Lijst van punten

Er zijn 10 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Bovennatuurlijk leven  → werk omzetten in gebed.

Ik ga nu verder met deze samenspraak voor het oog van God met een aantekening van jaren geleden die nog niets aan actualiteit ingeboet heeft. Ik had destijds een paar overwegingen van Teresa van Avila weer opgenomen: “Alles is niets. En minder dan niets is, wat gebeurd is en God niet welgevallig is” (H. Teresa van Avila, Het boek van haar leven, 20, 26). Begrijpt u waarom een ziel geen vrede en rust meer geniet, wanneer zij zich afwendt van haar doel, wanneer zij vergeet dat God haar geschapen heeft voor de heiligheid? Dwing uzelf deze bovennatuurlijke visie nooit los te laten, ook niet op momenten van verstrooiing en rust die in ieders leven even noodzakelijk zijn als het werken.

U kunt heel wel de top van uw beroep bereiken; u kunt dank zij uw eigen initiatief de meest klinkende successen behalen in uw werkzaamheden; maar als u de zin voor het bovennatuurlijke, die leiding moet geven aan alle menselijk handelen, verliest, bent u op een betreurenswaardige manier op de verkeerde weg.

Maar laten we naar ons onderwerp terugkeren. Ik zei u zojuist al, dat zelfs al behaalt u de meest in het oog vallende successen op sociaal gebied, op het vlak van uw openbare bezigheden of in uw beroepswerkzaamheden, maar u laat uw innerlijk leven op zijn beloop en u verwijdert u van de Heer, dan bent u ronduit een mislukkeling. Voor God, en dat is wat uiteindelijk telt, behaalt hij de overwinning die vecht om zich als een authentiek christen te gedragen; er bestaat geen middenweg. Daarom kent u zoveel mensen die gemeten naar hun vanuit menselijk standpunt bekeken situatie wel erg gelukkig moeten zijn en die toch een onrustig, ontevreden bestaan leiden. Ze schijnen vreugde in overvloed te hebben, maar zodra u een beetje aan hun ziel begint te kietelen, krijgt u een wrange smaak, bitterder dan gal. Als we werkelijk proberen altijd de wil van God te doen, Hem eer te brengen, Hem te loven en zijn koninkrijk te verbreiden over alle schepselen, zal dat bij ons nooit het geval zijn.

De nederigheid van de Heer was weer een andere slag tegen diegenen die gewoon waren de tijd te verbruiken door slechts met zichzelf bezig te zijn. Sinds ik in Rome ben, heb ik er dikwijls op gewezen en u hebt het me misschien ook wel horen zeggen, dat de keizers en hun zegevierende generaals triomfantelijk, ijdel, trots, en vol hoogmoed defileerden onder de triomfbogen die nu ruïnes zijn. En toen ze onder het gewelf door trokken hebben ze misschien hun hoofd gebogen uit angst hun majesteitelijk voorhoofd tegen de geweldige triomfboog te stoten. Niettemin omschrijft Christus —nederig— even zo nauwkeurig: men zal u herkennen als mijn leerlingen doordat u nederig en bescheiden bent.

Ik zou u erop attent willen maken, dat dit gebod van de Meester na twintig eeuwen nog alle kracht van het nieuwe schijnt te hebben: het gebod van de Voetwassing, dat als het ware het visitekaartje van het ware kind van God is. Mijn hele priesterleven lang heb ik gepreekt, dat dit gebod helaas nog steeds iets nieuws is voor tamelijk veel mensen die nog nooit of bijna nooit de moeite hebben gedaan het in praktijk te brengen. Het is triest, maar waar. Het is heel duidelijk, dat de uitspraak van de Messias categorisch is. Daaraan zal men u herkennen, dat gij elkaar liefhebt. Daarom voel ik onophoudelijk de behoefte te wijzen op deze woorden van de Heer. De heilige Paulus voegt er aan toe: Draagt elkanders lasten, op die manier zult ge de wet van Christus vervullen (Gal 6, 2). Verloren ogenblikken, misschien met het valse argument, dat u tijd te over hebt… Maar u hebt nog zoveel broers en zussen, vrienden, die overladen zijn met werk! Help hen fijngevoelig, hoffelijk, met een glimlach op de lippen. Help hen zo, dat ze het vrijwel niet merken, dat ze zelfs hun erkentelijkheid niet kunnen laten blijken omdat uw liefde zo discreet is, dat deze onopgemerkt blijft.

We hebben geen ogenblik vrije tijd gehad, zullen die arme meisjes met hun lege lampen tegen zichzelf gezegd hebben. De arbeiders op het plein wisten niet hoe ze hun dag moesten vullen, omdat ze niet in zich de plicht voelden dienstbaar te zijn. Toch zoekt de Heer zonder onderbreking naar arbeiders. Vanaf het eerste uur laat Hij ons geen rust. Laten we zijn oproep honoreren, antwoorden met ja. En laten we de last van de dag en de brandende hitte (Mat 20, 12) dragen uit liefde. Dan is het eigenlijk geen dragen meer.

Het werk tot gebed maken

Het is mijn gewoonte met een zekere regelmaat te zeggen, dat we in die momenten van gesprek met Jezus die ons ziet en naar ons luistert vanuit het Tabernakel, niet moeten vervallen in onpersoonlijk gebed. En ik bedoel daarmee dat we, als we willen dat onze meditatie uitmondt in een rechtstreeks gesprek met de Heer —het geluid van woorden is daarvoor niet nodig—, dan uit de anonimiteit te voorschijn moeten komen, ons in zijn aanwezigheid moeten brengen zoals we zijn, dat we niet mogen wegduiken in de menigte die het kerkgebouw vult en ons ook niet moeten verliezen in een nietszeggende, kolkende woordenvloed die niet uit het hart komt, maar uit een gewoonte die van haar inhoud ontdaan is.

Nu voeg ik daar aan toe, dat ook uw werk een persoonlijk gebed moet zijn. Zet het om in een diep gesprek met onze hemelse Vader. Als u de heiligheid zoekt in en door uw beroepswerk, dan zult u zich noodzakelijkerwijs in moeten spannen, opdat het een gebed wordt zonder anonimiteit. Ook die bezigheden mogen niet verdwijnen in de onbeduidende schaduw van routineuze, onpersoonlijke arbeid, want op hetzelfde moment zou de goddelijke prikkel sterven die uw dagelijkse bezigheden bezielt.

In mijn herinnering komen nu de vele tochten die ik maakte naar de slagvelden tijdens de Spaanse burgeroorlog. Zonder over enig menselijk hulpmiddel te beschikken ging ik naar iedereen die erop rekende, dat ik mijn priesterlijke taak zou vervullen. In dergelijke uitzonderlijke omstandigheden, waarin velen misschien een uitvlucht vonden om hun plichtsverzuim en slordigheid te rechtvaardigen, heb ik me niet beperkt tot het geven van puur ascetische adviezen. Toen werd ik gedreven door dezelfde bezetenheid die ik nu voel en die ik de Heer vraag in u allen in te storten: mij belangde het welzijn van hun ziel aan en ook hun geluk hier op aarde. Ik spoorde hen aan hun tijd te vullen met nuttige bezigheden; de oorlog moest in hun leven niet een soort periode tussen haakjes worden. Ik vroeg hun de zaken niet op hun beloop te laten, al het mogelijke te doen de loopgraaf en de wachtpost niet tot een van die stationswachtkamers van toen te maken, waarin mensen de tijd doodden met het wachten op treinen die naar het leek nooit zouden aankomen…

Van mijn kant kwam de concrete suggestie dat zij zich op een nuttige bezigheid zouden toeleggen —studeren, talen leren, bijvoorbeeld— die het vervullen van hun militaire plichten niet in de weg stond. Ik ried hun aan altijd mannen Gods te zijn en ervoor te zorgen, dat hun hele handelen een operatio Dei, een werk van God zou zijn. En ik was geroerd toen ik merkte dat deze jongemannen, in allesbehalve gemakkelijke omstandigheden, fantastisch reageerden: meteen kwam hun innerlijke kracht naar buiten.

Ook denk ik terug aan de periode van mijn verblijf in Burgos in diezelfde tijd. Heel wat mensen kwamen daar tijdens hun verlof een paar dagen bij mij doorbrengen en dan tel ik de mensen, die in nabije kazernes gelegerd waren, niet eens mee. Mijn hele onderkomen was een met enkele van mijn zonen gedeelde kamer in een bouwvallig hotel. Ofschoon er tekort was aan het allernoodzakelijkste, troffen we dusdanige regelingen, dat passanten —en dat waren er honderden— al het nodige zouden krijgen om uit te rusten en weer op krachten te komen.

Het was mijn gewoonte te gaan wandelen langs de oever van de Arlanzón en daar praatte ik met hen. Ik luisterde naar hun vertrouwelijkheden, probeerde hun met opportune raad een richting aan te geven waarmee ik hun sterkte en nieuwe horizonten voor hun inwendig leven openlegde. En altijd —met de hulp van God— begeesterde ik hen en stimuleerde hen en porde hun christelijke levenshouding op. Soms voerde de wandeling ons naar het klooster van Las Huelgas, andere keren maakten we een ommetje langs de kathedraal.

Graag beklom ik een van de torens om hun van dichtbij het lofwerk te laten zien. Echt kantwerk in steen, resultaat van een geduldige en kostbare inspanning. Tijdens die gesprekken maakte ik hen er op attent, dat dit wonder van beneden af niet gezien kon worden. En om een stoffelijke uitdrukkingsvorm te hebben voor wat ik al zo dikwijls verklaard had, voegde ik er aan toe: Dat is de arbeid van God, het werk van God! Je persoonlijke taak tot een einde brengen met de volmaaktheid en schoonheid, met de meesterhand van dat delicate kantwerk in steen. En ze begrepen, tegenover de werkelijkheid die zich aan hun ogen opdrong, dat dit een liefdevol gesprek met de Heer was. De mensen die hun krachten wijdden aan deze taak, wisten zeer goed, dat in de straten van de stad niemand hun werk op waarde zou schatten: het was alleen voor God. Begrijpt u nu hoe wij dichter bij de Heer komen door de roeping tot ons beroep? Doe net als die steenhouwers en uw werk zal ook een operatio Dei zijn, mensenwerk met innerlijk en uiterlijk goddelijke trekken.

“In de wetenschap dat de Heer overal is, bebouwen wij het land en loven tegelijk de Heer; doorkruisen wij de zeeën en oefenen we al onze andere beroepen uit onder het bezingen van zijn goedertierenheid” (Clemens van Alexandrië, Stromata, 7, 7 (PG 9, 451)). Op die manier blijven we verenigd met God op elk moment. Ook als u zich geïsoleerd voelt, ver van uw gewone omgeving —zoals die jongemannen in de loopgraven— zult u geheel vervuld zijn van de Heer door middel van het persoonlijk met inspanning en volharding verrichte werk, dat u hebt weten om te zetten in gebed toen u het begon en eindigde in de aanwezigheid van God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest.

Maar vergeet nu niet, dat het in aanwezigheid van mensen verricht wordt en dat zij van u —ja, van u— een christelijk getuigenis verwachten. Daarom moeten we in onze beroepsbezigheden, in het menselijke, op zo'n wijze te werk gaan, dat we ons niet hoeven te schamen als iemand ons aan het werk ziet, die ons kent en van ons houdt, en ook hem niet laten blozen. Als uw gedrag in overeenstemming is met de geest die ik u tracht te onderrichten, zullen degenen die vertrouwen in u stellen niet beschaamd worden en zal het schaamrood u evenmin op de kaken staan. Dan zal het u niet vergaan als die man uit de parabel die besloot een toren te bouwen: Anders zou het hem kunnen overkomen, als hij de fundering heeft gelegd en niet in staat is het werk tot een einde te brengen dat allen die het zien hem gaan bespotten en zeggen: Die man begon te bouwen, maar hij was niet in staat het einde te halen (Luc 14, 29-30).

