Lijst van punten

Er zijn 4 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Wereld → de gist en de deeg.

Als wij de woorden van Onze Heer overwegen: En Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij in waarheid geheiligd mogen zijn (Joh 17, 19), zien we op heldere wijze ons enige doel voor ons, de heiliging, met andere woorden dat wij heilig dienen te zijn om te heiligen. Misschien worden we tegelijkertijd door de subtiele verleiding overgehaald te denken dat er maar heel weinig onder ons besloten hebben aan die goddelijke oproep gehoor te geven en dat wij anderzijds onszelf als werktuigen van twijfelachtige waarde moeten beschouwen. In verhouding tot de rest van de mensheid zijn we met zeer weinigen, dat is waar, en uit onszelf deugen we nergens voor. Maar de bevestiging van de Meester weerklinkt met gezag: de christen is licht, zout en zuurdesem van de wereld, en een weinig zuurdesem maakt het hele deeg zuur (Gal 5, 9). Juist om die reden heb ik altijd gepreekt, dat alle zielen voor ons van belang zijn —honderd zielen van de honderd— zonder enige discriminatie, zo overtuigd ben ik van het feit, dat Christus ons allen heeft vrijgekocht en dat Hij, ondanks hun persoonlijke onbeduidendheid, gebruik wil maken van een klein aantal om dat geluk bekend te maken.

Een leerling van Christus zal nooit iemand slecht behandelen. Hij noemt een dwaling dwaling; maar vol genegenheid moet hij degeen die dwaalt weer in het goede spoor zetten. Anders kan hij hem niet helpen, kan hij hem niet heiligen. Hij moet met de anderen meeleven, hij moet begrip hebben, hij moet kunnen vergeven, hij moet als een broer zijn; en hij moet, zoals de heilige Johannes van het Kruis aanraadt, op ieder moment “liefde [brengen] waar geen liefde is, om er liefde te vinden” (vgl. H. Johannes van het Kruis, Brief aan Maria de la Encarnación, 6 juli 1591), ook op schijnbaar onbeduidende momenten tijdens onze beroepsbezigheden, in de kring van ons gezin en bij onze sociale contacten. U en ik moeten dus de gelegenheden die zich voordoen te baat nemen, ook de meest onbeduidende, om ze te heiligen, onszelf te heiligen en hen te heiligen die samen met ons dezelfde dagelijkse inspanningen leveren, zodat we in ons leven de zoete en aantrekkelijke last van de medeverlossing voelen.

De gist en het deeg

Wij willen de Heer volgen en zijn Woord verbreiden. Menselijk gesproken is het logisch, dat we ons dan ook afvragen: met zijn hoevelen zijn we voor zo'n groot aantal? Al waren we met miljoenen, dan nog zouden we met weinigen zijn in verhouding tot het aantal bewoners van de aarde. Daarom moeten we onszelf zien als een beetje zuurdesem, klaar en bereid om heel de mensheid een goede dienst te bewijzen. Daarbij moeten we de woorden van de Apostel in gedachten houden: Ge weet toch dat een beetje zuurdesem genoeg is om het hele deeg te laten gisten? (1 Kor 5, 6). We moeten leren gist en zuurdesem te zijn om de massa om te vormen en geheel te veranderen.

Is gist van nature beter dan deeg? Nee. Maar gist geeft de mogelijkheid op het deeg in te werken en het in eetbaar en gezond voedsel om te zetten.

Denken we eens, al is het maar in grove trekken, aan het effect van gist bij het maken van brood: basisvoedsel, heel eenvoudig en binnen ieders bereik. Hier en daar —misschien bent u er wel eens bij geweest— is het ovenklaar maken van het deeg een hele plechtigheid die ons tenslotte een verbazingwekkend, smakelijk resultaat voor ogen tovert.

Men neemt goed meel, zo mogelijk het beste. Men kneedt het deeg in de kom om de gist er doorheen te werken. Een langdurig karwei dat geduld vraagt. Dan een tijdje rust, nodig om het desem zijn werk te laten doen en het deeg te laten rijzen.

Intussen brandt in de oven het vuur, gestookt met hout dat verteerd wordt. En door de werking van de hitte van de vlammen krijgen we een vers, luchtig brood van grote klasse. Dat resultaat zouden we nooit bereikt hebben zonder de werking van de gist —er is maar een beetje nodig— die in een doeltreffend, onzichtbaar proces tussen de andere bestanddelen opgenomen en verdwenen is.

Vissers

Ik stuur een groot aantal vissers uit om hen te vangen — godsspraak van Jahwe (Jer 16, 16). Daarmee wijst Hij ons concreet op onze taak: vissen. Als men over de wereld spreekt of schrijft, gebruikt men soms het beeld van de zee. Er zit wel iets waars in die beeldspraak. In het mensenleven zijn er, zoals op zee, perioden van stilte en perioden van storm, van luwte en van stormwinden. Mensen zwemmen te midden van hoge golven door het zilte nat. Ze zoeken het hart van de storm, arme zwemmers, al lijken ze vrolijk, zelfs door het dolle heen. Ze proberen met hun lachsalvo's hun momenten van zwakte te verbergen; en hun teleurstelling, hun leven zonder liefde, zonder begrip voor de ander. Ze vreten elkaar op als vissen.

Het is een taak voor de kinderen van God, dat iedereen, in vrijheid, de netten van de Heer binnenzwemt om elkaar daar in liefde te vinden. Als we christen zijn, moeten we worden als die vissers die de profeet Jeremia met dezelfde beeldspraak beschrijft als Christus meer dan eens gebruikt: Volgt Mij; Ik zal u vissers van mensen maken (Mat 4, 19), zegt Hij tot Petrus en Andreas.

Laten we Christus vergezellen bij deze goddelijke visvangst. Jezus staat aan de oever van het Meer van Gennésaret. De mensen drongen op Hem aan om het woord Gods te horen (Luc 5, 1). Net zoals vandaag! Ziet u dat niet? Mensen willen de boodschap van God horen, ook al lijkt dat uiterlijk niet zo. Sommigen hebben misschien de leer van Christus vergeten. Anderen hebben —buiten hun schuld— Hem nooit leren kennen en beschouwen de godsdienst als iets dat er niet voor hen is. Maar wij moeten zelf overtuigd zijn van een realiteit die altijd geldt: vroeg of laat zal de ziel zich overgeven, zullen de gebruikelijke verklaringen hem niet meer voldoen, zullen de leugens van de valse profeten hem niet meer tevreden stellen. En ook als ze het nog niet zullen willen toegeven, zullen ze zich van hun onrust willen ontdoen, hun honger naar waarheid willen stillen: met wat de Heer leert.

Laten we het woord geven aan Sint Lucas: Hij zag nu twee boten liggen aan de oever van het meer; de vissers waren eruit gegaan en spoelden hun netten. Hij stapte in een van de boten, die van Simon en vroeg hem een eindje van wal te steken. Hij ging zitten en vanuit de boot vervolgde Hij zijn onderricht aan het volk (Luc 5, 2­3). Toen Hij klaar was met zijn onderricht beval Hij Petrus: Vaar nu naar het diepe en gooi uw netten uit voor de vangst (Luc 5, 4). Christus is de heer van de boot. Hij zorgt voor de vangst en daarvoor is Hij op de wereld gekomen: om zijn broeders en zusters de weg van de heerlijkheid en de liefde van de Vader te wijzen. Het apostolaat van de christen is niet door ons uitgevonden. Nee, door ons gebrek aan geloof vormen we er hoogstens een obstakel voor.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift