Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Wereld → liefde zaaien in de wereld.

Tussen de menigte staat een van die experts die er nog niet in slagen de aan Mozes geopenbaarde leer te begrijpen, die ze zelf hadden vertroebeld met een steriele casuïstiek. Hij heeft de Heer een vraag gesteld. Jezus opent zijn goddelijke lippen om deze wetgeleerde te antwoorden. Hij weerlegt hem langzaam, met de stellige zekerheid van de eigen ondervinding: Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand. Dit is het voornaamste en eerste gebod. Het tweede, daarmee gelijkwaardig: Gij zult uw naaste beminnen als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten (Mat 22, 37­40).

Kijkt u nu eens naar de Meester, samen met zijn leerlingen bijeen in de intimiteit van het cenakel. Het moment van zijn lijden nadert en in het hart van de Heer, omgeven door degenen die Hij liefheeft, ontbrandt een heftig vuur: Een nieuw gebod —zegt Hij hun— geef ik u: gij moet elkaar liefhebben. Zoals Ik u heb liefgehad, zo moet ook gij elkaar liefhebben. Hieruit zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt: als gij de liefde onder elkaar bewaart (Joh 13, 34­35).

Om via de bladzijden van het heilig evangelie tot de Heer te komen, beveel ik altijd aan te trachten zo in de gebeurtenissen op te gaan, dat u een extra personage in het tafereel wordt. Ik ken heel veel normale en gewone mensen die zo leven. Zo zult u worden als Maria en aan Jezus' lippen hangen; of als Marta en u verstouten Hem uw zorgen eerlijk voor te leggen, tot de kleinste toe (vgl. Luc 10, 39­40).

Heer, waarom noemt U dat gebod nieuw? Wij hebben net nog gehoord, dat naastenliefde een voorschrift was uit het Oude Testament. U zult u ook herinneren dat Jezus, vlak na het begin van zijn openbaar leven, deze eis verbreedde, met goddelijke edelmoedigheid: Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: gij zult uw naasten beminnen en uw vijand haten. Maar Ik zeg u: bemint uw vijanden en bidt voor wie u lasteren en u vervolgen (Mat 5, 43­44).

Heer, sta ons toe, dat wij nogmaals vragen, waarom hebt U dat gebod nieuw genoemd? In die nacht, een paar uur voor Gij U offerde aan het Kruis, in dat innige gesprek met hen die U —ondanks hun persoonlijke zwakheden en onvolkomenheden, zoals die van ons— gevolgd waren naar Jeruzalem, toen hebt Gij ons de onvermoede maat van de naastenliefde geopenbaard: zoals Ik u heb liefgehad. Hoe zouden de apostelen u niet begrepen kunnen hebben, terwijl zij getuige van uw onpeilbare liefde waren?

De boodschap en het voorbeeld van de Heer zijn duidelijk, nauwkeurig. Hij heeft zijn leer onderstreept met daden. En ik heb trouwens vaak gedacht dat dit gebod, twintig eeuwen later, nog steeds nieuw is, omdat nog maar heel weinig mensen zich ertoe gezet hebben het in praktijk te brengen. De rest, de meerderheid gaf en geeft er de voorkeur aan het niet te horen. Met een bitter egoïsme is hun conclusie: wat zal ik het me moeilijk maken! Ik heb meer dan genoeg aan mijn eigen zorgen!

Een dergelijke houding past niet onder christenen. Als wij ditzelfde geloof belijden, als wij werkelijk willen treden in de heldere sporen die de schreden van Christus hier op aarde hebben achtergelaten, moeten wij ons niet tevreden stellen met het voor de naasten afwenden van het kwaad dat wij zelf niet wensen. Dat is heel wat, maar erg weinig wanneer we inzien dat de maat voor onze liefde bepaald wordt door het gedrag van Jezus. Bovendien houdt Hij ons deze gedragsnorm niet voor als een ver verwijderd doel, als de bekroning na een leven van strijd. Dit gedrag is —moet zijn, blijf ik herhalen, opdat u het vertaalt in concrete voornemens— het vertrekpunt, want de Heer geeft het als een voorafgaand teken: Hieraan zullen zij u als mijn leerlingen herkennen.

Jezus Christus, Onze Heer, is mens geworden en heeft onze natuur aangenomen om zich aan de mensheid te tonen als voorbeeld van alle deugden. Leert van Mij —klinkt zijn uitnodiging— Ik ben zachtmoedig en nederig van hart (Mat 11, 29).

