijn. Wat zal Hij ons niet bereiden, als wij Hem niet links laten liggen, als wij elke dag veelvuldig met Hem omgaan, als wij de liefde die wij in woorden uitspreken met daden bewijzen, als we overtuigd van zijn almacht en barmhartigheid alles aan Hem vragen? Alleen al omdat zijn zoon, na hem in de steek gelaten te hebben, terugkomt, bereidt hij een feest; waarmee zal Hij ons dan wel niet verblijden, als wij zorgen altijd aan zijn zijde te verkeren?

Laten we dus vooral niet blijven denken aan de beledigingen die we moesten incasseren, aan de vernederingen die we ondergaan hebben —hoe onterecht, onheus en onbehouwen ook— het past niet bij een kind van God een boekhouding bij te houden om een staat van beledigingen te kunnen tonen. Wij kunnen het voorbeeld van Christus niet vergeten, noch ons katholieke geloof uittrekken als een jas: het kan zwakker of sterker worden, of verloren raken. Met een dergelijk bovennatuurlijk leven wordt het geloof verstevigd, maar de ziel schrikt bij het zien van de ellendige menselijke naaktheid zonder het goddelijke. Dus vraagt zij vergeving en betoont haar dankbaarheid: God, als ik mijn povere leven beschouw, vind ik niets om me op te beroemen en nog minder om trots op te zijn. Ik zie alleen maar redenen om altijd nederig en boetvaardig te leven. Ik weet heel goed, dat de grootste adeldom bestaat uit dienen.

Ik spreek graag over de weg, want wij zijn reizigers, op weg naar het hemelhuis, naar ons Vaderland. Let wel op, dat een weg, ook al doemen er op korte afstand bijzondere moeilijkheden op, al moeten wij nu eens een rivier doorwaden, dan weer een vrijwel ondoordringbaar bos doorkruisen, meestal iets gewoons is zonder verrassingen. Het gevaar zit in de routine: denken dat God niet hier, in elk moment aanwezig is, omdat het zo simpel en gewoon is.

Die twee leerlingen waren op weg naar Emmaüs. Hun gang was gewoon, zoals van zoveel anderen die die streek doorkruisten. Dan doemt, op heel natuurlijke wijze, Jezus voor hen op. Samen met Hem gaan zij verder, met een gesprek dat de vermoeidheid verdrijft. Ik stel mij dat tafereel voor: het begint al avond te worden. Er waait een vriendelijke bries. Rondom hun, akkers waarop de tarwe al uitschiet en verder oude olijfbomen, de bladeren zilverig door het gefilterde licht.

Jezus op weg. Heer, hoe groot zijt Gij altijd! U ontroert me echter, wanneer Gij U aan ons gelijk maakt om ons te volgen, ons te zoeken, in ons dagelijks gezwoeg. Heer, verleen ons de eenvoud van geest, de heldere blik, de klaarheid van verstand die het mogelijk maken U te begrijpen, als U zonder enig uiterlijk teken van uw heerlijkheid komt.

Verwijzingen naar de H. Schrift