Lijst van punten

Er zijn 9 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Wereld → liefde, eenheid .

Rechtvaardigheid en liefde

Lees de Heilige Schrift. Overweeg een voor een de gebeurtenissen uit het leven van de Heer, zijn onderricht. Denk in het bijzonder aan de raad en de waarschuwingen waarmee Hij die handvol mannen voorbereidde die zijn apostelen, zijn boodschappers zouden zijn van het ene tot het andere eind van de aarde. Wat is de belangrijkste richtlijn die Hij hen geeft? Is dat niet het gebod van de liefde? Was het niet uit liefde dat zij zich op weg begaven naar die heidense en verdorven wereld?

Wees ervan overtuigd dat de grote problemen van de mensheid niet met alleen rechtvaardigheid opgelost worden. Als men vanuit rechtvaardigheid alleen handelt, moet men zich er niet over verbazen, dat mensen gekwetst blijven. De waardigheid van de mens, die kind van God is, vraagt veel meer. De liefde moet er in- en bijgevoegd worden, want zij verzoet alles, zij vergoddelijkt het: God is Liefde (1 Joh 4, 16). Laten we alles wat wij doen, doen uit liefde tot God, dan wordt het makkelijker de naaste te beminnen en onze aardse liefdes zuiverder en verhevener te maken.

Om van pure rechtvaardigheid tot een overvloed aan liefde te komen is er een hele weg te gaan. En er zijn er niet veel die dat tot het eind toe volhouden. Sommigen zijn al tevreden als zij bij de drempel zijn: zij laten de rechtvaardigheid achter en beperken zich tot een beetje weldadigheid die zij aanmerken als liefde, zonder dat ze er erg in hebben dat het maar een stukje is van wat zij zouden moeten doen. En zij glimmen van tevredenheid met zichzelf, zoals de Farizeeër die meende ruimschoots volgens de regels van de wet te leven, omdat hij twee dagen per week vastte en tienden gaf van al wat hij bezat (vgl. Luc 18, 12).

Liefhebben, wat is als het uit de band springen van de rechtvaardigheid, vraagt op de eerste plaats het vervullen van de plicht. Men begint met wat rechtvaardig is; men gaat verder met wat het meest billijk is…; maar beminnen vergt veel aandacht, veel fijnzinnigheid, veel eerbied, veel genegenheid. Het is kortom het opvolgen van de raad van de Apostel: draagt elkanders lasten, zo vervult gij de wet van Christus (Gal 6, 2). Dan beleven wij de liefde volledig, dan verwerkelijken wij de opdracht van Christus.

Voor mij is er geen duidelijker voorbeeld van deze praktische eenheid van rechtvaardigheid en liefde dan het gedrag van moeders. Zij houden van elk kind met gelijke genegenheid en juist die liefde brengt moeders ertoe op verschillende wijze met hen om te gaan: met een 'ongelijke' rechtvaardigheid. Ieder kind is nu eenmaal anders dan andere. Wel, liefde verbetert en vervolmaakt rechtvaardigheid, ook met betrekking tot onze gelijken, doordat zij ons aanzet ons verschillend te gedragen tegenover mensen die verschillend zijn, ons aan te passen aan hun omstandigheden, met het doel vreugde te bezorgen aan de bedroefden, kennis te brengen aan mensen met onvoldoende vorming, genegenheid te bieden aan wie zich alleen voelt… De rechtvaardigheid gebiedt dat men aan ieder het zijne geeft, wat niet gelijk is aan: ieder hetzelfde geven. De utopische verafgoding van de gelijkheid is de bron van de grootste onrechtvaardigheden.

Om altijd zo te handelen als die goede moeders is het nodig onszelf te vergeten, geen andere heerschappij na te streven dan het dienen van de naasten, zoals Jezus Christus, die preekte: de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen (Mat 20, 28). Dat veronderstelt de standvastigheid zijn eigen wil ondergeschikt te maken aan het goddelijk voorbeeld, te werken voor allen, te strijden voor het eeuwig geluk en voor het welzijn van de naasten. Ik ken geen betere weg om rechtvaardig te zijn dan die van een leven van overgave en dienstbaarheid.

Sommigen van u denken misschien dat ik al te naïef ben. Dat kan me niets schelen. Zelfs als men mij die kwalificatie geeft omdat ik nog altijd in de liefde geloof, zeg ik u stellig dat ik er altijd in zal geloven! En, voor de tijd dat de Heer mij nog laat leven, zal ik voortgaan het mij —als priester van Christus— tot taak te rekenen dat er eenheid en vrede zij onder hen die, omdat zij kinderen zijn van dezelfde God de Vader, broeders en zusters zijn; dat de mensen elkaar begrijpen; dat allen hetzelfde ideaal delen, het ideaal van het geloof!

Nemen wij onze toevlucht tot de heilige Maria, de verstandige en getrouwe Maagd, en tot de heilige Jozef, haar echtgenoot, volmaakt voorbeeld van een rechtschapen mens (vgl. Mat 1, 19). Zij hebben in de aanwezigheid van Jezus, Zoon van God, de deugden beoefend die wij overwogen hebben. Zij zullen voor ons de genade verkrijgen waardoor deze stevig in onze ziel wortel zullen schieten, opdat wij zullen besluiten ons elk moment te gedragen als goede leerlingen van de Meester: verstandig, rechtschapen, vervuld van liefde.

Doet het u niets dat de apostel Johannes, toen hij al tamelijk oud was, een van zijn brieven grotendeels wijdde aan aansporingen om ons te gedragen volgens deze goddelijke leer! De liefde die onder gelovigen moet heersen, vindt haar oorsprong in God die Liefde is. Veelgeliefden, laten wij elkaar liefhebben, want de liefde komt van God. Iedereen die liefheeft, is een kind van God en kent God. De mens zonder liefde kent God niet, want God is liefde (1 Joh 4, 7­8). Het gaat om broederliefde, want door Christus zijn wij kinderen van God geworden: Ziet welk een liefde de Vader ons heeft gegeven, dat wij kinderen van God genoemd worden; en wij zijn het ook (1 Joh 3, 1).

Terwijl hij ons geweten duchtig wakker schudt om het ontvankelijker te maken voor de goddelijke genade, wijst Johannes er met nadruk op, dat wij een prachtig blijk van de liefde van de Vader voor de mensen hebben ontvangen: En de liefde die God is, heeft zich onder ons geopenbaard, doordat Hij zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft om ons het leven te brengen (1 Joh 4, 9). De Heer heeft het initiatief genomen door naar ons toe te komen. Hij heeft ons dit voorbeeld gegeven, opdat wij ons met Hem erop toeleggen de anderen te dienen, opdat wij —ik zeg het nog maar eens— ons hart met een ruim gebaar op de grond leggen, zodat anderen het als een zacht tapijt onder hun voeten voelen en hun strijd een zoete strijd wordt. Dat is, hoe wij ons moeten gedragen, omdat wij tot kinderen van dezelfde vader gemaakt zijn, van de Vader die niet geaarzeld heeft ons zijn welbeminde Zoon over te leveren.

Om welke liefde gaat het? De Heilige Schrift spreekt van dilectio, opdat goed begrepen wordt dat het niet alleen betrekking heeft op gevoelsmatige genegenheid. Het duidt veel meer op een vastbeslotenheid van de wil. Dilectio komt van eligere, uitkiezen. Ik zou hieraan willen toevoegen, dat liefhebben in christelijke zin betekent: willen beminnen, in Christus besluiten het welzijn van de zielen na te streven, zonder welk onderscheid dan ook, door vooral voor hen het hoogste goed te verkrijgen: dat zij Christus leren kennen, dat zij van Hem gaan houden.

De Heer spoort ons aan: bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen (Mat 5, 44). Menselijkerwijs kunnen wij ons niet aangetrokken voelen tot hen die ons zouden afwijzen, als wij hen benaderden. Jezus echter vergt van ons dat wij hun geen kwaad met kwaad vergelden; dat wij geen gelegenheid onbenut laten om hen van harte te dienen, ook al kost het ons veel moeite; dat we nooit nalaten hen in onze gebeden te gedenken.

Deze dilectio, deze liefde krijgt aantrekkelijker schakeringen als het gaat om onze broeders en zusters in het geloof en in het bijzonder als het gaat om hen die, omdat God het zo ingericht heeft, ons het meest nabij zijn: ouders, man of vrouw, kinderen, broers en zussen, vrienden, collega's, buren. Als deze genegenheid, deze op God geordende en in Hem gegrondveste, edele en zuivere menselijke liefde er niet zou zijn, zou er ook geen bovennatuurlijke liefde zijn.

Het beoefenen van de liefde

Het zou getuigen van naïviteit te denken dat de eisen van de christelijke liefde makkelijk te vervullen zijn. Wat wij ervaren in het doen en laten van de mensen en, jammer genoeg, ook in kerkelijke kringen, blijkt heel iets anders te zijn. Als de liefde ons niet belette te spreken, zou iedereen breed uit kunnen meten over verdeeldheid, aanvallen, onrechtvaardigheden, roddel, beledigingen. Wij moeten dat eenvoudig toegeven om onzerzijds te trachten het juiste remedie toe te passen, dat moet uitmonden in een persoonlijke inspanning niet te kwetsen, niet te mishandelen, en te corrigeren zonder iemand de grond in te boren.

Dat is allemaal niets nieuws. Een paar jaar na Christus' Hemelvaart, toen bijna alle apostelen nog van de ene plaats naar de andere trokken en er in het algemeen een geweldig vurig geloof en brandende hoop waren, begonnen velen af te dwalen en niet langer de liefde van de Meester te beleven.

Of is het geen uiting van egoïsme en kleinmenselijk gedrag —schrijft Sint Paulus aan de Korinthiërs— dat er onder u jaloezie en twist voorkomt? Als de een zegt: Ik ben voor Paulus, en de ander: Ik ben voor Apollos, zijt gij dan niet al te menselijk? (1 Kor 3, 3­4). Begrepen zij niet, dat Christus gekomen is om alle verdeeldheid te overwinnen? Wat zijn Apollos en Paulus eigenlijk? Niet meer dan ondergeschikten die behulpzaam waren bij uw bekering, en wel ieder van ons op zijn eigen manier, zoals de Heer het ons vergund heeft (1 Kor 3, 4­5).

De Apostel wijst verscheidenheid niet af: ieder heeft van God zijn eigen gaven gekregen, de een deze, de ander die (vgl. 1 Kor 7, 7). Maar deze verschillen moeten wel ten dienste staan van het welzijn van de Kerk. Op dit moment voel ik me genoodzaakt de Heer te vragen —sluit u, als u wilt, aan bij mijn gebed— dat hij niet zal toelaten dat in zijn Kerk het gebrek aan liefde tweedracht zaait onder de zielen. Liefde is het zout van het apostolaat van de christenen. Hoe zouden wij, als het zijn kracht verliest, de wereld tegemoet kunnen treden en met opgeheven hoofd zeggen: hier is Christus?

Daarom herhaal ik met de heilige Paulus: Al spreek ik met de tongen van engelen en mensen: als ik de liefde niet heb, ben ik een galmend bekken of een schelle cimbaal. Al heb ik de gave der profetie, al ken ik alle geheimen en alle wetenschap, al heb ik het volmaakte geloof dat bergen verzet: als ik de liefde niet heb, ben ik niets. Al deel ik heel mijn bezit uit, al geef ik mijn lichaam prijs aan de vuurdood: als ik de liefde niet heb, baat het mij niets (1 Kor 13, 1­3).

Op deze woorden van de Apostel van de heidenen komen er tot op vandaag reacties zoals die van de leerlingen van Christus toen de Heer het sacrament van zijn Lichaam en Bloed aankondigde: Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie kan daar naar luisteren? (Joh 6, 60). Het stuit tegen de borst, jazeker. De liefde waarover de Apostel schrijft, beperkt zich nu eenmaal niet tot filantropie, tot medemenselijkheid of vanzelfsprekend medelijden met andermans leed. Het vraagt het beoefenen van de theologale deugd van de liefde tot God en de liefde, omwille van God, voor de anderen. Daarom: De liefde vergaat nimmer. De gave der profetie zal verdwijnen, tongen zullen verstommen, de kennis zal een einde nemen. Nu echter blijven geloof, hoop en liefde, de grote drie; maar de liefde is de grootste (1 Kor 13, 8 en 13).

De enige weg

Wij zijn er nu van overtuigd, dat de liefde niets te maken heeft met deze karikatuur die men soms schetst van deze deugd, die centraal staat in het christenleven. Waarom is het dan nodig voortdurend de liefde te preken? Is het soms een verplicht onderwerp, maar met weinig mogelijkheden om met concrete daden naar buiten te treden?

Als wij om ons heen zouden kijken, zouden wij misschien redenen kunnen vinden te denken dat de liefde illusoire deugd is. Als u echter de dingen zoudt beschouwen met een bovennatuurlijke visie, zoudt u ook de wortel van die steriliteit ontdekken: het ontbreken van een intense en voortdurende omgang, van persoon tot Persoon, met onze Heer Jezus Christus; en de onbekendheid met het werk van de Heilige Geest in de ziel, waarvan de liefde nu juist de eerste vrucht is.

Na het aanhalen van enige raadgevingen van de Apostel —helpt elkaar zulke lasten te dragen; op die manier zult ge de wet van Christus vervullen (Gal 6, 2)— gaat een Kerkvader verder: “door Christus lief te hebben zullen wij makkelijk de zwakte van anderen kunnen verdragen, ook van hem die wij nog niet beminnen, omdat hij geen goede werken verricht” (H. Augustinus, De diversis quaestionibus octoginta tribus, 71, 7 (PL 40, 83)).

Hier staan we voor de weg die ons doet groeien in liefde. Als wij zouden denken, dat wij ons eerst zouden moeten uitsloven in humanitair werk en dienstverlening, met uitsluiting van de liefde tot de Heer, zouden wij ons vergissen. “Laten wij Christus niet verwaarlozen als gevolg van onze zorg voor onze zieke naaste, want wij moeten de zieke liefhebben omwille van Christus” (Ibidem).

Kijk voortdurend naar Christus. Hij heeft, zonder op te houden God te zijn, zich vernederd door de gestalte van een slaaf aan te nemen (vgl. Fil 2, 6­7), om ons te kunnen dienen. Alleen in die richting ontvouwen zich doeleinden die de moeite waard zijn. De liefde zoekt eenwording, vereenzelviging met de geliefde. Door ons met Hem te verenigen zullen wij aangetrokken worden door het vurig verlangen zijn leven van overgave, van mateloze liefde, van opoffering tot in de dood, te leiden. Christus stelt ons voor de definitieve keuze: ofwel ons eigen bestaan op egoïstische en eenzame wijze verdoen, ofwel ons met al onze krachten wijden aan een dienende taak.

Laten wij de Heer nu, aan het eind van dit gesprek met Hem, vragen dat Hij ons vergunt met Sint Paulus te herhalen dat wij zegevieren, dank zij Hem die ons heeft liefgehad. Ik ben ervan overtuigd, dat noch de dood noch het leven, noch de engelen noch de boze geesten, noch wat is noch wat zal zijn, en geen macht in den hoge of in de diepte, noch enig wezen in het heelal ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus onze Heer (Rom 8, 37­39).

Dit is de liefde die ook de Schrift in vurige bewoordingen bezingt: geen stortvloed van water kan de liefde blussen, geen rivier spoelt haar weg (Hoogl 8, 7). Van deze liefde is het Hart van Maria altijd zo vervuld geweest, dat het zelfs verrijkt werd met het Moederschap van de hele mensheid. Bij de heilige Maagd is de liefde tot God ook versmolten met haar zorg voor al haar kinderen. Wat zal haar allerzoetst Hart, dat voor de kleinste kleinigheden aandacht had —zij hebben geen wijn meer (Joh 2, 3)— veel hebben moeten lijden, toen zij getuige was van die collectieve wreedheid, die verbetenheid van de beulen, die het Lijden en Sterven van Jezus bewerkstelligden. Maria echter zegt geen woord. Evenals haar Zoon bemint, zwijgt en vergeeft zij. Dat is de kracht van de Liefde.