Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Liefde tot God → overgave en vrijheid.

Vrijheid en overgave

Gods liefde is jaloers. Hij is niet tevreden, als iemand bij Hem komt onder het stellen van voorwaarden. Ongeduldig wacht Hij op het moment waarop we ons volledig geven, waarop er geen duistere hoekjes meer in ons hart zijn, waar de vreugde en de blijdschap van Gods genade en de bovennatuurlijke gaven niet doordringen. Maar u denkt misschien: ja zeggen op die alles uitsluitende Liefde, is dat niet net zoiets als het verliezen van mijn vrijheid?

Met de hulp van de Heer die met zijn licht leiding geeft aan dit ogenblik van gebed, wil ik, voor u en voor mij, dit thema nog verder uitwerken. We weten allemaal uit ervaring, dat niemand Christus kan dienen zonder pijn en vermoeidheid te voelen. Wie dat ontkent, bewijst daarmee dat hij God nog niet ontmoet heeft. De ziel die verliefd is, weet dat de pijn, als die komt, alleen maar een voorbijgaand gevoel is. Die ziel ontdekt meteen dat het juk zacht en de last licht is, omdat Hij hem op zijn schouders draagt, net zoals Hij het kruishout omkneld heeft toen ons eeuwig geluk op het spel stond (vgl. Mat 11, 30). Juist de mensen die dit niet begrijpen, verheffen in verzet —machteloos, schamel, droef verzet— hun stem tegen de Schepper. Blind herhalen ze de nutteloze klacht die de Psalmist kort samenvat: Wij moeten hun ketenen verbreken, hun boeien werpen wij af (Ps 2, 3). Ze weigeren om in een heldhaftig stilzwijgen, vanzelfsprekend, zonder herrie en gezeur, de zware taak van alledag te volbrengen. Ze begrijpen niet, dat de goddelijke Wil, zelfs als die zich kenbaar maakt met pijn, met een veeleisendheid die verwondt, nauwkeurig samenvalt met de vrijheid die alleen in God en in zijn plannen verblijf houdt.

Door die zielen worden barricaden opgeworpen met de vrijheid. Vrijheid, mijn vrijheid! Ze hebben vrijheid en maken er geen gebruik van. Ze bekijken haar. Maken er in hun kleine verstand een afgodsbeeld van klei van. Is dat wel vrijheid? Welk voordeel halen ze uit die rijkdom, als ze zich niet oprecht engageren op een manier die hun hele bestaan richting geeft? Wie een dergelijke gedragslijn kiest, doet afstand van de waardigheid, van de adeldom van de menselijke persoon. Er is geen marsroute, geen gebaande weg die richting geeft aan onze stappen op aarde. En die zielen —u kent ze net zo goed als ik— laten zich, vervolgens, meeslepen door kinderlijke ijdelheid, door op zichzelf gerichte verwaandheid, door zingenot.

Hun vrijheid blijft vruchteloos, of ze brengt belachelijke vruchten voort, zelfs menselijkerwijs bezien. Wie niet, in volle vrijheid, kiest voor een juiste gedragsregel, zal zich uiteindelijk vroeg of laat laten leiden door anderen. Hij zal passief verder leven —als een parasiet— afhankelijk van wat anderen besluiten. Hij neemt het risico met alle winden mee te zullen waaien. En alle beslissingen worden door anderen voor hem genomen. Die mensen zijn… wolken…, door de wind voorbijgejaagd, die geen regen geven; bomen zonder vruchten in de herfst, tweemaal gestorven, ontworteld (Judas, 12). Ook als ze zich achter hun eeuwige geklets verbergen of achter verzachtende omstandigheden waarmee ze trachten hun volledig gebrek aan karakter, moed en eer te verdoezelen.

Maar niemand dwingt me toch!, houden ze hardnekkig vol. Niemand? Alles dwingt die waanvrijheid, die het lef niet heeft met verantwoordelijkheid de gevolgen van vrije, persoonlijke daden te accepteren. Waar Gods liefde niet is, ontstaat een volstrekt gebrek aan de individuele en verantwoordelijke uitoefening van de persoonlijke vrijheid. En er is —ondanks de schijn van het tegendeel— niets dat die vrijheid niet dwingt. Vaagheid en besluiteloosheid zijn als kneedbaar materiaal dat is overgeleverd aan de gratie van de omstandigheden die het naar eigen goeddunken vormen. Het doet er dan niet meer toe wie of wat het materiaal naar eigen lust bewerkt, te beginnen met hartstocht en slechte neigingen die voortkomen uit de door de zonde verwonde natuur.

Denk nog eens aan de gelijkenis van de talenten. De dienaar die er maar één gekregen had, zou deze —net als zijn lotgenoten— nuttig hebben kunnen gebruiken en winstgevend hebben kunnen maken door al zijn mogelijkheden aan te wenden. En wat doet hij? Uit angst het te verliezen aarzelt hij. Dat is nog tot daaraan toe. Maar daarna? Hij begraaft het! (vgl. Mat 25, 18). Dat brengt geen vrucht voort.

Laten we dat geval van ziekelijke angst om eerlijk voordeel te trekken uit de mogelijkheid tot werken, tot gebruik van verstand en wil —tot inzetten van de hele mens— nooit vergeten. Ik begraaf het —schijnt die stakker te zeggen— maar dan is mijn vrijheid tenminste veilig! Nee. Zijn vrijheid is gezwicht voor iets heel concreets, voor de schraalste en dorstigste droogte. Zij heeft een keuze gemaakt, want zij kon alleen maar kiezen. Maar zij heeft verkeerd gekozen.

Het is volstrekt verkeerd vrijheid tegenover overgave te stellen, want het zich wegschenken vloeit voort uit de vrijheid. Bedenk, dat een moeder, als ze zich opoffert voor haar kinderen, een keuze heeft gemaakt. En de mate van haar liefde is bepalend voor de mate van haar vrijheid. Hoe groter de liefde is, des te vruchtbaarder zal de vrijheid zijn. En het geluk van haar kinderen komt voort uit die gezegende vrijheid die zelfgave insluit. Het geluk komt voort uit die verrukkelijke gave die de vrijheid nu juist is.

Maar, zult u me vragen, als we alles hebben wat ons hart begeert, zullen we dan niet ophouden met streven? Zal de vrijheid dan niet verdwenen zijn? Ik verzeker u, dat ze dan werkzamer zal zijn dan ooit. Liefde neemt immers geen genoegen met het uit sleur naleven van de regels en kan ook in genen dele verwisseld worden met verveeldheid of lusteloosheid. Liefhebben is elke dag opnieuw beginnen te dienen en elke dag met meer liefde.

Met nadruk zeg ik en ik zou het met ijzers in ieder van u willen branden: vrijheid en zelfgave spreken elkaar niet tegen; zij ondersteunen elkaar wederzijds. Men geeft zijn vrijheid alleen uit liefde. Een andere manier om vrij te komen kan ik niet bedenken. En dat is niet een min of meer geslaagde woordspeling. Als men zich vrijwillig geeft, zal op dat moment, in die dienstbaarheid, de liefde door de vrijheid vernieuwd worden. Of zichzelf vernieuwen, dat is voortdurend jong en edelmoedig zijn, bereid tot grote idealen en grote offers. Ik herinner me de vreugde die ik voelde toen ik hoorde dat jongeren in het Portugees 'os novos' [de nieuwen] betekent. En dat zijn ze dan ook. Ik vertel u dit, omdat ik al heel wat jaren achter me heb. Maar toch voel ik me heel jong als ik aan de voet van het altaar bid: naar God die mijn jeugd verblijdt (Ps 42, 4). En ik weet, dat ik me nooit meer oud zal kunnen voelen. Als ik aan mijn God trouw blijf, zal de Liefde me voortdurend nieuw leven geven. Mijn jeugd zal vernieuwd worden als die van de adelaar (vgl. Ps 102, 5).

Door de liefde voor de vrijheid binden we ons. Alleen door hoogmoed krijgen die banden het gewicht van een ketting. De echte nederigheid die Hij, die zachtmoedig en nederig van harte is, aan ons leert, toont ons dat zijn juk zacht en zijn last licht is (vgl. Mat 11, 29-30). Het juk is vrijheid, het juk is liefde, het juk is eenheid. Het juk is het leven dat Hij voor ons verdiend heeft aan het kruis.

Onze Moeder de Heilige Kerk heeft zich altijd uitgesproken voor de vrijheid en zij heeft alle fatalismen afgewezen, de oude en de minder oude. Zij heeft altijd onderstreept, dat elke ziel haar eigen lot kan bepalen, ten goede of ten kwade: “en zij die niet van de goede weg zijn afgedwaald, zullen het eeuwige leven binnengaan; en zij die kwaad begaan hebben het eeuwige vuur” (Symbolum Quicumque, 41). Wij zijn telkens weer onder de indruk van dit verschrikkelijke vermogen van u en van mij. Maar dit vermogen is tevens het teken van onze adel. “De zonde is zozeer een vrijwillig kwaad, dat er geen zonde kan zijn die niet zijn oorsprong heeft in de wil. Die verklaring bergt in zich een dergelijke duidelijkheid, dat ze eenstemmigheid brengt onder het kleine aantal wijzen en het grote aantal onwetenden dat onze aarde bewoont” (H. Augustinus, De vera religione, 14, 27 (PL 34, 133)).

Ik verhef opnieuw mijn hart in een dankzegging tot God, mijn Heer, want er was niets dat Hem belette ons zo te scheppen dat we niet konden zondigen, begiftigd met een onweerstaanbare drang naar het goede. Maar “Hij heeft geoordeeld, dat zijn dienaren beter zouden zijn, als ze Hem vrij zouden dienen” (Ibidem, 14, 27 (PL 34, 134)). Hoe groots zijn de liefde en de barmhartigheid van onze Vader! Oog in oog met zijn 'goddelijke dwaasheden' voor zijn kinderen zou ik duizend monden en duizend harten en meer nog willen hebben, opdat mijn leven een ononderbroken lofzang zou kunnen zijn voor God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Bedenk dat de Almachtige, Hij die door zijn Voorzienigheid de wereld bestuurt, geen slaven wil. Hij heeft liever vrije kinderen. Hoewel we proni ad peccatum, geneigd tot de zonde, geboren worden door de val van het eerste paar, heeft hij in de ziel van ieder van ons een sprankje van zijn oneindig inzicht, de neiging tot het goede, het verlangen naar een vrede zonder einde gelegd. En Hij laat ons begrijpen dat we waarheid, geluk en vrijheid zullen verwerven als we ervoor zorgen, dat dit zaad van eeuwig leven wortel schiet.

Ik herhaal nog eens: de enige slavernij die ik aanvaard is die van Gods Liefde. En dat alleen omdat de godsdienst —ik heb het bij andere gelegenheden al gezegd— de grootste muiterij is van de mens die niet als een beest wil leven, die rust noch duur vindt tot hij de Schepper ontmoet en kent. Ik wil dat u ook zo'n muiter bent, vrij van alle banden; want ik wil —Christus wil— dat wij kinderen van God zijn. Slaaf of Gods kind! Dat is de keuze van ons leven. Of kind van God, of slaaf van de hoogmoed, van het zingenot, van dat benauwende egoïsme waarin zoveel zielen verstrikt schijnen te zijn.

Gods liefde wijst de weg van de waarheid, van de gerechtigheid en van het goede. Als we besluiten de Heer te antwoorden met ?mijn vrijheid behoort U? zijn we op hetzelfde moment bevrijd van alle banden waarmee we vastzaten aan onnozelheden, aan lachwekkende bezigheden en pietluttige eerzucht. En de vrijheid —die onmeetbare schat, die wonderbaarlijke parel; wat zou het jammer zijn haar voor de zwijnen te werpen (vgl. Mat 7, 6)— heeft dan als enige taak te leren het goede te doen (vgl. Jes 1, 17).

Dat is de roemrijke vrijheid van de kinderen van God! Christenen die ontmoedigd zouden raken, die timide, bedremmeld of jaloers staan tegenover de losbandigheid van hen die het Woord van God niet hebben ontvangen, laten daarmee zien dat ze een armzalig begrip van ons geloof hebben. Als we werkelijk de Wet van Christus in praktijk brengen —althans moeite doen die Wet in praktijk te brengen, want het zal ons niet altijd helemaal lukken— zullen we ontdekken dat we begiftigd zijn met een wonderlijke geestkracht, waardoor we de betekenis van de meest volledige menselijke vrijheid niet elders hoeven te zoeken.

Ons geloof is geen last en ook geen beperking. Wie dat denkt, levert het bewijs van een heel mager begrip van de christelijke waarheid. Door God te kiezen verliezen we niets, winnen we alles: wie, ten koste van zijn ziel, zijn leven vindt, zal het verliezen, en wie zijn leven verliest om Mijnentwil, zal het vinden (Mat 10, 39).

Wij hebben de winnende kaart getrokken en de eerste prijs gewonnen. Als er iets is waardoor we dit niet duidelijk zien, moeten we onze ziel tot op de bodem onderzoeken. Misschien is er weinig geloof, weinig persoonlijk contact met God, weinig gebedsleven. We moeten de Heer vragen —door de tussenkomst van zijn Moeder en onze Moeder— onze liefde voor Hem te doen groeien, ons de gelegenheid te geven de zoetheid van zijn aanwezigheid te smaken. Want alleen in het liefhebben bereikt men de vrijheid ten volle: de vrijheid om het voorwerp van onze liefde nooit, tot in de eeuwigheid, te willen loslaten.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift