Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Wereld → heiliging van het dagelijks werk .

Werk: deelhebben aan het goddelijk kunnen

Vanaf het begin van zijn schepping heeft de mens —en dat is geen bedenksel van mij— moeten werken. Je hoeft alleen maar de eerste bladzijden van de Heilige Schrift op te slaan en daar staat te lezen dat —voor de mensheid bezocht werd door de zonde en, als gevolg van die belediging, door dood en ontberingen en lijden (vgl. Rom 5, 12)— God Adam gevormd heeft uit stof, van de aarde genomen. En Hij schiep voor hem en zijn nageslacht die o zo mooie wereld, ut operaretur et custodiret illum (Gen 2, 15), om die te bewerken en te beheren.

Laten we er geheel en al van overtuigd zijn, dat arbeid een prachtige werkelijkheid is, die ons opgelegd wordt als een onverbiddelijke wet waaraan we allemaal, op de een of andere manier, onderworpen zijn, hoewel sommigen proberen haar te omzeilen. Luister goed: deze verplichting is niet ontstaan als een gevolg van de erfzonde en kan ook niet teruggebracht worden tot een uitvinding van de moderne tijd. Het gaat om een onontbeerlijk middel dat God ons toevertrouwt hier op aarde. Zo verlengt Hij onze dagen en maakt Hij ons deelgenoot van zijn scheppende macht, zodat we in ons levensonderhoud kunnen voorzien en tegelijkertijd plukken van de vruchten tot eeuwig leven (Joh 4, 36): de mens komt ter wereld om te werken, de vogel om te vliegen (Job 5, 7).

U zult mij zeggen, dat er heel wat eeuwen verstreken zijn en dat er maar heel weinig mensen op die manier denken. U zegt, dat de meerderheid, wellicht, door heel andere motieven gedreven wordt: er zijn er die werken voor het geld; anderen om een gezin te onderhouden; weer anderen om een bepaalde maatschappelijke positie te veroveren; om hun capaciteiten te ontwikkelen; om hun ongeregelde hartstochten te bevredigen; om een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke vooruitgang. En, in het algemeen, ervaren ze hun bezigheden als een noodzaak, waar geen ontkomen aan is.

Tegenover deze platte, egoïstische, aardse visie moeten u en ik ons herinneren en anderen er aan herinneren, dat we kinderen van God zijn. Zoals tot de mensen uit de parabel in het evangelie richt God tot ons dezelfde oproep: Zoon, ga vandaag werken in mijn wijngaard (Mat 21, 28). Ik verzeker u, als we onszelf ertoe dwingen elke dag onze persoonlijke verplichtingen te beschouwen als een goddelijk verzoek, dan zullen we leren onze taak te volbrengen met de grootste menselijke en bovennatuurlijke perfectie waartoe we in staat zijn. Misschien komen we bij een of andere gelegenheid wel in opstand — zoals de zoon die zei: Neen, ik wil niet (Mat 21, 29). Maar we laten het daar niet bij, we hebben berouw, en we wijden ons met nog meer inspanning aan het vervullen van onze plicht.

“Als de enkele aanwezigheid van een persoon van hoog aanzien, een eerbiedwaardig iemand, voldoende is voor de mensen die hem omringen om zich beter te gedragen, hoe is het dan mogelijk, dat de aanwezigheid van God —altijd en alom tegenwoordig, gekend met onze vermogens en met graagte bemind— ons niet beter doet spreken, denken en voelen?” (Clemens van Alexandrië, Stromata, 7, 7 (PG 9, 450-451)). Inderdaad, als de werkelijkheid dat God ons ziet, diep in ons bewustzijn gegrift zou zijn en als we ons ervan rekenschap zouden geven, dat al onze arbeid, absoluut alles —niets ontsnapt aan zijn blik— verricht wordt in zijn aanwezigheid, met hoeveel zorg zouden we alles afmaken en hoe anders zouden onze reacties zijn! En dat is het geheim van de heiligheid die ik al zoveel jaren preek: God heeft ons allemaal geroepen om Hem na te volgen. U en mij heeft Hij geroepen om midden in de wereld —als de gewone man in de straat— Christus, onze Heer, een plaats te geven in het brandpunt van al onze eerlijke, menselijke bezigheden.

Nu zult u nog beter begrijpen, dat als een van u niet van zijn werk houdt, van werk dat hem past, als hij zich niet waarachtig betrokken voelt bij een van die nobele, aardse bezigheden om die te heiligen, als hij geen roeping tot een beroep heeft, dat hij dan nooit zal kunnen doordringen in de bovennatuurlijke kern van de leer die deze priester uiteenzet. Want een noodzakelijke voorwaarde zou hem ontbreken: werker te zijn.

Voorbeeld geven door het beroepsleven

Laten we de vergissing vermijden te denken, dat apostolaat zich beperkt tot het getuigenis van enkele vrome praktijken. U en ik, wij zijn christen, maar tegelijkertijd en zonder discontinuïteit, burgers en werkers, met duidelijke verplichtingen die we nakomen op een voorbeeldige wijze, als we ons werkelijk willen heiligen. Het is Jezus Christus die bij ons aandringt: Gij zijt het licht der wereld. Een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt! Men steekt toch ook niet een lamp aan om ze onder de korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op de standaard, zodat ze licht geeft voor allen die in huis zijn. Zo moet ook uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is (Mat 5, 14-16).