Ik verzeker u, als u de bovennatuurlijke visie niet kwijtraakt, zal uw werk bekroond worden, zal uw kathedraal voltooid worden, tot en met het leggen van de laatste steen.

Possumus (Mat 20, 22), ja, dat kunnen wij, wij kunnen ook deze slag winnen, met de hulp van de Heer. Weest ervan overtuigd dat het niet moeilijk is het werk om te zetten in een biddend gesprek. We hoeven het alleen maar op te dragen en de handen uit de mouwen te steken en God zal het horen en ons bemoedigen. We zullen ons de stijl van contemplatieve zielen eigen maken, te midden van het dagelijks werk! Omdat we doordrongen zijn van de zekerheid, dat Hij naar ons kijkt en ons een nieuwe overwinning vraagt: dat kleine offer, die glimlach voor iemand die ons lastig valt, het beginnen met het minst aangename maar meest urgente karwei, het scheppen van orde tot in de details, het met volharding vervullen van de plicht, ook al zou het gemakkelijk zijn die te verwaarlozen, het niet uitstellen tot morgen, wat vandaag nog gedaan kan worden: alles om Hem te behagen, God, onze Vader. En misschien hebt u op tafel of op een verscholen plaats die minder de aandacht trekt, maar die u dient als de wekker van de contemplatieve geest, een kruisbeeld, als een handleiding voor ziel en geest waaruit u lessen van dienstbaarheid haalt.

Als u besluit —zonder gekkigheid, zonder de wereld te verlaten, te midden van uw gebruikelijke besognes— deze wegen van contemplatie in te slaan, zult u zich onmiddellijk een vriend van de Meester voelen, met de goddelijke opdracht voor de gehele mensheid de goddelijke paden op aarde open te leggen. Ja, met uw werk draagt u er aan bij, dat het rijk van Christus zich uitstrekt over alle continenten. En ze zullen zich aaneenrijgen, het ene na het andere, uren werk opgedragen voor verre volkeren die voor het geloof geschapen zijn, voor de volkeren in het oosten die op barbaarse wijze verhinderd worden hun geloof in vrijheid te belijden, voor de landen met een vanouds christelijke traditie, maar waar het licht van het evangelie verduisterd schijnt en de zielen onderling twisten in de duisternis van de onwetendheid… Wat een waarde vertegenwoordigt dan een uur, of dat nog even doorgaan met dezelfde toewijding, een paar minuten meer, totdat de taak volbracht is. U zet op een praktische en eenvoudige wijze contemplatie om in apostolaat, gevolg gevend aan een dwingende behoefte van uw hart dat eenstemmig klopt met het allerzoetste en barmhartige Hart van Christus, onze Heer.

Deze onbestendigheid verstikt de hoop niet. Integendeel, als wij de kleinheid en vergankelijkheid erkennen van wat wij hier op aarde ondernemen, opent ons werk zich voor de echte hoop, die alle menselijk handelen verheft en het verandert in een samenkomen met God. Dan wordt onze arbeid verlicht met een altijddurende glans die de schaduwen van de teleurstellingen verdrijft. Maar als wij van onze tijdelijke werken absolute doeleinden maken door uit ons blikveld onze eeuwige rustplaats en het doel waartoe wij geschapen zijn —de Heer beminnen en loven en Hem later bezitten in de Hemel— te ontnemen, veranderen de schitterendste bedoelingen in verraad, zelfs in een middel dat schande over de schepselen brengt. Herinner u de oprechte en beroemde uitroep van de heilige Augustinus die zoveel bitterheid heeft ervaren, toen hij God niet kende en het geluk verre van Hem zocht: “U hebt ons geschapen, Heer, om de uwen te zijn. Ons hart is onrustig, totdat het rust vindt in U!” (H. Augustinus, Confessiones, 1, 1, 1 (PL 32, 661)). Misschien bestaat er in het leven van de mensen niets droevigers dan de misleidingen die het gevolg zijn van het verdwijnen van de hoop of van een vervalste hoop die zich aandient met een perspectief dat niet de Liefde op het oog heeft, die verzacht zonder te verzadigen.

Wat mij betreft, en ik hoop dat u hetzelfde overkomt, de zekerheid mij een kind van God te voelen —te weten— vervult mij werkelijk met hoop. Deze hoop, die een goddelijke deugd is, past zich, eenmaal ingestort in de schepsels, aan onze natuur aan en is ook een zeer menselijke deugd. Ik ben gelukkig met de zekerheid van de hemel, die wij zullen bereiken als we trouw blijven tot het einde; met het geluk dat ons zal toevallen, quoniam bonus (Ps 106, 1), omdat mijn God goed is en zijn barmhartigheid oneindig. Deze overtuiging brengt mij ertoe te begrijpen, dat alleen wat getekend is met het spoor van God, het onuitwisbaar teken van de eeuwigheid toont en een onvergankelijke waarde heeft. Daarom zal de hoop geen scheiding brengen tussen mij en de dingen van deze wereld, maar mij juist op een nieuwe manier dichter bij deze werkelijkheden brengen, op een christelijke wijze die tracht in alles het verband tussen de natuur, de gevallen natuur, en God Schepper, en God Verlosser te ontdekken.

Waarop hopen?

Misschien vraagt meer dan een zich af: wij christenen, waarop moeten wij hopen? De wereld biedt ons toch al veel goede dingen, aantrekkelijk voor dat hart van ons dat geluk zoekt en vol verlangen de liefde najaagt. Anderzijds willen wij handenvol vrede en vreugde zaaien. Wij willen niet bevredigd worden met het bereiken van persoonlijke voorspoed en wij streven ernaar dat alle mensen om ons heen gelukkig zijn.

Jammer genoeg vergeten mensen met een oprechte maar afgestompte visie, met enkel vergankelijke en vluchtige idealen, dat de aspiraties van de christen gericht moeten zijn op hogere, oneindige toppen. De Liefde zelf van God is wat ons aangaat, wij zullen haar volledig genieten, met een oneindige vreugde. Wij hebben op heel veel manieren vastgesteld, dat de dingen van hier beneden van voorbijgaande aard zijn, zoals alles, bij het eind van de wereld. Zelfs eerder voor ieder van ons, bij de dood, want onze rijkdommen en roem vergezellen ons niet in het graf. Daarom hebben we, op de wieken van de hoop, die ons hart bezielt zich te verheffen tot God, geleerd te bidden: in te Domine speravi, non confundar in aeternum (Ps 30, 2), in U heb ik mijn hoop gesteld, want Gij voert mij bij de hand, nu en elk moment, door de eeuwen der eeuwen.

Neem —voor zover die er is— afstand van de misvatting die door luiheid veroorzaakt wordt, dat gebed wel even uitgesteld kan worden. Die bron van genade mogen we niet uitstellen tot morgen. Nu is het geschikte moment. God die ons de gehele dag met liefdevolle blik gadeslaat, gaat voor in ons innerlijk gebed. En u en ik, ik zeg het nogmaals, moeten vertrouwen op Hem, zoals we vertrouwen op een broer, een vriend, een vader. Zeg Hem —ik zeg het Hem— dat Hij al Grootheid, Goedheid en Barmhartigheid is. En voeg daar aan toe: daarom wil ik verliefd op U worden, ondanks mijn onbeschaafde manieren, ondanks die arme handen van mij die vuil en verweerd zijn door het stof van de smalle aardse wegen.

Zo gaan we, zonder het te merken, verder met goddelijke, sterke en stevige tred, met in het hart de innige overtuiging dat, in de nabijheid van de Heer, ook smart, offers en lijden begerenswaardig zijn. Wat een bron van kracht voor een kind van God zich zo dicht bij zijn Vader te weten! Gebeure wat gebeurt, met U, mijn Heer en Vader, mijn rots en mijn sterkte (vgl. 2 Sam 22, 2), ben ik sterk en veilig.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift