Lijst van punten

Er zijn 10 punten in «Christus komt langs » waarvan het onderwerp is Jezus Christus  → de christen, een tweede Christus.

We hebben geprobeerd enkele kenmerken samen te vatten van deze gezinnen die het licht van Christus weerspiegelen en die — ik herhaal het nog eens — daarom zo aantrekkelijk zijn en blijdschap uitstralen. In zo”n gezin wordt de harmonie van de ouders overgedragen op de kinderen, op verdere familie en op de omgeving. Zo wordt in elk echt christelijk gezin in zekere zin het mysterie van de Kerk weergegeven; het is door God gekozen en gezonden om een licht in de wereld te zijn.

Op iedere christen, ongeacht zijn levensstaat — priester of leek, getrouwd of alleenstaand —zijn de woorden van de apostel van toepassing, die op het feest van de heilige Familie voor een van de lezingen worden genomen: Gods heilige en geliefde uitverkorenen (Kol 3, 12). Dat zijn wij allemaal, ieder op zijn eigen plaats in de wereld. Wij allen, mannen en vrouwen, zijn door God uitgekozen om van Christus te getuigen en de mensen om ons heen in de vreugde te laten delen dat we ons kinderen van God weten, ondanks de fouten en gebreken die we hebben en die we proberen te bestrijden.

Zowel in de catechese en de prediking als in het bewustzijn van de mensen die God langs de weg van het huwelijk wil leiden, is het heel belangrijk dat de betekenis van het huwelijk als een echte roeping van God leeft. Zij zijn echt geroepen om in het plan van God te delen die alle mensen wil verlossen.

Daarom is er voor een christelijk echtpaar geen beter voorbeeld dan de christelijke gezinnen uit de tijd van de apostelen: de honderdman Cornelius, die gehoorzaamde aan de wil van God en in wiens huis de Kerk toegankelijk werd voor de heidenen; (zie Hand 10, 24-48) Aquila en Priscilla, die het christendom verspreidden in Korinte en Efese en meewerkten met het apostolaat van de heilige Paulus; (zie Hand 18, 1-26) Tabita, die vol overgave zorg droeg voor de noden van de christenen in Joppe (zie Hand 9, 36) En ook in veel andere woningen van Joden en heidenen, Grieken en Romeinen, kon de prediking van de eerste leerlingen van de Heer wortel schieten.

Het waren gezinnen die leefden vanuit Christus en die Hem bij anderen bekend maakten. Kleine christelijke gemeenschappen die de boodschap van het evangelie uitstraalden. Gezinnen zoals vele andere in die tijd, maar bezield door een nieuwe geest die aanstekelijk werkte op hun omgeving. Dit waren de eerste christenen en wij, christenen van vandaag, moeten ook zo zijn: zaaiers van vrede en vreugde, van de vrede en de vreugde die Christus ons heeft gebracht.

De riskante zekerheid van de christen

Qui habitat in adiutorio Altissimi, in protectione Dei coeli commorabitur, wie in de schutse van de Allerhoogste woont, zal verwijlen onder de bescherming van de God des Hemels (Ps 90, 1. ] Wonen onder de bescherming van God, leven met God: dat is de riskante zekerheid van de christen. Wij moeten ervan overtuigd zijn dat God ons altijd hoort en aan ons denkt, want dan zal ons hart vol vrede zijn. Maar leven met God brengt ook een risico met zich mee, want Hij is niet tevreden met een gedeelte: Hij wil alles. Als we iets dichter bij Hem willen komen dan moeten we ook bereid zijn ons opnieuw te bekeren, een stap vooruit te zetten, meer aandacht te schenken aan zijn ingevingen en aan de heilige verlangens die Hij in onze ziel laat ontkiemen, en we moeten bereid zijn die in praktijk te brengen.

Sinds we voor het eerst bewust besloten hebben om volledig volgens de leer van Christus te gaan leven, zijn we zonder twijfel een stuk gevorderd op de weg van de trouw aan zijn woord. Maar is het niet zo dat er nog veel gedaan moet worden, dat er nog veel hoogmoed in ons is? Zonder twijfel moeten we nog ergens in veranderen: we hebben een grotere trouw en een diepere nederigheid nodig om minder egoïstisch te zijn zodat Christus in ons kan groeien, want: Illum oportet crescere, me autem minui, Hij moet groter worden en ik kleiner (Joh 3, 30).

We kunnen niet stilstaan. We moeten op het doel afgaan dat de heilige Paulus ons voorhoudt: Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij (Gal 2, 20). Het is een prachtige ambitie, de hoogste die er is: de vereenzelviging met Christus, de heiligheid. Er is geen andere weg als we consequent willen zijn met het goddelijk leven dat God door het doopsel in onze ziel deed ontkiemen. Vooruitgang is groeien in heiligheid, achteruitgang is zich afsluiten voor de normale ontwikkeling van het christelijk leven. Het vuur van de liefde voor God moet aangewakkerd worden, zodat het elke dag verder om zich heen kan grijpen en dieper in de ziel kan binnendringen. Als er steeds iets op het vuur wordt gegooid blijft het branden, en anders dooft het uit.

Denk aan de woorden van de heilige Augustinus: Zodra je zegt: "zo is het genoeg", ben je verloren. Streef naar meer, ga verder, steeds vooruit. Blijf niet op dezelfde plaats staan, wijk niet terug, raak niet van de weg af [Sermo 169, 15 (PL 38, 926)].

De Veertigdagentijd stelt ons vandaag voor fundamentele vragen. Ga ik vooruit in mijn trouw aan Christus? In mijn verlangen naar heiligheid? In onbaatzuchtig apostolaat in het dagelijks leven, op mijn werk en onder mijn collega”s?

Laat ieder deze vragen voor zichzelf beantwoorden en hij zal zien dat hij ergens in moet veranderen om Christus in zich te kunnen laten leven en opdat zijn beeld onvervalst wordt weerspiegeld in zijn gedrag.

Wie mijn volgeling wil zijn moet Mij volgen door zichzelf te verloochenen en elke dag opnieuw zijn kruis op te nemen (Lc 9, 23). Christus herhaalt het voor ieder van ons, Hij fluistert het vertrouwelijk in ons oor: het kruis van iedere dag. Laten we niet alleenin tijden van vervolging verloochenen wat wij vroeger waren, of wanneer het vooruitzicht van het martelaarschap zich aandient, schrijft de heilige Hiëronymus, maar laten wij in alle omstandigheden, bij alle bezigheden, bij iedere gedachte, bij elk woord belijden wat wij nu zijn, aangezien we in Christus zijn herboren [Epistula 121, 3 (PL 22, 1013)].

Deze overweging is in feite een echo van de woorden van de apostel: Eens waart gij duisternis, nu zijt gij licht door uw gemeenschap met de Heer. Leeft dan ook als kinderen van het licht. De vrucht van het licht kan alleen maar goedheid, gerechtigheid en waarheid zijn. Tracht te ontdekken wat de Heer behaagt (Ef 5, 8-10).

Bekering is een kwestie van een ogenblik, heiliging is een taak voor het hele leven. Het goddelijk zaad van de liefde dat God in onze ziel heeft gelegd wil groeien, zich in daden uiten en vruchten dragen die Hem aangenaam zijn. Daarom moeten we bereid zijn om opnieuw te beginnen en dan zullen we in iedere nieuwe situatie het licht en de kracht van onze eerste bekering terugvinden. We kunnen ons daarop voorbereiden door een diepgaand gewetensonderzoek en Onze Lieve Heer vragen ons te helpen om Hem en onszelf beter te leren kennen. Dat is de enige manier om ons opnieuw te bekeren.

Onophoudelijke strijd

Aan de oorlog van een christen zal nooit een einde komen, want in zijn geestelijk leven moet hij steeds weer beginnen en opnieuw beginnen. Dit voorkomt dat hij hoogmoedig wordt en zich inbeeldt dat hij er al is. Moeilijkheden op onze weg zijn niet te vermijden; we zouden geen mens van vlees en bloed zijn als we niet op hindernissen zouden stuiten. We zullen altijd met hartstochten te kampen hebben die ons omlaag trekken en we zullen ons altijd weer tegen die meer of minder hevige aanvallen moeten verweren.

Het zou geen ontdekking voor ons moeten zijn dat wij in ons lichaam en in onze ziel de prikkel voelen van de hoogmoed, de zinnelijkheid, de jaloezie, de luiheid en het verlangen om over anderen te heersen. Dit is een oude kwaal die door onze persoonlijke ervaring stelselmatig wordt bevestigd, en die het uitgangspunt en de normale situatie is bij onze innerlijke strijd om de overwinning te behalen bij onze wedloop naar het huis van de Vader. Daarom leert de heilige Paulus ons: Ik loop dan ook niet in den blinde, ik boks niet als een die in de lucht slaat. Nee, ik beuk mijn lichaam en houd het in bedwang om niet, na anderen gepredikt te hebben, zelf te worden verworpen (1 Kor 9, 26).

Een christen kan niet op signalen van buiten of op een goede stemming wachten om de strijd op te pakken of daarin te volharden. Het geestelijk leven is geen kwestie van gevoel maar een zaak van de goddelijke genade en van onze wil, van liefde. Alle leerlingen waren in staat Christus te volgen op zijn triomfdag in Jeruzalem, maar op het moment van de schande van het kruis lieten ze Hem bijna allemaal in de steek.

Om echt lief te hebben moet je sterk zijn en trouw, je hart moet stevig verankerd zijn in het geloof, de hoop en de liefde. Alleen wie leeg en oppervlakkig is verandert het object van zijn liefde door zijn grilligheid; dit is overigens geen liefde, maar het egoïstisch zoeken van compensaties. Waar liefde is, is overgave: het vermogen zich weg te schenken, de bereidheid om offers te brengen, om afstand te doen. En juist in de overgave, het offer, het afstand doen en de beproeving bij tegenslagen, vinden we het geluk en een blijdschap die niets of niemand ons kan ontnemen.

Deze strijd voeren we uit liefde en we mogen niet bedrukt worden als we vallen, zelfs niet als we diep vallen, als we maar met berouw en goede voornemens onze toevlucht bij God zoeken in het boetesacrament. Een christen is geen krampachtige verzamelaar van smetteloze bewijzen van goed gedrag. Jezus is zowel geroerd door de onschuld en de trouw van Johannes, als door het berouw van Petrus nadat deze gevallen was. Jezus begrijpt onze zwakheid en trekt ons als over een hellend vlak naar zich toe. Hij verwacht van ons dat we steeds weer ons best doen om elke dag een beetje hoger te komen. Hij zoekt ons zoals Hij de leerlingen van Emmaüs heeft gezocht door ze tegemoet te gaan; zoals Hij Thomas heeft gezocht en hem de open wonden in zijn handen en zijn zijde heeft getoond en ze hem met zijn vingers liet aanraken. Juist omdat Jezus onze zwakheid kent, wacht Hij steeds tot we weer naar Hem terugkeren.

De christen weet dat hij door het doopsel op Christus is geënt en door het vormsel is toegerust om voor Christus te strijden; dat hij is geroepen om in de wereld te werken en daar te delen in het koninklijk, profetisch en priesterlijk ambt van Christus; dat hij één is geworden met Christus door de Eucharistie, het sacrament van de eenheid en de liefde. Daarom moet hij, zoals Christus, onder de mensen leven en van iedereen om hem heen en van de hele mensheid houden.

Het geloof maakt dat wij God erkennen in Christus, dat we Hem als onze Redder zien, ons met Hem identificeren en dat we doen zoals Hij. Nadat de Verrezene de twijfel bij de apostel Thomas had weggenomen door hem zijn wonden te laten zien, riep Hij uit: Zalig die niet gezien en toch geloofd hebben (Joh 20, 29). Hier, is het commentaar van de heilige Gregorius de Grote, gaat het in het bijzonder over ons, want wij bezitten Hem die wij lichamelijk niet gezien hebben op geestelijke wijze. Het gaat om ons, maar op voorwaarde dat onze handelingen in overeenstemming zijn met ons geloof. Slechts hij die zijn geloof door zijn werken in daden omzet, gelooft werkelijk. Daarom zegt de heilige Paulus van de mensen wier geloof slechts uit lege woorden bestaat: zij beweren wel dat ze God kennen, maar ze verloochenen Hem door hun werken [In Evangelia homiliae, 26, 9 (PL 76, 1202)].

Het is niet mogelijk om in Christus zijn wezen als Godmens te scheiden van zijn taak als Verlosser. Het Woord is vlees geworden en is op aarde gekomen ut omnes homines salvi fiant, opdat alle mensen gered worden (zie 1 Tim 2, 4). Ondanks onze persoonlijke ellende en onze tekortkomingen zijn wij een andere Christus, Christus zelf, want ook wij zijn geroepen om alle mensen te dienen.

Steeds weer moet het gebod klinken dat door de eeuwen heen zijn kracht zal behouden: Vrienden, schrijft de heilige Johannes, ik leg u geen nieuw gebod op. Het is het oude gebod dat gij altijd gehad hebt; het is de boodschap die gij vanaf het begin hebt gehoord. Toch is het ook weer een nieuw gebod en dat geldt van Christus maar ook van u: want de duisternis gaat voorbij en het waarachtige licht schijnt reeds. Wie zegt in het licht te zijn en zijn broeder haat, die is nog steeds in de duisternis. Wie zijn broeder liefheeft, blijft in het licht en hij komt niet ten val (1 Joh 2, 7-10).

Onze Heer is gekomen om aan alle mensen de vrede, de blijde boodschap en het leven te brengen. Niet alleen aan de rijken, en niet alleen aan de armen. Niet alleen aan de geleerden, ook niet alleen aan de ongeletterden, neen, aan allen. Aan al onze broeders en zusters, want dat zijn wij omdat wij kinderen zijn van dezelfde Vader, kinderen van God. Er is maar één ras: het ras van de kinderen van God. Er is maar één huidskleur: de kleur van de kinderen van God. En er is maar één taal: de taal die zonder de klank van woorden tot ons hart en tot ons verstand spreekt, maar waardoor we God leren kennen en elkaar leren liefhebben.

Overweging over het leven van Christus

Ieder van ons moet proberen de liefde van Christus in zijn eigen leven te verwezenlijken. Maar om ipse Christus, Christus zelf te zijn, moeten wij ons aan Hem spiegelen. Het is niet genoeg in grote lijnen een beeld van zijn leven te hebben, we moeten van zijn houding en zijn reacties leren, maar vooral kracht, licht, kalmte en vrede uit zijn leven putten.

Als men van iemand houdt dan wil men alles, zelfs de kleinste details van zijn leven en zijn karaker kennen om zich met hem te kunnen identificeren. Daarom moeten we het leven van Jezus overdenken, van zijn geboorte in de kribbe tot zijn dood en verrijzenis. In de eerste jaren van mijn werk als priester gaf ik vaak een exemplaar van het evangelie weg of boeken waarin het leven van Jezus wordt verteld, want het is belangrijk dat we zijn leven goed kennen, dat we het in ons hoofd en in ons hart hebben. We zouden het door onze ogen te sluiten op ieder moment als in een film aan ons voorbij moeten zien gaan, zonder dat we er een boek bij nodig hebben. De woorden en daden van Jezus kunnen dan in de meest uiteenlopende situaties van ons leven in onze herinnering komen.

Zo raken we bij zijn leven betrokken. Het gaat er niet alleen om dat we aan Jezus denken en ons de gebeurtenissen voorstellen, het gaat er vooral om dat we ons erin verplaatsen en erbij betrokken zijn. Dan kunnen we Hem van heel dichtbij volgen zoals zijn moeder, de heilige Maagd Maria, of zoals de eerste twaalf, de heilige vrouwen en de menigten die zich om Hem heen verdrongen. Als we Hem geen hindernissen in de weg leggen, zullen zijn woorden tot in het diepst van onze ziel doordringen en ons omvormen. Het woord van God is levend en krachtig. Het is scherper dan een tweesnijdend zwaard en het dringt door tot het raakpunt van ziel en geest, van gewrichten en merg. Het ontleedt de gedachten en bedoelingen van de mens (Hebr 4, 12).

Als wij andere mensen naar de Heer willen brengen dan moeten we het evangelie nemen en over de liefde van Christus mediteren. We kunnen de hoogtepunten van zijn lijden in gedachten nemen, want Hij zegt: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden (Joh 15, 13). Maar we kunnen ook andere gebeurtenissen uit zijn leven overwegen en de manier waarop Hij omging met de mensen die op zijn weg kwamen.

Christus, volmaakt God en volmaakt mens, ging zowel menselijk als goddelijk te werk om de mensen met zijn heilsleer te bereiken en hun de liefde van God te tonen. God gaat de mensen tegemoet. Hij neemt onze natuur zonder enig voorbehoud aan, met uitzondering van de zonde.

De gedachte dat Christus geheel en al mens wilde zijn, maakt mij blij; een mens van vlees en bloed, zoals wij. Het raakt mij echt dat God met het hart van een mens liefheeft.

Er is niets dat de belangstelling van Christus niet heeft. Als we het zuiver theologisch bekijken, en dus geen genoegen nemen met een functionele classificatie, dan kunnen we stellen dat er geen zaken zijn — goede, edele, en zelfs neutrale zaken — die uitsluitend profaan zijn, aangezien het Woord van God onder de mensenkinderen heeft geleefd, honger en dorst heeft gehad, met zijn handen heeft gewerkt, vriendschap en gehoorzaamheid heeft gekend en lijden en sterven heeft meegemaakt. Want in Christus heeft God willen wonen in heel zijn volheid, om door Hem het heelal met zich te verzoenen en vrede te stichten door het bloed, aan het kruis vergoten, om alles in de hemel en op de aarde te verzoenen, door Hem alleen (Kol 1, 19-20).

We moeten van de wereld houden, van ons werk, van elke menselijke bezigheid, want de wereld is goed. De zonde van Adam heeft de goddelijke harmonie in de schepping verbroken, maar God de Vader heeft zijn eniggeboren Zoon gestuurd om de vrede te herstellen, opdat wij, die aangenomen kinderen zijn geworden, de schepping van de wanorde zouden kunnen bevrijden en alle dingen met God zouden kunnen verzoenen.

Geen enkele situatie waarin de mens verkeert herhaalt zich. Zij is de vrucht van een unieke roeping die we met overgave moeten beleven door er de geest van Christus te verwezenlijken. Zo zullen wij door een christelijk leven te leiden op een natuurlijke manier, maar trouw aan ons geloof, Christus zijn die aanwezig is onder de mensen.

In gesprek met Jezus in het Brood en in het Woord

Als we het mysterie van Christus overwegen en Hem met een zuivere blik willen zien, dan zullen we merken dat we ook nu heel dicht bij Hem kunnen komen, bij zijn ziel en bij zijn lichaam. Hij heeft ons duidelijk de weg gewezen: het Brood en het Woord. We voeden ons met de Eucharistie, nemen kennis van wat Hij ons is komen leren en brengen dat in praktijk, en tegelijk spreken we met Hem in ons gebed. Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem (Joh 6, 57). Wie mijn geboden onderhoudt die hij heeft ontvangen, hij is het die Mij liefheeft. En wie Mij liefheeft zal door mijn Vader bemind worden; ook Ik zal hem beminnen en Ik zal Mij aan hem openbaren (Joh 14, 21).

Dat zijn meer dan beloften. Het is de kern en de realiteit van echt leven: het leven van de genade, dat maakt dat we persoonlijk en rechtstreeks met God kunnen omgaan. Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven, gelijk Ik, die de geboden van mijn Vader heb onderhouden in zijn liefde blijf (Joh 15, 10). Deze uitspraak van Jezus bij het Laatste Avondmaal is de beste inleiding op de dag van zijn hemelvaart. Hij wist dat Hij moest gaan, want op een mysterieuze manier die wij nooit zullen kunnen begrijpen zou na zijn hemelvaart de derde Persoon van de allerheiligste Drie-eenheid komen, door een nieuwe uitstorting van de goddelijke liefde: Toch zeg Ik u de waarheid. Het is goed voor u dat Ik heenga; want als Ik niet heenga, zal de Helper niet tot u komen. Nu ik wel ga zal ik Hem tot u zenden (Joh 16, 7).

