Lijst van punten

Er zijn 5 punten in «Vrienden van God» waarvan het onderwerp is Jezus Christus  → zijn heilige mensheid .

De vijgeboom zonder vruchten

We laten opnieuw de heilige Matteüs aan het woord. Hij vertelt hoe Jezus uit Betanië terugkeerde met honger (vgl. Mat 21, 18). Ik ben altijd ontroerd door Christus, en nog het meest als ik zie dat Hij werkelijk Mens is, volmaakt, Hij die ook volmaakt God is. Zo leert Hij ons gebruik te maken van onze behoeftigheid en onze natuurlijke zwakheden, met het doel onszelf volledig —precies zoals we zijn— te geven aan de Vader die deze opoffering gretig aanvaardt.

Hij had honger. De Schepper van hemel en aarde, de Heer van al had honger! Heer, ik dank U, dat gij er voor gezorgd hebt, dat de gewijde schrijver —door goddelijke ingeving— in deze passage dat detail laat zien. Daardoor ben ik verplicht U meer te beminnen, daardoor word ik gesterkt in mijn vurig verlangen uw Allerheiligste Mensheid te beschouwen. Perfectus Deus, perfectus homo (Symbolum Quicumque), volmaakt God en volmaakt Mens, van vlees en bloed zoals u en ik.

Hebt u zich nooit afgevraagd —gedreven door een heilige nieuwsgierigheid— hoe Christus die verkwisting van liefde tot het einde toe doorvoerde? Nog eens krijgen we antwoord van de heilige Paulus: Hij die bestond in goddelijke majesteit, heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God: Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen (Fil 2, 6­7). Kinderen, wij kunnen slechts vervuld van dankbaarheid tegenover dit mysterie staan en er de les uit trekken, dat alle macht, alle majesteit, alle schoonheid, alle oneindige harmonie van God, zijn grote en onmetelijke rijkdom, kortom de gehele éne God in de mensheid van Christus verborgen aanwezig is gebleven om ons te dienen. De Almachtige verschijnt onder ons vastbesloten zijn heerlijkheid voor een tijd te verduisteren om de verlossende ontmoeting met zijn schepselen te vergemakkelijken.

Niemand heeft, schrijft de evangelist Johannes, ooit God gezien. De eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, heeft Hem doen kennen (Joh 1, 18) door voor de verbaasde blikken van de mensen te verschijnen. Eerst in Bethlehem als een pasgeborene; dan een kind als alle andere; later in de Tempel als een verstandige, wakker opgroeiende jongen; en tenslotte als de beminnelijke en aantrekkelijke Meester die de harten van de menigten, die Hem enthousiast volgen, in beroering brengt.

We hoeven maar enkele trekken van de mensgeworden Liefde van God te zien en we worden door zijn edelmoedigheid in onze ziel geraakt, in vuur en vlam gezet, met zachte hand geleid naar een berouwvol verdriet om ons gedrag dat zo vaak kleinzielig en egoïstisch is geweest. Jezus Christus ziet er geen bezwaar in af te dalen om ons uit de ellende op te heffen tot de waardigheid van kinderen van God, tot zijn broers en zussen. U en ik daarentegen, wij beroemen ons vaak op een stomme manier op de gekregen gaven en talenten, maken er een voetstuk van om van anderen ontzag af te dwingen, alsof de verdienste van onze beslist niet volmaakte daden uitsluitend van onszelf zou afhangen: Wat heb je dat je niet van God gekregen hebt? En als je alles cadeau gekregen hebt, waarom die drukte alsof alles van jezelf kwam? (1 Kor 4, 7).

