Lijst van punten

Er zijn 7 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Jezus Christus  → voorbeeld van verstandigheid en sterkte.

Verstandigheid, een noodzakelijke deugd

In de perikoop uit het Matteüsevangelie die we in de Mis van vandaag lezen, staat: In die tijd gingen de Farizeeën heen en beraadslaagden, hoe zij Jezus met een strikvraag zouden vangen (Mat 22, 15). Vergeet niet, dat dat systeem van huichelaars ook tegenwoordig een gebruikelijke tactiek is. Ik denk dat het onkruid van de Farizeeën op aarde nooit zal vergaan, het heeft zich altijd weelderig kunnen voortplanten. Misschien laat de Heer toe dat het groeit, opdat wij, zijn kinderen, ons gedragen als verstandige mensen; want de deugd der verstandigheid blijkt onmisbaar te zijn voor iemand die vanwege zijn positie moet adviseren, versterken, terechtwijzen, enthousiast maken, aanmoedigen. Dat is nu precies wat een christen, als apostel, met gebruikmaking van zijn gewone dagelijkse omstandigheden moet doen voor de mensen om hem heen.

Ik verhef nu mijn hart tot God en bid Hem, op voorspraak van de allerheiligste Maagd Maria —die in en boven de Kerk is: tussen Christus en de Kerk als behoedster, als koningin, als Moeder der mensen zoals zij dat is van Onze Heer Jezus Christus—; ik bid dat ons allen deze verstandigheid verleend mag worden en in het bijzonder hun die —te midden van de bloedbaan der maatschappij— willen werken voor God. Het is absoluut noodzakelijk dat we leren verstandig te zijn.

Het verhaal van het evangelie gaat verder: En zij zonden hun leerlingen —leerlingen van de Farizeeën— op Hem af, samen met de Herodianen, om te vragen: Meester… (Mat 22, 16). Let eens op het gedraai van woorden waarmee ze Hem Meester noemen. Zij doen alsof zij Hem bewonderen en zijn vrienden zijn, zij kennen Hem het gezag toe van iemand die iets te onderwijzen heeft. Magister, scimus quia verax es (Ibidem), Magister, Meester wij weten dat Gij oprecht zijt…! Wat een onbeschaamde slimmigheid! Hebt u ooit zo'n dubbelhartigheid gezien? Wees in deze wereld op alles voorbereid. Wees niet achterdochtig of wantrouwig, maar voel liever op uw schouders —denk maar aan het beeld van de Goede Herder dat we kennen uit de catacomben— de last van dat schaap, dat niet een enkele ziel is, maar de gehele Kerk, de hele mensheid.

Door het grootmoedig aanvaarden van die verantwoordelijkheid zult u stoutmoedig zijn en zult u verstandig zijn in het verdedigen van en het staan op de rechten van God. Dan zullen velen u om de rechtschapenheid van uw gedrag beschouwen als meester en u zo noemen, zonder dat u dat nastreeft. Wij zoeken geen aardse roem. Maar wees niet verbaasd als er tussen de mensen die naar u toe komen ook een paar glippen die u alleen maar willen vleien. Grif in uw ziel wat u me al zo vaak hebt horen zeggen: laster, roddel, menselijk opzicht, noch het wat-zullen-ze-ervan-zeggen, en nog minder schijnheilige eerbewijzen, mogen ons ooit weerhouden onze plicht te doen.

Herinnert u zich de parabel van de barmhartige Samaritaan? Er is die man, die op de weg is blijven liggen. Een stel dieven heeft hem beroofd tot op de laatste stuiver en daarbij zwaar verwond. Een priester van de Oude Wet komt langs en even later een leviet. Zij vervolgen allebei hun weg zonder zich om hem te bekommeren. Toen kwam er een Samaritaan die op reis was, bij hem; hij zag hem en kreeg medelijden; hij trad op hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond deze; daarna tilde hij hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en zorgde volledig voor hem (Luc 10, 33­34). Ziet u, dat de Heer dit voorbeeld niet alleen maar aan een paar uitverkoren zielen voorhoudt, want hij vervolgt onmiddellijk, als antwoord aan de vraagstellers —en aan ieder van ons—: ga dan en doe gij evenzo (Luc 10, 37).

Daarom, als wij in ons eigen leven of in dat van anderen stuiten op iets wat niet deugt, iets wat geestelijke en menselijke hulp vergt die wij, kinderen van God, kunnen en moeten verlenen, zal een duidelijk blijk van verstandigheid bestaan uit het volledig, met liefde en kracht, met oprechtheid toedienen van het juiste geneesmiddel. Terughoudendheid is hier niet op haar plaats. Het is een grote vergissing te denken dat problemen opgelost worden door nalatigheid of uitstel.

Verstandigheid eist dat men —altijd als de situatie het vraagt— het medicijn volledig, zonder het te verzachten, gebruikt nadat men de kwaal gediagnostiseerd heeft. Bij het ontdekken van de kleinste ziektesymptomen moet men eerlijk en oprecht zijn, zowel bij het geven als bij het ontvangen van hulp. In die gevallen moet men goedvinden dat degene, die in staat is in naam van God heelmeester te zijn, de wond schoonmaakt, van buiten naar binnen, steeds dichter naar de kern, tot alle etter er uit is en de infectiehaard goed schoon achterblijft. Wij moeten dit eerst op onszelf toepassen. Daarna op de mensen die we om redenen van rechtvaardigheid en liefde verplicht zijn te helpen. In mijn gebed beveel ik in het bijzonder de ouders aan en degenen die zich op vormingsactiviteiten en onderwijs toeleggen.

Menselijk opzicht

Laat geen enkele huichelachtige reden ons weerhouden; pas het juiste medicijn toe. Maar laat uw hand als die van een moeder zijn, met de grenzeloze tederheid van onze moeders, waarmee ze de grote of kleine wonden van de speel- en valpartijen uit onze jeugd behandelden. Als er een paar uur gewacht moet worden, wacht dan, maar nooit langer dan absoluut noodzakelijk, want een andere handelwijze komt voort uit gemakzucht, lafheid, wat heel andere zaken zijn dan verstandigheid. Laat iedereen, en in de eerste plaats degenen onder u die anderen moeten vormen, de vrees voor het desinfecteren van wonden uitbannen.

Het is mogelijk dat iemand mensen die wonden moeten verzorgen en die er niet toe komen hun opdracht uit te voeren, of het niet willen, in het oor fluistert: Meester, wij weten dat gij oprecht zijt… (Mat 22, 16). Luister niet naar die ironische lofspraak. Wie zich niet inspant om zijn taak ijverig tot een einde te brengen, is geen meester, omdat hij niet de ware weg onderwijst. Hij is evenmin oprecht, want in zijn valse verstandigheid overschrijdt hij —omdat hij ze overdreven vindt, of ze minacht— de duidelijke normen die duizend maal beproefd zijn door rechtschapen gedrag van jaren en leiding geven, door kennis van menselijke zwakheid en door de liefde voor elk schaap. Op grond van deze normen moet hij spreken, optreden, belangstelling tonen.

Dwaalleraren worden beheerst door de vrees de waarheid bloot te leggen. Alleen al de gedachte —de plicht— in bepaalde omstandigheden een pijnlijk tegengif toe te dienen, verontrust hen. Een dergelijke handelwijze —wees daarvan overtuigd— heeft niets te maken met verstandigheid, vroomheid of wijsheid. Die houding weerspiegelt kleinmoedigheid, gebrek aan verantwoordelijkheid, onverstand en dwaasheid. Het zijn dezelfde mensen die later, ten prooi aan een paniek vanwege de ramp, trachten het kwaad af te wenden, als het te laat is. Zij zijn vergeten dat de deugd van verstandigheid vergt dat we de rijpe, in alle rust doordachte en op ervaring van eeuwen stoelende raad 'tijdig' moeten overnemen en doorgeven; zonder vooroordelen en onbelemmerd.

Vervolgen we het verhaal van de heilige Matteüs: Wij weten dat Gij oprecht zijt en de weg Gods naar zuivere waarheid leert (Ibidem). Ik sta altijd weer verbaasd tegenover een dergelijk cynisme. Zij komen met de bedoeling de woorden van Jezus Christus Onze Heer te verdraaien, of Hem te betrappen op een onzorgvuldigheid en —in plaats van Hem eenvoudigweg voor te leggen wat hun een onontwarbare knoop lijkt— trachten ze de Meester te bedwelmen met loftuitingen die alleen aan toegewijde lippen zouden mogen ontsnappen, uit rechtschapen harten zouden mogen opwellen. Ik sta expres stil bij deze nuances om te leren niet wantrouwig te worden, maar wel verstandig; om niet op het bedrog van veinzerij in te gaan, hoewel die verpakt lijkt in woorden en gebaren die overeenstemmen met de werkelijkheid zoals gebeurt in de perikoop die wij overwegen: Gij kent geen onderscheid, zeggen ze; Gij zijt gekomen voor alle mensen; U wordt in niets weerhouden de waarheid te verkondigen en het goede te onderwijzen (vgl. Mat 22, 16).

Ik herhaal: verstandig, ja; wantrouwig, nee. Stel in iedereen een absoluut volstrekt vertrouwen, wees heel eerlijk. Voor mij telt meer het woord van een christen, van een trouw mens —ik vertrouw ieder van hen immers volledig— dan de gewaarmerkte handtekeningen van honderd eenstemmige notarissen, hoewel ik misschien in een enkel geval bedrogen uitkwam door me aan deze regel te houden. Ik stel me liever bloot aan misbruik van dit vertrouwen dan aan iemand het krediet te onthouden dat hij verdient als persoon en als kind van God. Ik verzeker u, dat het effect van deze handelwijze mij nooit teleurgesteld heeft.

Et viam Dei in veritate doces (Ibidem), onderrichten, onderrichten en nog eens onderrichten: de wegen van God blootleggen volgens de zuivere waarheid. U hoeft niet bang te zijn als zij uw persoonlijke fouten zien, de uwe en de mijne. In mij kriebelt juist het verlangen ze te vertonen om zo te kunnen vertellen van mijn persoonlijke strijd, mijn verlangen dit of dat punt te verbeteren in mijn gevecht om de Heer trouw te dienen. De moeite om die stommiteiten uit te bannen en de baas te worden zal al een manier zijn de goddelijke paden aan te duiden. Op de eerste plaats, en ondanks onze zichtbare fouten, door het getuigenis van ons leven; en vervolgens met de leer, zoals Onze Lieve Heer die coepit facere et docere (Hand 1, 1), begon met werken en zich pas veel later aan zijn prediking wijdde.

Na u gesterkt te hebben in de gedachte dat de priester, die tot u spreekt, van u houdt en dat de hemelse Vader nog veel meer van u houdt, want Hij is oneindig goed en oneindig Vader; na u aangetoond te hebben dat ik u niets verwijten kan, ben ik toch van mening dat ik u moet helpen Christus en de Kerk, zijn kudde, lief te hebben. Daarin wint u het —denk ik— niet van mij; u steekt mij naar de kroon, maar wint het niet van mij. Als ik in mijn preken of in persoonlijke gesprekken een of andere fout signaleer, wil ik u daarmee geen pijn doen. Ik handel uitsluitend vanuit het verlangen dat wij allen de Heer meer gaan beminnen. En ik blijf hameren op de noodzaak de deugden te beoefenen zonder uit het oog te verliezen dat die noodzaak ook mij betreft.

Ieder het zijne

Lees aandachtig dit tafereel in het evangelie om uw voordeel te doen met deze wonderbaarlijke lessen over de deugden die een licht moeten zijn voor onze manier van doen. Na hun schijnheilige en vleiende inleidende opmerkingen stellen de Farizeeën en Herodianen hun probleem: Wat dunkt U, is het geoorloofd belasting te betalen aan de keizer of niet? (Mat 22, 17). “Let nu op hun sluwheid —schrijft de heilige Johannes Chrysostomus— ze zeggen immers niet: leg ons eens uit wat goed, billijk en geoorloofd is; maar: zeg ons, wat dunkt U. Zij hadden maar één ding op het oog: Hem gevangennemen en met kwade bedoelingen overleveren aan de politieke macht” (H. Johannes Chrysostomus, In Matthaeum homiliae, 70, 1 (PG 58, 656)). Maar Jezus doorzag hun valsheid en zei: Waarom probeert gij Mij te vangen, gij huichelaars? Laat mij de belastingmunt eens zien. Zij hielden Hem een denarie voor. Hij vroeg hun: Van wie is deze beeldenaar en het opschrift? Zij antwoordden: Van de keizer. Daarop sprak Hij tot hen: Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God, wat God toekomt (Mat 22, 18­21).

U ziet dat het een oud dilemma is. Het antwoord van de Meester is helder en ondubbelzinnig. Er is geen —er bestaat geen— tegenstelling tussen het dienen van God en het dienen van de mensen; tussen het uitoefenen van onze rechten en plichten als burger en als gelovige; tussen de inspanning om de tijdelijke samenleving vorm te geven en te verbeteren en de overtuiging dat onze tocht door deze wereld de weg is die ons voert naar het hemels vaderland.

Ook hier zien we weer duidelijk die eenheid van leven die —ik zal het blijven herhalen— een wezenlijke voorwaarde is voor hen die zich erop toeleggen zich te heiligen te midden van de gewone omstandigheden van hun werk, van hun banden met gezin en maatschappij. Jezus laat die scheiding niet toe: Niemand kan twee heren dienen; hij zal de een haten en de ander liefhebben, ofwel de een aanhangen en de ander verachten (Mat 6, 24). Het enkel en alleen kiezen voor God, wat de christen doet als hij volledig beantwoordt aan zijn roeping, doet hem alles richten op de Heer en doet hem, tegelijkertijd, aan zijn naaste alles geven wat hem rechtens toekomt.

Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift
Verwijzingen naar de H. Schrift