Jezus is weggegaan en stuurt ons de heilige Geest die onze ziel leidt en die ons heiligt. De Vertrooster is in ons werkzaam en Hij bevestigt daarmee wat Christus had verkondigd: dat wij kinderen van God zijn en dat wij niet een geest van slaafsheid hebben ontvangen die ons opnieuw vrees zou aanjagen, maar de geest van kindschap die ons doet uitroepen: Abba, Vader! (Rom 8, 15).

Zien jullie? Dit is de werking van Drie-eenheid in onze ziel. Het is voor iedere christen weggelegd dat God in het meest innerlijke van zijn wezen woont als hij aan de genade beantwoordt die ons één laat worden met Christus in het Brood en in het Woord, in de Eucharistie en in het gebed. De Kerk brengt iedere dag weer de werkelijkheid van het levend Brood onder onze aandacht en heeft er in het liturgisch jaar twee grote feesten aan gewijd: het feest van Witte Donderdag en dat van Corpus Christi, Sacramentsdag. Laten we op deze Hemelvaartsdag de tijd nemen om bij Jezus te zijn en aandachtig naar zijn Woord te luisteren.

Apostolaat, meeverlossen

Met de wonderlijke normaliteit van het goddelijke loopt de contemplatieve ziel over van apostolische ijver: Mijn hart begon te gloeien in mijn borst, de vlam sloeg uit toen ik erover nadacht (Ps 38, 4). Wat is dat vuur anders dan het vuur waar Christus over spreekt: Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait![Lc 12, 49). Het vuur voor het apostolaat gaat harder branden door het gebed. Er is geen beter middel om die vreedzame strijd, waartoe iedere christen geroepen is, overal ter wereld te bevorderen: de strijd om aan te vullen wat nog ontbreekt aan Christus” lijden (zie Kol 1, 24).

We zeiden dat Jezus naar de hemel is opgestegen, maar in het gebed en in de Eucharistie kan de christen net zo met Hem omgaan als de eerste twaalf deden. Hij kan dezelfde apostolisch ijver hebben en samen met Hem het werk van de verlossing doen, ofwel vrede en vreugde zaaien. Dienen. Het apostolaat is niets anders dan dienen. Als we alleen op onze eigen krachten vertrouwen zullen we op bovennatuurlijk vlak niets bereiken; als we werktuigen van God zijn, bereiken we alles: alles vermag ik in Hem die mij kracht geeft (Fil 4, 13). God heeft in zijn oneindige goedheid beschikt dat Hij ongeschikte werktuigen wil gebruiken. De apostel heeft daarom geen ander doel dan de Heer te laten handelen en zich volledig beschikbaar te stellen, zodat God door zijn schepselen, door de mens die Hij heeft uitgekozen, zijn verlossende werk kan uitvoeren.

Een apostel is de christen die zich door het doopsel op Christus geënt voelt, zich met Hem vereenzelvigt en door het vormsel is toegerust om voor Hem te strijden. Hij weet zich geroepen om God in de wereld te dienen door het algemeen priesterschap van de gelovigen dat hem een zekere deelname aan het priesterschap van Christus geeft, maar dat wezenlijk verschilt van het ambtelijk priesterschap. Door dit algemeen priesterschap kan hij aan de eredienst van de Kerk deelnemen en de mensen helpen op hun weg naar God. Dat doet hij door het getuigenis van woord en voorbeeld, door gebed en boete.

Ieder van ons heeft de plicht ipse Christus, Christus zelf, te zijn. Hij is de enige Middelaar tussen God en de mensen (zie 1 Tim 2, 5). Wij verenigen ons met Hem om, samen met Hem, alles aan de Vader aan te bieden. Onze roeping als kinderen van God midden in de wereld vereist niet alleen dat we onze persoonlijke heiligheid nastreven, maar ook dat wij over de paden van de aarde gaan en ze in routes veranderen die de zielen, over de hindernissen heen, naar de Heer leiden; dat wij als gewone burgers actief deelnemen aan alle activiteiten hier op aarde, om gist (zie Mt 13, 33) te zijn dat de hele deegmassa tot gisting brengt (zie 1 Kor 5, 6).

Christus is naar de hemel opgestegen, maar Hij heeft aan alles wat menselijk gezien nobel is de mogelijkheid gegeven om verlost te worden. De heilige Gregorius de Grote behandelt dit grote christelijke thema met indringende woorden: Op deze wijze vertrok Jezus naar de plaats vanwaar Hij gekomen was en keerde Hij terug van de plaats waar Hij bleef leven. Inderdaad, op het moment waarop Hij ten hemel opsteeg, verenigde Hij door zijn godheid hemel en aarde met elkaar. Op het feest van vandaag is het passend om plechtig te beklemtonen dat het decreet dat ons veroordeelde werd vernietigd; dat het oordeel dat ons aan het verderf onderwierp werd opgeheven. De natuur waarop de woorden: gij zijt stof, en tot stof zult gij wederkeren (Gen 3, 19) betrekking hadden, diezelfde natuur is heden met Christus ten hemel opgestegen [In Evangelium homiliae, 29, 10 (PL 76, 1218)].

Daarom word ik niet moe te herhalen dat de wereld geheiligd kan worden en dat het in het bijzonder onze taak is, de taak van de christenen, om de wereld te zuiveren van de verleidingen tot de zonde waardoor wij haar zo lelijk maken. Dan kunnen we haar aan de Heer aanbieden als een geestelijk offer, wat zij door de genade van God en onze inspanningen waardig is geworden. Strikt genomen kun je niet langer zeggen dat dingen op zichzelf goed of uitsluitend profaan zijn, aangezien het Woord zich heeft verwaardigd de menselijke natuur ten volle aan te nemen en de aarde te heiligen met zijn tegenwoordigheid en met het werk van zijn handen. Wij hebben in het doopsel de grote zending ontvangen om medeverlosser te zijn. De liefde van Christus dringt ons (zie 2 Kor 5, 14) om een deel van de goddelijke taak om zielen te redden op onze schouders te nemen.

Christus bekendmaken

Alle gebeurtenissen in het leven — in ons persoonlijk leven en in zekere zin ook alles wat zich op de beslissende momenten van de geschiedenis afspeelt — beschouw ik als een oproep van God om de waarheid onder ogen te zien. Voor de christenen zijn het ook gelegenheden om met de hulp van de genade, door woorden en werken de Geest te verkondigen tot wie wij behoren (zie Lc 9, 55).

Alle generaties christenen moeten de tijd waarin zij leven verlossen en heiligen, en daarom de zorgen van hun medemensen begrijpen en delen, om hen met de gave van talen te laten zien hoe ze kunnen beantwoorden aan de werking van de heilige Geest en aan de overvloedige rijkdom van het goddelijk Hart. Wij christenen hebben de taak om de oude en altijd nieuwe boodschap van het evangelie te verkondigen aan de wereld waarin wij leven.

Het is niet waar dat de mensen van onze tijd — de mensen in het algemeen of zelfs massaal — ontoegankelijk of onverschillig zouden zijn voor alles wat het christelijk geloof leert over de bestemming en het wezen van de mens. Het is niet waar dat de mensen van onze tijd alleen aan dingen van de wereld denken en de hemel vergeten. Hoewel het niet ontbreekt aan ideologieën die zich in zichzelf opsluiten en aan mensen die deze steunen, kent ook onze tijd karakterloosheid en grote idealen, lafheid en heldhaftigheid, desillusies en grote aspiraties. Er zijn mensen die dromen van een nieuwe wereld die rechtvaardiger en menselijker is, terwijl anderen, die misschien teleurgesteld zijn door het vastlopen van hun eerdere idealen, hun toevlucht zoeken in een egoïstische rust of blijven vasthouden aan de dwaling.

Aan al deze mannen en vrouwen, waar ze ook zijn, en of we ze nu in een overwinningsroes of verslagen aantreffen, moeten we de plechtige en duidelijke woorden van de apostel Petrus in de dagen na Pinksteren bekendmaken: Jezus is de hoeksteen, de Verlosser, Hij is alles in ons leven, want buiten Hem is er geen andere Naam onder de hemel aan de mensen gegeven, waarin wij gered moeten worden (Hand 4, 12).

We moeten dus geloven zonder ontmoedigd te worden, zonder ons door menselijke berekeningen te laten tegenhouden. We zullen de hindernissen overwinnen als we aan de slag gaan en ons volledig op deze taak richten, zodat we door onze eigen inspanning nieuwe wegen openen. Bij alle moeilijkheden is dit het recept: persoonlijke heiligheid, overgave aan de Heer.

Heiligheid is leven zoals onze Vader in de hemel het wil. Jullie zullen opmerken dat dat moeilijk is. Dat klopt, want het is een hoog ideaal, maar het is ook gemakkelijk, want het ligt binnen handbereik. Als iemand ziek wordt lukt het niet altijd om het juiste geneesmiddel te vinden. Maar in het bovennatuurlijke ligt het anders. We hebben het geneesmiddel altijd bij de hand en dat is Jezus die aanwezig is in de heilige Eucharistie en die ons bovendien zijn genade geeft in de andere sacramenten die Hij voor ons heeft ingesteld.

Laten we in woord en daad herhalen: Heer, ik vertrouw op U, uw gewone voorzienigheid is voor mij genoeg, ik reken op de hulp die U mij elke dag geeft. We hoeven geen grote wonderen te vragen — waarom zouden we ook? — maar we kunnen Hem wel vragen ons geloof te vermeerderen, ons verstand te verlichten en onze wil te versterken. Jezus is altijd bij ons en Hij is altijd dezelfde.

Vanaf het begin van mijn prediking heb ik jullie gewaarschuwd voor een vals soort vergoddelijking. Wees niet benauwd om jezelf te zien zoals je bent: van leem. Wees niet bezorgd, want jij en ik, wij zijn kinderen van God, vanaf de eeuwigheid uitverkoren door een goddelijke roeping. Dat is de juiste vergoddelijking: De Vader heeft ons door Jezus Christus uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht (Ef 1, 4). Wij zijn op een bijzondere wijze van God, ondanks onze persoonlijke armzaligheid zijn we zijn werktuigen, en we zullen resultaat boeken zolang we het besef van onze zwakheid maar niet kwijtraken. De bekoringen laten ons de dimensie daarvan duidelijk zien.

Als we ons ontmoedigd voelen bij het haarscherp ervaren van onze nietigheid, dan moeten we ons volledig in de handen van God laten en volgzaam zijn. Er wordt verteld dat een bedelaar op een dag Alexander de Grote tegemoet ging en om een aalmoes vroeg. Alexander bleef staan en gaf het bevel hem heer van vijf steden te maken. De arme man, verward en van zijn stuk gebracht, riep uit: zoveel heb ik niet gevraagd! En Alexander antwoordde: jij hebt gevraagd zoals jij bent, ik heb je gegeven zoals ik ben.

Ook wanneer we onze beperkingen heel diep ervaren, kunnen en moeten we naar God de Vader, God de Zoon en God de heilige Geest kijken, want we weten dat wij deel hebben aan het goddelijk leven. We hebben nooit voldoende reden om achterom te kijken: (zie Lc 9, 62) de Heer staat naast ons. We moeten trouw onze verplichtingen nakomen, bij Jezus de liefde en de stimulans vinden om begrip te hebben voor de fouten van anderen en onze eigen fouten te bestrijden. Zo dient zelfs de ontmoediging — die van jou, die van mij, die van alle mensen — ook als steun voor het Rijk van Christus.

Laten we onze zwakheden erkennen, maar de macht van God belijden. Het christelijk leven moet worden gekenmerkt door optimisme, blijdschap en de vaste overtuiging dat de Heer zich van ons wil bedienen. Als wij ons deel voelen van de heilige Kerk, als we zien dat we worden gestut door de sterke rots van Petrus en door de werkzaamheid van de heilige Geest, zullen we het besluit nemen om onze kleine plicht van ieder ogenblik te vervullen: iedere dag een beetje zaaien. En de oogst zal de schuren tot barstens toe vullen.