Laat ieder van ons wat ik nu ga zeggen overwegen, ieder in zijn eigen binnenkamer. In het licht van Gods overgave en zelfverloochening verschijnen de ijdelheid en verwaandheid van de hoogmoedige als een afschuwelijke zonde, omdat ze extreem in tegenstelling staan tot het voorbeeld van het optreden van Christus. Denk daar eens rustig over na: Hij is God en Hij vernedert zich. De mens wil zich, trots op zichzelf, tot elke prijs verheffen, waarbij hij vergeet dat hij van diezelfde stof gemaakt is als een goedkope aarden kruik.

Dagelijks leven en contemplatie

Gaan we nog eens naar het heilig evangelie en laten we dan stilstaan bij wat de heilige Matteüs ons beschrijft in het eenentwintigste hoofdstuk. 's Morgens vroeg, op de terugweg naar de stad, kreeg Hij honger. Hij zag een vijgeboom langs de weg staan en ging er naar toe (Mat 21, 18­19). Wat een vreugde, Heer, U hongerig te zien, U ook dorstig te zien toen U bij de put van Sichar zat! (vgl. Joh 4, 7). Ik bezie U perfectus Deus, perfectus homo (Symbolum Quicumque), waarlijk God, maar ook waarlijk mens, met vlees zoals mijn vlees. Hij heeft zich van zichzelf ontdaan en het bestaan van een slaaf aangenomen (Fil 2, 7), opdat ik er nooit aan twijfel, dat Hij me begrijpt en van me houdt.

Hij had honger. Als we moe worden —van het werk, de studie, apostolische activiteiten— als de hemel betrekt, dan moeten we onze blik opslaan naar Christus. Naar Jezus, die goed is, naar Jezus die moe is, naar Jezus die honger en dorst heeft. Heer, wat laat Gij U gemakkelijk begrijpen! Wat maakt U het ons gemakkelijk U te beminnen! U toont uzelf als een van de onzen, geheel aan ons gelijk behalve in de zonde, opdat we voelen, dat wij met uw hulp onze kwade neigingen kunnen overwinnen en al onze fouten te boven kunnen komen. Vermoeidheid, honger, tranen… Het is allemaal van geen belang. Christus heeft ook vermoeidheid gekend, Hij heeft honger gehad, Hij heeft dorst gehad, Hij heeft geweend. Het enige dat van belang is, is de strijd —een gevecht dat we graag aangaan, want de Heer is steeds aan onze zijde— om de wil te volbrengen van de Vader die in de hemel is (vgl. Joh 4, 34).

De leerlingen, schrijft Johannes, wisten niet dat het Jezus was. Jezus sprak hen aan: Vrienden, hebben jullie soms wat vis? (Joh 21, 4­5). Dat familietafereel met Christus vervult me met blijdschap. Dat het juist Jezus Christus, God, is die dat zegt. Hij, die al een verheerlijkt lichaam heeft! Werpt het net uit rechts van de boot, daar zult ge iets vangen. Nadat ze dit gedaan hadden, waren ze niet meer bij machte het net op te halen vanwege het grote aantal vissen (Joh 21, 6). Nu begrijpen ze het. Wat ze bij zoveel gelegenheden uit de mond van de Meester gehoord hebben, speelt de leerlingen weer door de geest: mensenvissers, apostelen. En ze begrijpen, dat alles mogelijk is omdat Hij aan de visvangst leiding geeft.

Daarop zei de leerling van wie Jezus veel hield tot Petrus: Het is de Heer! (Joh 21, 7). Liefde, liefde ziet van verre. De liefde begrijpt zo snel als mogelijk is die fijne trekjes. Die jonge Apostel, met de diepe genegenheid die hij voor Jezus voelt, omdat hij Christus met de zuiverheid en tederheid van een onschuldig hart liefheeft, roept het uit: het is de Heer!

Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, trok hij zijn bovenkleed aan —want hij droeg slechts een onderkleed— en sprong in het meer (Ibidem). Petrus is het geloof. Hij springt in het meer, vervuld van een wonderlijke moed. Hoever zouden wij met de liefde van Johannes en het geloof van Petrus niet komen?