Later, als Hij de apostelen het teken verklaart waaraan zij als gelovigen herkend zullen worden, zegt Hij niet: omdat gij nederig zijt. Hij is de opperste zuiverheid, het onbevlekte Lam. Niets zou zijn volmaakte heiligheid, die zonder smet was, kunnen bevlekken. Hij geeft echter ook niet te kennen: daardoor zullen zij zich er rekenschap van geven, dat gij mijn leerlingen zijt, omdat gij kuis en zuiver bent (vgl. Joh 8, 46).

Hij trok over deze wereld met de meest volledige onthechting aan aardse goederen. Zelf Schepper en Heer van het heelal, had Hij zelfs geen plekje om zijn hoofd te rusten te leggen (vgl. Mat 8, 20). Zijn verklaring luidt trouwens ook niet: zij zullen weten dat gij de mijnen zijt, omdat gij u niet aan rijkdommen hebt gehecht. Hij verblijft veertig dagen en nachten in de woestijn, in streng vasten, voor Hij zich wijdt aan de prediking van het evangelie (vgl. Mat 4, 2). En op dezelfde wijze geeft Hij de zijnen niet de verzekering: zij zullen begrijpen dat gij God dient, omdat gij geen veelvraten of drinkebroers zijt.

Het onderscheidend kenmerk van de apostelen, van de authentieke christenen van alle tijden, hebben wij gehoord: Hieruit —en nergens anders uit— zullen allen kunnen opmaken dat gij mijn leerlingen zijt, als gij de liefde onder elkaar bewaart (Joh 13, 35).

Het lijkt mij volstrekt logisch dat de kinderen van God altijd —zoals u en ik in dit ogenblik— geraakt zijn en zullen zijn door deze aansporing van de Heer. “De Heer heeft het niet zo ingericht dat de trouw van zijn leerlingen slechts bewezen kon worden met wonderen en buitengewone daden, hoewel Hij hun, middels de Heilige Geest, daartoe wel de macht had gegeven. Wat heeft Hij hun dan meegedeeld? Zij zullen herkennen dat gij mijn leerlingen zijt, als gij elkander liefhebt” (H. Basilius, Regulae fusius tractatae, 3, 1 (PG 31, 918)).

Goddelijke pedagogie

De vijand niet haten. Geen kwaad met kwaad vergelden. Vergeven zonder wrok. Dat werd destijds —en ook nu nog, laten we daar geen doekjes om winden— beschouwd als wereldvreemd, buitensporig heldhaftig en buiten de werkelijkheid staand gedrag. Zover reikt de kleingeestigheid van schepselen. Jezus Christus is gekomen om alle volkeren te redden. Hij wil ook de gelovigen doen deelnemen in zijn verlossingswerk. Daarom wil Hij zijn leerlingen onderrichten —wil Hij u en mij onderrichten— in een grote, oprechte, zeer edele en waardevolle liefde: wij moeten elkaar liefhebben, zoals Christus ieder van ons liefheeft. Alleen door —ondanks onze eigen grofheid— de goddelijke wijze van leven na te volgen zullen wij erin slagen ons hart te openen voor alle mensen, hen veel intenser en op geheel nieuwe wijze te beminnen.

Wat hebben de eerste christenen deze liefde, die de hoogtepunten van eenvoudige menselijke solidariteit en zachtheid van karakter buitensporig overstijgt, vurig in praktijk gebracht. Zij beminden elkaar onderling, met zoete kracht, vanuit het Hart van Christus. Een schrijver uit de tweede eeuw, Tertullianus, heeft ons het commentaar overgeleverd van de heidenen die, ontroerd bij het beschouwen van de houding van de gelovigen van toen, die vol bovennatuurlijke en menselijke aantrekkingskracht was, zeiden: “Ziet, hoe zij elkander liefhebben” (Tertullianus, Apologeticum, 39, 7 (PL 1, 471)).

Als u merkt, dat u nu of bij alle beslommeringen in de loop van de dag deze lof niet verdient; dat uw hart niet op de juiste wijze reageert op de goddelijke verlangens, bedenk dan dat voor u het moment is aangebroken om de zaken recht te zetten. Luister naar de oproep van de heilige Paulus: laten wij dus, zolang wij tijd hebben, goed doen aan allen, maar vooral aan de geloofsgenoten (Gal 6, 10), aan de ledematen van het Mystieke Lichaam van Christus.