Uw beroepsarbeid —welke dan ook— verandert in een lamp die uw collega's en vrienden verlicht. Daarom herhaal ik graag tegen mensen die tot het Opus Dei toetreden, en mijn bewering is ook voor u allen bestemd die mij horen: wat heb ik er aan als ze me zeggen, dat die-of-die een goede zoon van mij is —een goed katholiek— maar een slecht schoenmaker? Als hij geen moeite doet zijn vak goed te leren en met zorg uit te oefenen, zal hij het nooit kunnen heiligen en niet aan de Heer kunnen aanbieden. En de heiliging van het werk van alledag fungeert als spil van de ware spiritualiteit van ons allen die —ondergedompeld in de tijdelijke werkelijkheid— vastbesloten zijn om een intieme omgang met God te zoeken.

Ik spreek niet over denkbeeldige idealen. Ik houd me bezig met een heel concrete werkelijkheid, die van het allergrootst belang is en in staat de meest heidense en vijandige omgeving om te vormen naar de goddelijke voorschriften, zoals ook gebeurd is in de eerste tijden van de era van ons Heil. Proef eens die woorden van een anoniem auteur uit die tijd, die de grootsheid van onze roeping zo samenvat: christenen “zijn voor de wereld, wat de ziel is voor het lichaam. Zij leven in de wereld, maar zijn niet werelds, zoals de ziel in het lichaam is, maar onlichamelijk. Zij wonen onder alle volkeren, zoals de ziel in alle delen van het lichaam is. Ze werken vanuit hun innerlijk leven zonder op te vallen, zoals de ziel doet vanuit haar wezen. Zij leven als pelgrims tussen vergankelijke goederen in de hoop op de onaantastbaarheid van de hemel, zoals de onsterfelijke ziel nu vertoeft in een sterfelijke tent. Zij vermeerderen zich dag na dag onder de vervolgingen, zoals de ziel haar schoonheid vergroot door zich te versterven… En het is niet volgens de voorschriften als christenen hun opdracht in de wereld opgeven, zoals het de ziel niet is toegestaan zich uit eigen beweging los te maken van het lichaam” (Epistola ad Diognetum, 6 (PG 2, 1175)).

We zouden ook niet op de goede weg zijn als we geen belang zouden hechten aan tijdelijke zaken. Ook daar wacht ons de Heer. Wees ervan verzekerd, dat de mens door de normale omstandigheden van het leven —geordend en toegelaten door de Voorzienigheid in haar oneindige Wijsheid— dichter bij God moet komen. We zullen dat doel niet bereiken als we er niet naar streven onze taak tot een goed einde te brengen; als we niet volharden in het enthousiasme voor het werk dat we met zoveel menselijke en bovennatuurlijke idealen begonnen zijn; als we onze taak niet vervullen zoals de beste. En als het mogelijk is —ik denk dat het, als je het werkelijk wilt, mogelijk zal zijn— beter dan de beste, want wij maken gebruik van alle eerbare aardse en noodzakelijke geestelijke middelen om aan God, onze Heer, een eersteklas werk te offeren, tot in de puntjes afgewerkt, volmaakt.

Possumus (Mat 20, 22), ja, dat kunnen wij, wij kunnen ook deze slag winnen, met de hulp van de Heer. Weest ervan overtuigd dat het niet moeilijk is het werk om te zetten in een biddend gesprek. We hoeven het alleen maar op te dragen en de handen uit de mouwen te steken en God zal het horen en ons bemoedigen. We zullen ons de stijl van contemplatieve zielen eigen maken, te midden van het dagelijks werk! Omdat we doordrongen zijn van de zekerheid, dat Hij naar ons kijkt en ons een nieuwe overwinning vraagt: dat kleine offer, die glimlach voor iemand die ons lastig valt, het beginnen met het minst aangename maar meest urgente karwei, het scheppen van orde tot in de details, het met volharding vervullen van de plicht, ook al zou het gemakkelijk zijn die te verwaarlozen, het niet uitstellen tot morgen, wat vandaag nog gedaan kan worden: alles om Hem te behagen, God, onze Vader. En misschien hebt u op tafel of op een verscholen plaats die minder de aandacht trekt, maar die u dient als de wekker van de contemplatieve geest, een kruisbeeld, als een handleiding voor ziel en geest waaruit u lessen van dienstbaarheid haalt.

Als u besluit —zonder gekkigheid, zonder de wereld te verlaten, te midden van uw gebruikelijke besognes— deze wegen van contemplatie in te slaan, zult u zich onmiddellijk een vriend van de Meester voelen, met de goddelijke opdracht voor de gehele mensheid de goddelijke paden op aarde open te leggen. Ja, met uw werk draagt u er aan bij, dat het rijk van Christus zich uitstrekt over alle continenten. En ze zullen zich aaneenrijgen, het ene na het andere, uren werk opgedragen voor verre volkeren die voor het geloof geschapen zijn, voor de volkeren in het oosten die op barbaarse wijze verhinderd worden hun geloof in vrijheid te belijden, voor de landen met een vanouds christelijke traditie, maar waar het licht van het evangelie verduisterd schijnt en de zielen onderling twisten in de duisternis van de onwetendheid… Wat een waarde vertegenwoordigt dan een uur, of dat nog even doorgaan met dezelfde toewijding, een paar minuten meer, totdat de taak volbracht is. U zet op een praktische en eenvoudige wijze contemplatie om in apostolaat, gevolg gevend aan een dwingende behoefte van uw hart dat eenstemmig klopt met het allerzoetste en barmhartige Hart van Christus, onze Heer.