Lijst van punten

Er zijn 6 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Bovennatuurlijk leven  → vriendschap en vereenzelviging met Jezus Christus.

Geloof en nederigheid

En nu doet de heilige Matteüs ons verslag van een ontroerende gebeurtenis. Plotseling naderde Hem van achteren een vrouw die al twaalf jaar lang aan vloeiingen leed, en raakte de zoom van zijn mantel aan (Mat 9, 20). Wat een geweldige nederigheid heeft die vrouw! Want ze zei bij zichzelf: Als ik alleen maar zijn mantel kan aanraken, zal ik genezen zijn (Mat 9, 21). Er zullen altijd zieken zijn die, zoals Bartimeüs, met een groot geloof bidden en er geen probleem in zien in het openbaar hun geloof uit te schreeuwen. Maar houdt wel in de gaten, dat er op de weg van Christus geen twee zielen hetzelfde zijn. Het geloof van die vrouw is ook groot. Maar zij roept helemaal niets. Zij komt dichterbij, zonder dat iemand het merkt. Voor haar is het genoeg als ze een stukje van het kleed van Christus kan aanraken, omdat het voor haar vaststaat, dat ze genezen zal worden. Ze heeft dit nog maar nauwelijks gedaan, of de Heer keert zich om en Hij kijkt haar aan. Hij weet dan al wat er in het binnenste van dat hart omgaat en heeft de stelligheid ervan bemerkt: Heb goede moed, dochter, uw geloof heeft u genezen (Mat 9, 22).

“Met een fijn gebaar heeft zij de zoom van zijn kleed aangeraakt”, zegt Ambrosius. “Zij naderde met geloof, zij geloofde en wist, dat ze zou genezen… Als we gered willen worden, moeten wij ook vol geloof het kleed van Christus aanraken” (H. Ambrosius, Expositio Evangelii secundum Lucam, 6, 56 en 58 (PL 15, 1682­1683)). Begrijpt u nu hoe ons geloof moet zijn? Nederig. Wie zijt gij en wie ben ik, dat we het waard zijn, dat Christus ons roept? Wie zijn wij om Hem zo nabij te mogen zijn? Hij heeft ons, net als die vrouw in de menigte, een kans geboden. En niet om een stukje van zijn kleed aan te raken of de rand van zijn mantel even te beroeren, de zoom. Wij hebben Hem. Hij geeft zich helemaal aan ons, met Lichaam en Bloed, met Ziel en Godheid. Hij is ons dagelijks voedsel, we spreken op heel vertrouwelijke voet met Hem, zoals een kind praat met zijn vader, zoals we spreken met de Liefde. En dat is de waarheid. Dat zijn geen waanbeelden.

Dagelijks leven en contemplatie

Gaan we nog eens naar het heilig evangelie en laten we dan stilstaan bij wat de heilige Matteüs ons beschrijft in het eenentwintigste hoofdstuk. 's Morgens vroeg, op de terugweg naar de stad, kreeg Hij honger. Hij zag een vijgeboom langs de weg staan en ging er naar toe (Mat 21, 18­19). Wat een vreugde, Heer, U hongerig te zien, U ook dorstig te zien toen U bij de put van Sichar zat! (vgl. Joh 4, 7). Ik bezie U perfectus Deus, perfectus homo (Symbolum Quicumque), waarlijk God, maar ook waarlijk mens, met vlees zoals mijn vlees. Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen (Fil 2, 7), opdat ik er nooit aan twijfel, dat Hij me begrijpt en van me houdt.

Hij had honger. Als we moe worden —van het werk, de studie, apostolische activiteiten— als de hemel betrekt, dan moeten we onze blik opslaan naar Christus. Naar Jezus, die goed is, naar Jezus die moe is, naar Jezus die honger en dorst heeft. Heer, wat laat Gij U gemakkelijk begrijpen! Wat maakt U het ons gemakkelijk U te beminnen! U toont uzelf als een van de onzen, geheel aan ons gelijk behalve in de zonde, opdat we voelen, dat wij met uw hulp onze kwade neigingen kunnen overwinnen en al onze fouten te boven kunnen komen. Vermoeidheid, honger, tranen… Het is allemaal van geen belang. Christus heeft ook vermoeidheid gekend, Hij heeft honger gehad, Hij heeft dorst gehad, Hij heeft geweend. Het enige dat van belang is, is de strijd —een gevecht dat we graag aangaan, want de Heer is steeds aan onze zijde— om de wil te volbrengen van de Vader die in de hemel is (vgl. Joh 4, 34).

Wat verandert er dan wel? De ziel ziet —omdat Christus daar binnenkomt, zoals Hij in de boot van Petrus stapt— nieuwe horizonten opengaan, weidser, een grotere zucht naar dienstbaarheid, en een onweerstaanbaar verlangen om alle schepsels de magnalia Dei (Hand 2, 11) te verkondigen, de grote werken die de Heer verwezenlijkt, als wij het laten gebeuren. Ik kan niet voor me houden, dat de 'beroepsarbeid' van de priester, om het maar eens zo te noemen, een 'goddelijke en openbare bediening' is, die al zijn activiteiten beslaat en zo veeleisend is, dat in het algemeen de priester, die tijd voor niet strikt priesterlijk werk overheeft, er zeker van kan zijn dat hij zijn taak als priester niet goed vervult.

Er waren bijeen: Simon Petrus, Tomas die ook Didymus genoemd wordt, Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee van zijn leerlingen. Simon Petrus zei tot hen: Ik ga vissen. Zij antwoordden: Dan gaan wij mee. Zij gingen dus op weg en klommen in de boot, maar ze vingen die nacht niets. Toen het reeds morgen begon te worden, stond Jezus aan het strand (Joh 21, 2­4).

Hij ging langs zijn apostelen, langs die zielen die zich aan Hem gegeven hadden: en ze waren zich er niet van bewust. Hoe vaak is Christus niet alleen vlak bij ons, maar zelfs in ons! En het leven dat we leiden is zo menselijk! Christus is vlak bij, maar van zijn kinderen krijgt hij geen blik vol genegenheid, geen woord van liefde, geen nauwgezette arbeid.

De Allerheiligste Mensheid van Christus

Hoe kunnen wij die obstakels overwinnen? Hoe slagen wij er in standvastiger te worden in die beslissing die ons wel erg veel moeite lijkt te gaan kosten? Door het voorbeeld van de allerheiligste Maagd en onze Moeder tot bron van inspiratie te nemen: een prachtige, brede weg die ons noodzakelijkerwijs naar Christus voert.

Om dichter tot God te naderen moeten wij de juiste weg nemen en dat is de Allerheiligste Mensheid van Christus. Daarom raad ik altijd aan boeken te lezen over het lijden en sterven van onze Heer. Deze teksten vol oprechte vroomheid brengen ons de Zoon van God voor de geest, Mens zoals wij en werkelijk God, die liefheeft en naar het vlees lijdt voor de Verlossing van de wereld.

Beschouwt u eens een van de devoties die het diepst geworteld zijn in het christenvolk, het bidden van de rozenkrans. De Kerk spoort ons aan de geheimen ervan te overwegen, opdat door de blijdschap, de droefenis en de glorie van de heilige Maria in ons hoofd en in onze verbeelding het verbluffende voorbeeld ingeprent wordt van de Heer tijdens zijn dertig jaar verborgen leven, zijn drie jaar verkondiging, zijn smartelijk Lijden en zijn glorievolle Verrijzenis.

Christus volgen: dat is het geheim. Hem van zo nabij vergezellen, dat wij met Hem leven als de twaalf eersten; van zo nabij, dat wij ons met Hem vereenzelvigen. Laten wij niet langer dralen en, als wij de genade niets in de weg gelegd hebben, vaststellen dat wij bekleed zijn met de Heer Jezus Christus (vgl. Rom 13, 14). Ons gedrag geeft als een spiegel het beeld van de Heer weer. Als die spiegel deugdelijk is, zal hij het allerbeminnelijkste beeld van onze Verlosser weergeven zonder dit te misvormen, zonder lelijke trekken. De anderen zullen dan de mogelijkheid hebben Hem te bewonderen en te volgen.

In deze poging zich met Christus te vereenzelvigen heb ik altijd vier trappen onderscheiden: Hem zoeken; Hem vinden; met Hem omgaan; Hem beminnen. U zult misschien denken, dat u nog in de eerste fase bent. Zoek Hem vol honger, zoek Hem uit alle macht in uzelf. Als u met die inzet aan de slag bent gegaan, durf ik u te verzekeren, dat u Hem al ontmoet hebt en dat u al begonnen bent met Hem om te gaan en Hem te beminnen en dat u uw gesprek in de hemel voert (vgl. Fil 3, 20).

Ik smeek de Heer, dat wij zullen besluiten in onze ziel de enige edele ambitie te koesteren, de enige die de moeite waard is: een leven leiden naast Jezus zoals zijn gezegende Moeder en de heilige Patriarch deden, vol ijver, zelfverloochening, zonder iets te verwaarlozen. Wij zullen deel hebben in het geluk van de vriendschap met God —met een ingetogenheid die verenigbaar is met onze beroeps- en burgerplichten— en Hem danken voor de fijngevoeligheid en duidelijkheid waarmee Hij ons leert de Wil van onze Vader die in de hemel woont, te volbrengen.

In het werkelijk bewonderen en beminnen van de Allerheiligste Mensheid van Jezus zullen wij een voor een zijn wonden ontdekken. En in die ogenblikken van lijdelijke loutering, moeizame harde momenten, met zoete en bittere tranen die wij trachten te verbergen, zullen wij ons genoopt voelen ons in elk van die allerheiligste wonden te nestelen: om ons te louteren, ons te verheugen in dat verlossende Bloed, ons te sterken. Als de duiven uit het Hooglied (vgl. Hoogl 2, 14), die bij de storm onderdak vinden in de rotsspleten, zullen wij onze toevlucht tot Hem nemen. Zijn wonden zullen onze wijkplaats zijn, daar zullen wij de intimiteit van Christus vinden. Wij zullen zien dat zijn wijze van spreken vredig is en zijn gelaat schoon (vgl. Ibidem). “Zij immers die weten dat zijn stem aangenaam en beminnelijk is, zij hebben de genade van het evangelie ontvangen, waardoor zij zeggen: Gij hebt woorden van eeuwig leven” (H. Gregorius van Nyssa, In Canticum Canticorum homiliae, 5 (PG 44, 879)).