Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Bovennatuurlijk leven  → innerlijk leven en apostolaat.

Het innerlijk leven: dat is een eis die noodzakelijk hoort bij de oproep die de Meester in de ziel van iedere mens heeft laten klinken. Wij zijn het aan onszelf verplicht heilig te zijn 'tot in de allerlaatste hoofdhaar', om eens een uitdrukking van mijn land te gebruiken; echte, authentieke christenen die heilig verklaard zullen kunnen worden. Zo niet, dan zullen we als leerlingen van de enige Meester mislukken. Bedenk ook dat God, door zich met ons bezig te houden en ons met zijn genade te begunstigen, zodat we kunnen vechten om te midden van de wereld de heiligheid te bereiken, ons verplicht tot apostolaat. Begrijp, dat zelfs vanuit menselijk standpunt de voortdurende zorg voor de zielen geheel vanzelfsprekend uit deze keuze voortvloeit, zoals een van de Kerkvaders het uitdrukt: “wanneer u ontdekt dat iets voordeel brengt, zult u immers proberen anderen erin te betrekken. U moet dus wensen, dat anderen u langs de wegen van de Heer begeleiden. Als u op weg naar het forum of de baden iemand tegenkomt die niets te doen heeft, dan vraagt u hem met u mee te gaan. Pas die aardse gewoonte ook op het geestelijke toe en ga, als u naar God gaat, niet alleen” (H. Gregorius de Grote, Homiliae in Evangelia, 6, 6 (PL 76, 1098)).

Als we onze tijd niet zinloos willen verspillen —en ons niet willen verschuilen achter de smoes van buiten ons liggende problemen in onze directe omgeving, problemen waaraan sinds het begin van het christendom nooit gebrek is geweest—, dan moeten we goed in gedachten houden dat Christus heeft gewild dat het nuttig effect van onze inspanningen om mensen uit onze omgeving tot Hem te brengen, gewoonlijk bepaald wordt door ons innerlijk leven. Jezus heeft heiligheid als voorwaarde gesteld. Door Christus is het zó ingericht, dat apostolaat zonder heiligheid geen nuttig resultaat oplevert; of beter gezegd: zonder ons in te spannen trouw te zijn, want hier op aarde zullen we nooit heilig zijn. Dat lijkt ongeloofwaardig, maar God en de mensen verwachten, dat we trouw zijn zonder dat er water in de wijn gedaan wordt en zonder dat er iets verbloemd wordt; met een trouw die zonder middelmatigheid of concessies in de volheid van een christelijke roeping met ijver wordt gevolgd en in praktijk gebracht.

Jezus had de avond tevoren hard gewerkt en toen Hij op weg ging, voelde Hij de honger. Gedreven door de noodzaak die honger te stillen gaat Hij naar de vijgeboom die —in de verte— zijn prachtige bladertooi laat zien. De heilige Marcus verhaalt ons, dat het niet de tijd van de vijgen (Mar 11, 13) was. Maar onze Heer gaat naar de boom toe om vijgen te plukken, terwijl Hij heel goed weet, dat Hij er niet een zal vinden in dat seizoen. Desondanks gaat Hij naar de boom zonder vruchten die met zijn overvloed aan bladeren zo vruchtbaar schijnt en Hij beveelt: Niemand zal in eeuwigheid nog vruchten van je eten! (Mar 11, 14).

Dat is hard, ja! Je zult nooit meer vrucht dragen! Wat moet er toen in de apostelen omgegaan zijn, zeker als ze bedachten dat het de Wijsheid Gods was die sprak! Christus vervloekte die boom, omdat hij alleen maar de schijn van vruchtbaarheid vond, gebladerte. Zo leren we, dat we geen enkel excuus hebben als we niet iets voortbrengen. Misschien wordt er gezegd: ?Ik beschik niet over de benodigde kennis… Geen excuus! Of men geeft toe: ?het komt door ziekte, door mijn talent dat niet groot is, door de omstandigheden die niet meewerken, door de omgeving…!? Die smoesjes tellen evenmin! Wee degene, die zich tooit met het gebladerte van een vals apostolaat, die zich siert met de bladertooi van een leven vol schijnvruchten, zonder eerlijk streven vrucht voort te brengen. Hij schijnt zijn tijd goed te gebruiken: hij draaft heen en weer, organiseert, hij vindt een nieuwe methode uit om alles op te lossen… Maar er komt niets te voorschijn. Niemand zal zich kunnen voeden met zijn activiteiten, waaraan het bovennatuurlijk sap ontbreekt.

Laten we de Heer vragen, dat wij bereid mogen zijn met een heroïsche vruchtbaarheid te werken. Want bij heel wat mensen op aarde ontdekt men, als men dichterbij komt, alleen maar bladeren; grote, blinkende, glanzende bladeren. Enkel en alleen maar gebladerte, verder niets. En de zielen kijken ons aan in de hoop hun honger te stillen, hun honger naar God. We moeten niet vergeten, dat we over alle hulpmiddelen beschikken: voldoende kennis van de leer, de genade van God, ondanks al onze kleine gebreken.

Waar haalde de heilige Paulus die kracht vandaan? Omnia possum in eo qui me confortat! (Fil 4, 13). Alles kan ik in Hem die mij versterkt. Ik kan alles, want God alleen geeft me dit geloof, deze hoop, deze liefde. Het is mij bijna onmogelijk geloof te hechten aan het bovennatuurlijk succes van een apostolaat dat zijn fundament niet heeft in en volledig gericht is op een leven van intieme omgang met de Heer. En dan te midden van het werk, thuis en op straat, met alle al dan niet belangrijke problemen waarmee we elke dag geconfronteerd worden. Daar en niet ergens anders, maar met het hart bij God. Onze woorden, onze daden —zelfs onze ellende— zullen zo de bonus odor Christi (2 Kor 2, 15), de goede geur van Christus in de wereld zijn, die noodzakelijkerwijs door andere mensen opgemerkt zal worden als ze bij zichzelf zeggen: kijk, een christen.

Bovendien, wie heeft bepaald dat het nodig is merkwaardige en vreemde dingen te doen om over Christus te spreken en om zijn leer te verbreiden? Leef uw gewone leven; werk waar u bent, zorg ervoor daar uw plichten van staat te vervullen, de verplichtingen van uw beroep of werk na te komen, steeds beter, elke dag uzelf verbeterend. Wees trouw en vol begrip voor anderen en veeleisend voor uzelf. Wees offervaardig en blijmoedig. Dat zal uw apostolaat zijn. En zonder dat u —door uw eigen armzaligheid— het kunt verklaren, zullen ze uit uw omgeving naar u toe komen en in een vanzelfsprekend gesprek, gewoon na het werk, bij een familiebijeenkomst, in trein of bus, tijdens een wandeling, waar dan ook, met u praten over de onrust die ieder in zijn binnenste heeft, hoewel sommigen dat niet duidelijk beseffen. Ze zullen die onrust pas begrijpen, als ze op weg gaan om God echt te zoeken.

Vraag aan Maria, Koningin der Apostelen, de vaste wil deel te hebben aan het verlangen naar 'oogst en vangst' dat zindert in het Hart van haar Zoon. Ik verzeker u, dat u —als u begint— net als de vissers uit Galilea zult zien, dat uw boot tot over de rand gevuld zal worden. En u zult ook Christus zien die op het strand op u wacht. Want de vangst is van Hem.

U zal Ik uit uw gevangenschap verlossen, waar gij u ook maar bevindt (Jer 29, 14). Wij bevrijden ons uit de slavernij, door het gebed: wij ervaren dat wij vrij zijn en wij stijgen op in de huwelijkszang van de toegenegen ziel, een minnezang die ons doet verlangen nooit van God gescheiden te worden. Een nieuwe manier om deze aarde te bewandelen, een goddelijke, bovennatuurlijke, wonderbaarlijke manier. In het voetspoor van veel Spaanse auteurs uit de zestiende eeuw zouden wij misschien ook wel willen proeven hoe heerlijk het is, dat ikzelf niet meer leef. Christus is het die leeft in mij (vgl. Gal 2, 20).

Wij aanvaarden graag de noodzaak in deze wereld te werken, jarenlang, omdat Jezus hier beneden weinig vrienden heeft. Wij gaan de verplichting niet uit de weg te leven, op te branden —dat is de juiste uitdrukking— ten dienste van God en de Kerk. En wel in vrijheid: in libertatem gloriae filiorum Dei (Rom 8, 21), qua libertate Christus nos liberavit (Gal 4, 31); in de vrijheid van de kinderen Gods, voor welke vrijheid Christus ons heeft vrijgemaakt: door te sterven aan het kruishout.